Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 37
(1927)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 241]
| |
félix bracquemond.
portret van charles meryon. | |
[pagina 241]
| |
Charles Meryon
| |
[pagina 242]
| |
Een paar portretten van Meryon zijn bijzonder aangrijpend. Het eene van zijn vriend en leerling Félix Braquemond: de ruige figuur van een phalanstérien van '48 met stekeligen, wantrouwigen blik. Het andere van den etser Leopold Flameng, zooals hij Meryon zag in Mei 1858, daags vóor dat de ongelukkige naar Charenton gevoerd werd: Meryon in zijn ijzeren ledikant gezeten als een die uit zijn slaap opgeschrikt is voor zijn executie, de haren verward, de blik wild, maar een lichte vlam op het breedgewelfde voorhoofd, en de fantastische schaduw die beweegt op den kalkwand van het zolderkamertje. Charles Meryon was de zoon van een Engelsch geneesheer, die secretaris was van Lady Stanhope. Zijn moeder was een Spaansche danseres van de Opera van Parijs. Zij stierf krankzinnig in 1837. Meryon was toen zestien en ging hetzelfde jaar naar de Zeevaartschool te Brest. Zoo had hij al vroeg gelegenheid om vreemde landen te bezoeken. Dat die avontuurlijke jongelingsjaren diepen indruk nalieten bewijst de hevige zucht naar de tropische streken die hem tot zijn laatste dagen letterlijk vervolgde. Eigenaardig voor zijn kunst, dat gedurende zijn eerste reis - hij ging toen naar Algiers, Griekenland en Klein-Azië - niet alleen zijn kunstzin ontwaakte (in Griekenland leerde hij landschappen schetsen), maar dat zich ook het eerste symptoom openbaarde van wat de karakteristiek is van zijn kunst, n.l. de smaak voor het monumentale: hij teekende o.a. het graf van Agamemnon, den tempel van Theseus, het monument van Lysicrates. Daarna reisde hij vier jaar (1842-46) met de korvet Le Rhin, zag Oceanië, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Caledonië, leefde er zorgeloos, teekende paradijsachtige landschappen, menschen en dieren te Tahiti en op de Markiezen. Na die reis verliet hij de vloot, en ging zich geheel wijden aan de kunst. Lang reeds zocht hij naar een onderwerp voor een groot schilderij, tot hij eindelijk het karton teekende van een episode uit de geschiedenis der Fransche marine: ‘L'assassinat de Marion Dufrène, capitaine de brûlot, dans la baie des lies, Nouvelle-Zéelande, le 12 août 1772.’ Meryon ontwierp slechts de teekening, die aanvaard werd in het Salon van 1848. Men ziet er Dufrène, gelijkend op Lafayette, die naast een hut zit te palaberen met wilden; een inlandsch meisje biedt hem een papegaai terwijl een inboorling hem in den rug verraderlijk aanvalt. Gelukkig besefte Meryon spoedig dat zijn kleurenblindheid | |
[pagina 243]
| |
hem ongeschikt maakte voor de schilderkunst. Alsdan werd hij leerling van den etser Eugène Bléry, die hem inwijdde in de techniek der toen ten gunste van den steendruk in discrediet gevallen etskunst. Dat Meryon zich dan reeds ijverig toelegde op de plastische kunsten bewijzen zijn critieken op het Salon van 1848, en van de stelligheid van zijn smaak getuigt zijn geestdrift voor Delacroix, Gérôme, Meissonier, Rosa Bonheur en Flandrin. De eerste pogingen in de etskunst waren copijen naar Philippe de Champagne, Loutherbourg, Salvator Rosa, Karel du Jardin en Adriaan van de Velde; meestal waren het studies van vee. Maar door de genade was hij nog niet getoetst. Eens zag hij een afdruk van een ets van den Hollandschen etser Renier Nooms, gezegd Zeeman. Het was een gezicht van Parijs, van 1650: le Pavillon de Mademoiselle, avec une partie du Louvre. Dat was de openbaring. Meryon ontdekte zichzelf; de weidsche veduta, de voorname architectuur roerden hem diep; en men vraagt zich af welk een indruk de kunst van een Piranesi, met wien hij later zooveel gelijkenis zou vertoonen, zou gemaakt hebben? Het is niet te zeggen of hij het werk van Piranesi gekend heeftGa naar