Mythe
door Theun de Vries.
....morgen, zilverkoel ontloken; en de lach der nacht gebroken over alle wilde sterren die versneeuwen op den wind.
Maar het licht ontbrandt, gedurig scherende over 't water, vurig duizend andre die van eigen vlam verschieten, zonneblind.
En de wolken wuiven hoven sidderend van bloesem boven zee en meren, tot gedaanten van hun tengren bloei bekoord glanzend naadren over de einder, schoone stervelingen eender, maar als goden ongenaakbaar, schaduwloos en ongehoord.
Huiverend geboomte ontweken, lig ik met het brandend teeken van den dagvlam op mijn handen en mijn voorhoofd, naast het dal onder 't waaiend loof der luchten; luistrend hoe de snelle vluchten vogels schreeuwen en verbleeken; luistrend naar het luid heelal.
Stemmen die het ruim verlieten ruischen de vergane mythe van een eeuwig jeugdig water en een licht dat nimmer sterft.
En mijn zinnen gaan en slapen, maar de ziel verrijst herschapen van dit magisch lied en laat mij achter, en haar hunkring zwerft als de jonge bruid der winden op hun wiekslag en beminde kussende ademtocht langs stroomen van vervlogen avondrood tusschen blauwe kimmegaarden buiten grens van tijd en aarde door de branding van den morgen naar gewesten zonder dood; en zij stort zich in hun wonder en gaat glinsterend ten onder.... ....tot zij zich van dauw en geuren duizelend ontwaakt hervindt in den morgen koel ontloken, waar de lach der nacht gebroken wegsterft over wilde sterren die versneeuwen op den wind.