Hij herkende met een schokje van voldoening het weelderige kastanjebruine haar, het interessante, weinig opgemaakte gezicht, met den weemoedigen glimlach.
Ze bleek alleen te zitten.
Er waren mannen, die haar onbeschaamd opnamen, enkelen, die haar schenen te kennen.
‘Geen wonder,...., voor habitués....,’ dacht de jongeman.
Maar toch prikkelde dat optreden hem tot wrevel.
‘Ze geeft niet de minste aanleiding’, overwoog hij...., ‘ze is ingetogener dan de meeste anderen.’
Met een zachten blos gaf ze hem zijn groet terug.
Even later dansten ze samen in den bonten warrelkring van moderne stadsmenschen en hij had de zekerheid, dat zij zich teeder aan hem overgaf in hun toch stellig decente omstrengeling.
Ze dansten tot de band, klok-getrouw en afgewerkt, een einde maakte aan den jazz-middag. Maar - onafgesproken - dansten ze den volgenden dag weer met elkander en vele andere middagen opnieuw.
De jongeman uit de provincie vond, dat er in de zoo beruchte groote stad toch nog wel meisjes werden aangetroffen, die eenvoudig waren en niet pervers.
Hij had dit kind - want dat was ze immers nog? - willen beschermen tegen de zinnelijk-begeerige blikken van brute mannen. Hij had haar wel willen meevoeren naar zijn stille stedeke, om haar altijd bij zich te hebben.
Maar ze gaf zich zoo weinig, ze bleef zoo gesloten.... Er was altijd die weemoedige glimlach om haar prachtige, kleine mondje..............
Op een middag bleef hij vergeefs op haar wachten.
Teleurgesteld verliet de jongeman het café, slenterde een poosje langs den roezemoezigen boulevard en zette zich ten slotte op een terras aan een pas-opengekomen tafeltje.
Achter zijn apéritif wachtte hij met de hoop, die liefde te onderhouden weet, tegen alle onmogelijkheid in.
Als een grauw gordijn viel de avond over de wijde asfaltbanen, waar jolige lichtjes te twinkelen begonnen.
Op smallen vluchtheuvel stond, een veilige baken in de onstuimige menschenzee, de stoere, onverstoorbare verkeersagent.
Achter zijn breede, forsche figuur schreed een tweetal menschen voort: een druk gesticuleerende man en een slank, jong vrouwtje. De man, zichtbaar geprikkeld en driftig, sprak als iemand, die onbetwiste rechten heeft te laten gelden.
Het vrouwtje, - of het meisje, - had een opvallend-klein mondje en daaromheen lag ditmaal in het geheel geen glimlach.
De jongeman op het caféterras sperde wijd de oogen in opkomende ont-