voetnoot*). Zeker is het dat toen bij Meryon het plan rees om de meest karaktervolle aspecten van Parijs te teekenenGa naar voetnoot§). Zijn eenig groot werk dagteekent van 1852: Eaux-fortes sur Paris. Het was versierd met het portret van Meryon door Braquemond. De titel stelt een zerk voor, gebarsten, bedekt met mos, verkalkte schelpen, dragend de uitgevreten letters gehouwen in den steen - eigenaardig voorbeeld van Meryon's trek naar de symbolen der vergankelijkheid. Niet lang nadien brak de ziekte uit, vermoedelijk van atavieken oorsprong, die dertien jaar geduurd heeft. In 1855 openbaarden zich de eerste teekens in een geschrift dat Meryon noemde ‘La loi solaire’. Bekommerd om de gezondheid en het welzijn van het menschdom graveerde hij een soort Tafel der Wet waarin hij de rechtmatige verdeeling van den aardbodem voorstelde, ‘de telle sorte que l'Air et le Soleil, ces deux principes essentiels de la vie, puissent toujours y être largement répartis. Cette loi, source de tont bien-être matériel et conséquemment moral, s'appellerait Loi Solaire.’ Pijnlijk is, van dien tijd af, de levens- en lijdensgeschiedenis van Meryon. Zware melancolie en vervolgingswaanzin lieten hem slechts bij tusschenpoozen de kracht om nog iets voort te brengen, doch ofschoon zijn laatste etsen soms den stempel dragen van zijn waanzin is het merkwaardig dat hij tusschen 1855 en 1868, datum van zijn dood, nog be- | |
[pagina 244]
| |
trekkelijk veel zeer mooie etsen gemaakt heeft. In 1857 verbleef hij korten tijd bij den hertog van Arenberg, te Enghien; maar hij kon er niet werken en moest terug naar zijn oud Parijs om daar inspiratie te vinden. Meer en meer bezorgden zijn vrienden zich om zijn lot en ten slotte, in Mei 1858, werd hij naar Charenton gevoerd waar de dokter délire mélancolique vaststelde; hij bleef er tot in Aug. 1859. Gedurende een jaar werd hij gehuisvest door een marine-officier en diens maîtresse, zekere Mme Max Valrey die zich bezondigd heeft aan een roman à la Sand, Berthe de Montbrun. Van de jaren 1859-1868 dagteekenen nog een half dozijn gezichten van Parijs, die evenals zijn vroeger werk in de hoogste mate bewonderd werden, o.a. door niemand minder dan Baudelaire en Victor Hugo. De vrienden van Meryon trachtten hem aan het werk te houden om hem van andere, meestal pathologische zorgen af te wenden; want de werkdagen waren goede dagen, het waren vooral de eenzaamheid en de werkloosheid die hem dreven tot gevaarlijke crisissen van neerslachtigheid. Aan bestellingen van vrienden zijn wij platen verschuldigd zooals het panoramisch gezicht van het Collège Henri IV, in den trant van de XVIIe eeuwsche plattegronden, en Le bain froid Chevrier. Rond 1865 ging zijn ziekelijke verbeelding terug naar zijn vroegere reizen in Oceanië. Hij teekende toen herinneringen uit Nieuw-Zeeland, hutten van colonisten, baaien met koraalriffen, kusten begroeid met slanke palmen - men denkt er bij aan de avonturiers der jaren '30, aan de zee-romancier Edouard Corbière, vader van Tristan Corbière, schrijver van o.a. Le Banian. Op het laatst van zijn leven had zijn architectonisch genie uren van spleen naar een andere wereld. De flâneur langs de Seine, de habitué van de donkere artisten-cafétjes, de phanlanstérien die zijn toekomstdroomen bouwde op de barricaden van Juli, was gedrukt door de centenaren van de steenen stapelingen die hij jaren lang gezien had, gekweld door zijn vizioenen van geometrische strakheid, ziek van heimwee naar de natuur. Dan vluchtte hij naar paradijzen waar hij eens als jong luitenant-ter-zee aan wal was gestapt - en onder zijn naald verschenen de hutten van Akaroa, de palmen langs het strand; een vrouw torst een korf met vruchten, een naakte jongen draagt een visch. Den 12en October 1866 werd hij opnieuw geïnterneerd in het hospice St. Maurice te Charenton waar hij overleed den 13en Februari 1868. Hij was 47 jaar.
* * *
In de iconographie van Parijs, wier lijn gaat van de middeneeuwsche miniaturen (zie o.a. het panorama van het Louvre en den Pré aux Clercs in het Getijdenboek van den Hertog van Berry) tot Utrillo's visioenen van Montmartre en de banlieue's van Hermine David, neemt Meryon | |
[pagina XLV]
| |
charles meryon.
le petit-pont (1850). | |
[pagina XLVI]
| |
charles meryon.
l'abside de notre-dame (1854).
charles meryon.
la pompe notre-dame (1852). | |
[pagina 245]
| |
een heel bijzondere plaats. Hij is de eerste die de vedute van Parijs opgetild heeft tot gestyleerde stemmingsbeelden; zijn gehallucineerde geest heeft ze omgewerkt tot vreemde, fantastische schoonheid. Zijn voorgangers in de etskunst, uit de XVIIIe eeuw, zijn naast hem niet meer dan historische illustrators. Een Prieur, die acht en zestig Tableaux historiques de la Révolution geëtst heeft, een Châtelet, zijn medewerker, hebben episoden van hun tijd vastgelegd in meestal heel precies uitgewerkte straattooneelen met voorliefde voor het tragieke - oproeren, moorden, executies; maar die hebben in de eerste plaats archiefwaarde. Meryon daarentegen verhief zich van den beginne af boven de onmiddellijke weergave der werkelijkheid; zijn verbeelding beheerscht de topographie, hij hèrschiep en bereikte de hoogere realiteit, die tegelijk zinnelijke verschijning is èn ziel. De vroegste oorspronkelijke ets van Parijs (de zeldzame copijen naar stadsgezichten van Zeeman blijven hier buiten bespreking) dagteekent van 1850. Al de deugden van Meryon's kunst zijn er aanwezig. Le Petit Pont is een der meest aangrijpende gezichten van de thans geheel veranderde oude Cité. Over den smallen arm der Seine en de quai de la Tournelle welven de arkaden der hooge brug die stuit tegen de huizen van de quai du Marché neuf. In de klotsende rivier een waschboot waar men de woeling van veel volk vermoedt. Boven de huizen de torens van Notre-Dame. Nu is het vreemd dat Meryon, die in een voorgaande studie de veduta in de breedte bewerkt had, in de ets het geheele complex in de hoogte als 't ware uitgerokken heeft, en de torens op onwaarschijnlijke manier deed opdoemen boven de zeven verdiepingen der woningen, aldus een voorstelling gevend die wel niemand anders dan hij ooit kan gezien hebben. Maar het licht, het droom-licht dat aan die oude buurt zulk een geheimzinnigheid geeft! Het licht van heel oude namiddagen, het licht der herinnering, het licht dat hij met evenveel willekeur behandelde als Rubens in sommige landschappen. Wat een super-realisme in het vizioen van de romantische brug, de sinistere rioolbogen die zijn als de monden der Cloaca maxima, de hooge huizen waar ontelbare gezinnen hokken, en boven alles, zwart tegen den dag, - Notre-Dame, fantastisch schavot. Het is de synthese van het oude Parijs, het ideale decor der verbeelding voor Javert en Jean Valjean. Geen wonder dat Hugo, die trouwens zelf zulke eigenaardige penteekeningen en sepias nagelaten heeft, zoo enthousiast was van Meryon's etsen. Tien jaar later schreef hij aan Baudelaire:.... ‘Dites-lui que ses splendides eaux-fortes m'ont ébloui sans la couleur, rien qu'avec l'ombre et la lumière, le clair-obscur tout seul et livré à lui-même: voilà le problème de l'eau-forte. M. Meryon le ressent magistralement; ce qu'il fait est superbe; ses planches vivent, rayonnent et pensent’. | |
[pagina 246]
| |
Van al de monumenten van Parijs moest de Notre-Dame hem het meest fascineeren. Zij inspireerde o.a. een van zijn meesterwerken L'Abside Notre-Dame, en ook zijn meest bekende ets Le Stryge. Hij klom op de torens en droomde er naast de monsters die hoog boven de stad gezeten zijn, duivels, apen, griffioenen, klapwiekende en grimassende larven der middeneeuwsche verbeelding. De stad daverde onder zijn voeten, de stad in wier gedruisch hij leefde in fiere eenzaamheid met zijn kunstenaarsvizioenen en humanitaire utopieën van Vrijheid en Broederlijkheid. Raven dreven in en uit de galmgaten en wolken reisden naar den einder waar de grijze heuvels de stadskom begrenzen. Je veux pour composer chastement mes églogues,
Coucher auprès du ciel comme les astrologues,
Et voisin des clochers, écouter en rêvant
Leurs hymnes solennels emportés par le vent.
Les deux mains au menton, du haut de ma mansarde,
Je verrai l'atelier qui chante et qui bavarde,
Les tuyaux, les clochers, ces mâts de la cité,
Et les grands ciels qui font rêver d'éternité.
En hij vatte het alles samen in Le Stryge. De geile duivel staart uit zijn balkon in den kolk der stad, Asmodee die loert op het wriemelend leven daar beneen, waar de zee van huizen golft van de vale gevels langs de Seine tot de hoogten van Montmartre. Gij ziet hem van nabij, zijn sterke vlerken, zijn gespierden arm, zijn spitsen wurgklauw, zijn hol brandend oog, zijn ijzeren kroon, zijn neus die zich kromt tot op de dikke paddetong die hij gemeen uitsteekt naar de stad. Hij is de meester, hij beheerscht het al. En midden-in de golving der daken, de slanke toren van Saint-Jacques, gelijk een zuiver gebed rijzend uit de wereld van driften en lijden. Met zijn zwak voor versjes die hij graag onder zijn etsen schreef en waaronder soms kinderachtige in populairen balladen-trant plaatste Meryon deze regels onder Le Stryge: Insatiable vampire, l'éternelle luxure
Sur la grande cité convoite sa pâture.
Een andere ets: de torengaanderij van de cathedraal, romantische droom van het steenen wonder met weer een vizioen van Parijs tusschen de gracielijke colonnaden, - een decor voor Esmeralda, Claude Frollo en Quasimodo. Eeuwige geschiedenis van zooveel meesterwerken: deze ets werd geweigerd door het Salon van 1853. De meest dramatische van al zijn Parijsche platen is La Morgue. | |
[pagina 247]
| |
Het sinistere gebouwtje stond toen (1854) op de kaai van de Marché neuf, vlak bij de Seine, niet den breeden stroom, maar een smallen arm met poelachtig water. Weer een waschboot waar de wijven aan den gang zijn. Vlak tegen de kaai het lijkhuis, gelijkend op een antiek tempeltje - Browning noemde het the Doric little Morgue - met een hooge schoorsteen die vettigen rook uitbraakt, en langs de rivierzij de drie sombere venstergaten die vizioenen oproepen van koelkelders waar de dooden liggen. Op de bovenkaai een melodramatische groep: twee mannen sleepen een lijk voort; een vrouw en een kind gillen wanhopig; een sergent de ville in antiek uniform met steek en degen, echte figurant uit een volksdraak, pareil, zegt Geffroy, à un insecte noir qui s'avance en courant et gesticulant. Op den hoogen kaaimuur de nieuwsgierigen, de baliekluivers tuk op sensatie. En op het achterplan de hooge triestige huizen van Parijs, met de vele vensters die zijn als oogen starend op het ellendige fait divers. Op de laatste bewerkingen van deze ets - Meryon maakte van elke gravuur ettelijke varianten - griffelde hij op de muren eenige van die echt Parijsche opschriften waar hij van hield (ook elders heeft hij ze gebezigd) en die wrang-ironisch contrasteeren met de episode van den drenkeling: Sabra, dentiste du peuple - Hôtel des Trois Balances, meublé - Magasin religieux, exportation. Ook op deze ets die hij noemde l'Hôtellerie de la Mort maakte hij een eigenaardig vers in den toon van een kermisballade: Venez, voyez, passants
A ces pauvres enfants
En mère charitable
La Ville de Paris
Donne en tout temps gratis
Et le lit et la table........
Monumentaler is L'Abside de Notre-Dame, het meest classieke werk van Meryon. Breed ontplooit zich het panorama achter de absis der cathedraal: het schip geschraagd door de sierlijke steunbogen, de wig van de kaai gelijk de voorsteven van een trireem splitst de Seine, de torens donker opblokkend tegen den dag, de stroom die links onder de drie bogen van de Pont de l'Archevêché verdwijnt, verder het oude Hôtel-Dieu, en het geheele voorplan ingenomen door de zandoevers der Seine, met aangemeerde schuiten, een tweespan vóor een kar, een paar menschen. Ook hier zijn de witte en zwarte vlakken schoon verdeeld, en geven aan het geheel een vasten, strengen vorm; door de tegenstelling van de donkere cathedraal en den lichten muilen zandoever krijgt de ets een groote diepte en die voorname weemoed die eigen is aan Rembrandt en aan Callot. | |
[pagina 248]
| |
Ook hier hoorde een versje bij: O toi dégustateur de tont morceau gothique
Vois ici de Paris la noble basilique....
In zijn Parijsche straatgezichten is Meryon veel romantischer. De weinige straten die hij geëtst heeft doen het betreuren dat hij er niet meer nagelaten heeft: van wat een kostbaar archief zijn wij beroofd! Wij zouden het Parijs bezeten hebben van Balzac en Hugo, van Gérard de Nerval, en Aloysius Bertrand, en Charles Nodier. De eerste straat is van 1854 en onze gedachten gaan dadelijk naar de onvergetelijke beschrijvingen van donkere stegen en mysterieuse huizen in Gaspard de la Nuit, La maison du chat qui pelote, Splendeurs et misères des courtisanes. In dien tijd was La rue des mauvais garcons, thans rue Grégoire de Tours, een slop, krom en smal tusschen heel oude huizen die wel konden zijn uit den tijd van Villon. ‘Quel monstre habitait - en ce gîte si sombre?’ Met wat een zorg heeft hij in deze kleine ets zijn liefde, zijn meewarigheid gelegd voor de melaatsche muren van die troglodietenholen, die zijn schier zonder vensters, eenige vormlooze gaten in den vesting-dikken muur gehouwen, en de looden regenbuizen zich krommend langs de ziltige gevels. Meryon die als een echte Parijzenaar Parijs hartstochtelijk beminde zag met spijt veel schilderachtige hoeken sloopen. Het was kort voor de groote doorbraken van het tweede Keizerrijk en het aanleggen van nieuwe rooilijnen door Hausmann. Zoohaast de verdwijning van de rue de la Tixeranderie besloten was, graveerde Meryon La tourelle de la rue de la Tixeranderie, sprookjesachtig hoektorentje gekleefd tegen een van die burger-huizen die gij thans moet gaan zoeken te Nevers of te Périgueux. De wilde wijngaard bekruipt de oude steenen, een huisvrouw stapt uit den nacht van een steeg, een andere staat met gekruiste armen in haar deur, uit een venster hangt een lang slap gordijn op zijn Italiaansch. Nog sterker spreekt de passie van Meryon voor oude straten uit de bekende ets La rue Pirouette die ofschoon geïnspireerd door een teekening van Lawrence, door haar lyrisme echt Meryon-werk is. Een enkele maal heeft hij hier zijn ets bevolkt met Parijsche figuurtjes - huisvrouwen, slagers, boodschappers, cocottes à la Constantin Guys. De opschriften der huizen zijn typiek: Aux noces de Gamache - Sacoche, traiteur - Martingal, restaurateur, festins, mariages, repas. Ook te Bourges, het zoo gaaf bewaarde stadje van George Sand, etste hij een drietal houten huizen die herinneren (men hoeft ze maar willekeurig te verplaatsen te Saumur of te Limoges) aan de woning van den ouden Grandet of de koperslagerij van Sauviat in | |
[pagina XLVII]
| |
charles meryon.
le stryge (1853). | |
[pagina XLVIII]
| |
charles meryon.
la morgue (1854). | |
[pagina 249]
| |
Le Curé de Village; huizen met luifels, roestige uithangborden, hooge muizige zolders, breeden haard, kleine groene vensters, en op het voetpad tonnen en karnvaten. Enkele malen heeft Meryon panorama's geëtst. Een van zijn meesterstukken - Baudelaire bewonderde het zeer - is het gezicht in vogelvlucht op San Francisco, werk dat hem door twee bankiers besteld was en dat hij op ongeveer een meter breedte uitvoerde, besogne longue, ardue, ingrate zegt hij in een brief aan Burty. Het is een mooi stuk door zijn harmonische verhoudingen en de haarfijne preciesheid der bijzonderheden, daarbij decoratief opgevat met een paar allegorische figuren in den ouden stijl. In 1864, vier jaar voor zijn dood, tusschen twee opsluitingen te Charenton, schiep hij, insgelijks op bestelling van vrienden die hem graag afleiding gaven, Le Collège Henri IV, vreemde mengeling van topografische nauwkeurigheid en fantastische verbeelding. Het gezicht is genomen uit de lantaren van het Panthéon. Het geheele complex is dus van een groote hoogte gezien, het College als een klooster met de strenge symmetrische panden, omringd van tuinen; op een der varianten is het begrensd door een woelige zee en fantastische rotsen gelijk in de landschappen van Patinir en Mostaert. Op het voorplan eenige figuurtjes, hollend en dansend, en een centaur.... fantazie die Meryon aldus toelichtte: l'auteur, simple et faible interprète en cela d'opinions plus générales, y ayant placé (si inférieure que puisse être la présente oeuvre), outre les personnages donnant l'idée de la vie qui anime ordinairement cet asile, quelques autres figures, ou groupes allégoriques, par lesquels il s'est proposé d'exalter les vertus et les exercices du corps sanctionnés par l'expérience et la sagesse humaine; car il appert présentement que cette école, si dure soit-elle, nous a été imposée en ce monde par le Créateur, à nous tous qui tenons à conserver une organisation forte, pure en notre dignité enz.... Men hoort het profetisch geluid van Enfantin en Bazard. Hoe schilderachtig ook in zijn romantische etsen van duistere stegen en bouwvallige huizen, hoe voornaam in zijn stijlvolle vedute in vogelvlucht, toch is Meryon op zijn grootst in de massieve architecturen van paleizen en bruggen. Uit de nauwe straten keert hij telkens weer terug naar de Cité die zoo rijk is aan perspectieven op de Seine-armen, naar de vele bruggen die dicht op elkaar volgen, Pont Notre-Dame, Pont- au-change, Pont-neuf. De ronding der arkaden, de donkerte der gewelven, de spitse wiggen der pijlers, de horizontale strakke ruggen der bruggen, de schuine wanden der kaaien, de hypothenusen der hellende kaaien, de opblokkende massa's van torens, paleizen, ministeries, gerechtshoven en hallen, dat was de wereld die hem bevredigde en die hij construeerde in een spel van driehoeken, cylinders, kegels, pyramiden, cubussen en prismas. Uit schrille belichtingen en zwarte slagschaduwen, | |
[pagina 250]
| |
klotsende waters en revolutionnaire luchten, scherpe contrasten van geweldige gebouwen en kerfdierachtige menschjes stelde hij vizioenen samen die klinken als de treurmarsch van een dictator. La Tour de l'Horloge is een van die meest heerschzuchtige etsen. De oude Pont-au-change, het Gerechtshof en de Conciergerie met hun zware bastions zijn gedompeld in fantastisch droom-licht. Overweldigender nog is de Pont Notre-Dame waar de etser plaats genomen heeft onder een der booggewelven die geheel het voorplan overspant; in de diepte de perspectief van de Pont-au-change en de peperbustorens van het Gerechtshof. De schoonheid van die grootstadsche veduta kon niemand majestueuser uitdrukken dan Baudelaire: ‘j'ai rarement vu représentée avec plus de poésie la solennité naturelle d'une ville immense. Les majestés de la pierre accumulée, les clochers montrant du doigt le ciel, les obélisques de l'industrie vomissant contre le firmament leurs coalitions de fumée, les prodigieux échafaudages des monuments en réparation appliquant sur le corps solide de l'architecture une architecture à jour d'une beauté si paradoxale, le ciel tumultueux chargé de colère et de rancune, la profondeur des perspectives augmentée par la pensée de tous les drames qui y sont contenus, aucun des éléments complexes dont se compose le douloureux et glorieux décor de la civilisation n'était oublié’.Ga naar voetnoot*) Een indruk van enormiteit gaat uit van de heel archaïeke Pompe Notre-Dame, rare hydraulische constructie met hoogen houten toren die doet denken aan de bestormingstorens uit Salammbô. Ook van Le bain froid Chevrier - spookachtig riviergezicht ingesloten tusschen brugpijlers, kaaimuren, en een bizare rotonde, iets gelijk een watercircus. Meryon's laatste Parijsche gezicht is Le Ministère de la Marine. Het dagteekent van 1865. Vreemde koppeling van sober, beheerscht classicisme en koortsachtige fantazij. Links de strenge architectuur van Gabriel met haar zuilen en wapentropee in 't fronton, op het achterplan een sectie van de Place de la Concorde en in de lucht een wilde jacht van ruitertjes, vliegende visschen, een prauw met pagaaiende wilden, een Romeinsche zegewagen die buitelt over Parijs.... Er is een naam die bij al die vizioenen van Parijs - zelfs dat van Le Ministère de la Marine - voor den geest rijst, een naam die innig met Meryon verwant is: Piranesi. Meryon is de Piranesi van Parijs. Op een halve eeuw afstands, de twee groote visionaire etsers van architecturen. Want dat is de essens van Meryon's kunst: het bouwkundig genie. Niet de menschen trekken hem aan. Wat gaf het dat hij droomde van sociaal geluk en enkele por- | |
[pagina 251]
| |
tretten etste?Ga naar voetnoot*) Maar de gebouwen der menschen, hun paleizen, hun torens, hun basilieken, hun bruggen, hun huizen, de burgerhuizen van Parijs met de duizenden schouwpijpjes van hun haarden en de vensters der kleine kamers. De gebouwen om hun grootheid of hun ellende; de gebouwen met zware fundamenten, rustige colonnaden, stoute pinakels, heerschzuchtige frontons. Die had Piranesi ook lief, al ging hij ze zoeken in andere tijden en zag ze nog colossaler in een overigens ontzaglijk omvangrijker werk dan dat van Meryon. Beiden waren zooals weinigen in de geschiedenis gefascineerd door het begrip Urbs. Piranesi door het oude Rome der Caesaren, Meryon door het Parijs na de Restauratie. Piranesi leefde in een wereld van ruïnen. Hij had het spleen van een heroïsche oudheid die hij zag in haar edele puinen. Hij graveerde met rhetoricale welsprekendheid de grandiose overblijfselen der verzonken beschaving en legde een onuitsprekelijke melancolie in de forums, aquaducten, circussen, triomfbogen, thermen en mausoleeën, geschapen door het militair genie der Romeinen. Of hij bouwde in zijn droomen imaginaire kerkers, plechtige arsenalen der onderwereld. Soms bevolkte hij ze met menschjes: een bouwmeester wijst met theatraal gebaar naar gindsche hooge fries, staatsgevangenen bestijgen een spiraaltrap die wentelt naar onbekende hoogten, scavatori wroetelen in de fundamenten van een colombarium. Beiden waren begeesterd door het heroïsche, door het mysterie en de droefheid van de groote menschencoloniën der aarde. Beiden luisterden naar het wereldgedruisch, en bewonderden in de natuurwetten de vergankelijkheid der rijken en den val der tyrannen. Maar de mensch verdwijnt tusschen de cyclopische massa's van metselwerk. Men ziet hem nauwelijks, wriemelend gelijk een mier aan den voet der torens, tegen de wanden der gewelven, klein, smartelijk, gedrukt door de scheppingen waarmee hij den hemel beklimt. Ook Meryon maakt hem lilliputiaansch klein, laat zijn figuurtjes loopen over de zware bruggen, klist ze saam in een kluwen, en stuwt ze voort door de diepe straten of vernedert ze tot louter figurantjes tegen de hoogmoedige decors van zijn verbeelding. Meryon is van dezelfde kunstfamilie als Piranesi. Het voornaamste bestanddeel van zijn werk, Eaux-fortes sur Paris wijst ook op verwantschap met Palladio, Canaletto, Hubert Robert en in onzen tijd met de groot-stadsvisionairs Joseph Penneil en Brangwyn, met wien Meryon de passie deelt voor bruggenGa naar voetnoot†). Met de groote etsers en teekenaars van zijn tijd heeft hij niets gemeen: noch de satire van Daumier, noch den humor van Gavarni, noch de burgerlijke analyse van Henri Monnier. | |
[pagina 252]
| |
Dezen toonen den mensch in vleesch en bloed; Meryon legt de menschelijke grootheden en smarten in de steenen van Parijs. Meryon is de eerste geweest die de traditie van Rembrandt weder heeft opgevat. Na Rembrandt had het zwaartepunt der graphiek zich verplaatst naar Frankrijk: Callot heeft er de techniek van Rembrandt voortgezet. Later kwamen de XVIIIe eeuwsche kleinmeesters, Eisen, Moreau, Cochin, maar de graveerkunst ontaardde er langzamerhand in het pittoreske. Meer zuidwaarts moet op dit moment de groote graveerkunst gezocht worden: bij Canaletto en bij Piranesi. Eerst in de XIXe eeuw zou Meryon de oude techniek weer bezielen en hij had zijn meesterwerken reeds geëtst toen de anderen nog moesten beginnen: Millet in 1855, Whistler in 1858, en Seymour Haden werkte weliswaar in de jaren '40, maar vóor 1858 is er weinig van zijn werk dat beteekenis heeft. Meryon was van zijn tijd door het algemeen romantische karakter van zijn werk. Maar hoe verschilt hij van zijn tijdgenooten en van de latere XIXe eeuwers die het oude Parijs opgeroepen hebben! Daubigny b.v. illustreerde Hugo's Notre-Dame de Paris en Les Mystères de Paris van Eugène Sue; Doré legde zijn vizioenen van het oude Parijs vast in de Contes drôlatiques van Balzac, Isidore Laurent Deroy schetste Parijs, en Taylor heeft het midden eeuwsche Frankrijk gegraveerd in zijn Voyages pittoresques et romantiques dans l'ancienne France. Geen echter wist zich boven het oppervlakkig romantisch lyrisme te tillen, om niet te spreken van erger gevaren: het gewild-groteske bij Doré, het Engelsche keepsake-sentiment bij Taylor. Zelfs Daubigny verbleekt naast Meryon. De etser van l'H ôtellerie de la Mort en Le Stryge stond geheel buiten de literatuur, was niet door andermans wereldbeschouwing gebonden, doch schiep zijn eigen wereld binnen de strenge grenzen van zijn mathematisch genie. | |
[pagina XLIX]
| |
charles meryon.
oud huis te bourges (1860).
charles meryon.
rue des toiles, bourges (1853). charles meryon.
le pont-au-change (1854). | |
[pagina L]
| |
charles meryon.
ministère de la marine (1865). |
|