Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36
(1926)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 385]
| |
Graphische kunstenaars,
| |
[pagina 386]
| |
Als gevolg van dit litteraire, zijn zijn vrije houtsneden, als ik die zoo noemen mag, in tegenstelling tot die welke hij als boekverluchting maakte, over het algemeen de beste.
fokko mees.
houtsnede uit: soirées de pêcheurs. In die boekversiering, behalve dan wanneer zij louter verluchting is, schrijft hij vaak met beitel en guds het verhaal van den schrijver (of van de schrijfster) nog eens over, dit natuurlijk op zijn eigen dikwerf voortreffelijke wijze, maar toch ook vaak met iets minder overtuiging dan de door hem, onafhankelijk van anderen, geziene verhalen. Dit navertellen valt ons bijvoorbeeld bizonderlijk op in zijn illustratief vignet dat hij bij een boekje van Elisabeth ZernikeGa naar voetnoot*) maakte. Deze houtsnede heeft op zich zelf iets aardigs, iets speelsch, en is zeker doordacht en doorwrocht. Men beseft dat de kunstenaar het verhaaltje door en door kent, het als het ware geestelijk betast heeft, en toch.... er is een strijd tusschen deze illustratie en den geest welke in dit werkje heerscht. Deze laatste bezit de groote bekoorlijkheid van het onduidelijke, als van een schimmige beweeglijkheid, als van spiegelbeelden op beweeglijk met dauw overtogen water. Slechts schijnbaar is er een hoofdpersoon, slechts schijnbaar ook zijn er bijfiguren, in werkelijkheid zijn alle personen meer of minder hoofdpersonen, in werkelijkheid ook zijn alle personen meer of minder bijfiguren, terwijl op het prentje de aandacht heel sterk op de ‘Zondebok’ wordt gevestigd. Hierdoor krijgt deze afbeelding iets als ware zij ook bedoeld als een correctie op het werk van de schrijfster. Zoo iets zou natuurlijk indien het bewust en zeer zorgvuldig geschiedde en dus als critiek bedoeld was, een alleraardigst effect kunnen teweeg- | |
[pagina 387]
| |
brengen. Een geestige critiek in houtsneden op den scheppenden arbeid onzer litteratoren zou inderdaad heel wat amusanter kunnen zijn dan de niet altijd even vermakelijke, ietwat topzware, essayisterij onzer groote mannen; doch zoo toevallig en ongeweten blijft een dergelijke correctie - die in dit geval m.i. ook niet geheel juist zou zijn - vanzelfsprekend zonder onder- en achtergrond.
fokko mees.
houisnede uit: soirées de pêcheurs. Sterker aan hemzelf verwant is blijkbaar het krachtige werk onzer middeleeuwsche balladendichters. Bij een klein uitgaafjeGa naar voetnoot*) waarin een drietal van de bontste van deze balladen herdrukt werden, sneed hij, ter plaatsing tegenover de titelpagina, een houtsnede en voor ieder gedicht een vignet, welke van bizondere verdienste zijn. De vignetten, waarvan wij bij dit artikel een tweetal van de blokjes afdrukken, bevatten de treffendste fragmenten uit ieder lied, in beeld gebracht op een zeer kleine oppervlakte. Zij kenmerken zich door dezelfde rhythmische bewogenheid welke de onbekende dichters dezer balladen eens doorstroomde. Meer als versiering alleen bestemd, schoon toch met een illustratieve tendens, zijn de initialen, titelblad- en omslagverluchting van het door den uitgever C.A. Mees te Santpoort uitgegeven boekje ‘Friesch Dorpsleven’ van Nine van der Schaaf. Deze initialen zijn alle gevat in een vierhoek. De strakgesneden letters zijn sterk van vorm en wit en onaangetast door de donkere decoratieve vulling. Zij zijn sterk persoonlijk van opvatting. Intusschen lijken zij wat zwaar tegenover het beeld van het lettertype, waarmede het boek gedrukt werd. Dat is trouwens wel het grootste struikelblok voor den modernen boekverzorger en -verluchter: het in evenwicht | |
[pagina 388]
| |
brengen van de verluchting en het druksel. De houtsnede toch, zeker de meest aangewezen techniek voor boekversiering en illustratie, is tegenwoordig vrij zwaar van vlak en dus tamelijk donker van druk, terwijl de nieuwe letters, uit metaal gegoten, fijn en rank van teekening zijn, als gevolg waarvan de bladspiegel teer van tint is. Zelfs in de met zooveel zorg door Mr. van Royen samengestelde catalogus, bestemd voor de nederlandsche afdeeling op de tentoonstelling te Parijs, door Mees onder diens leiding zoo fijnzinnig versierd en door de firma Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem voortreffelijk gedrukt, komt deze tweespalt naar voren, het is alsof zetsel en versiering zich nog niet geheel in elkanders gezelschap thuis gevoelen. Toch is deze catalogus een kunstwerkje geworden en ik ben er dan ook blij over dat de firma Enschedé en Zonen ons in de gelegenheid stelt een tweetal bladzijden daarvan te reproduceeren. Men zal zien dat Mees zich hier zooveel mogelijk aanpaste aan de bedoeling van den samensteller, zoozeer zelfs dat hij in dit werk tot iets anders nadert dan hetgeen in zijn ander werk op den voorgrond komt; hier is namelijk iets zoo louter versierends dat wij even aan dergelijk werk uit den bloeitijd van de renaissance herinnerd worden. Het is wel opmerkelijk dat geen onzer houtsnijdende illustratoren er toe gekomen is om, evenals dit in de middeleeuwen geschiedde, zich voor boekversiering minder van den bouw met vlakken en meer van het spel van lijnen te bedienen. Zou ook juist op deze wijze niet iets heel aar digs te bereiken zijn? Buiten dezen en anderen versierings- en illustratieven arbeid heeft Mees veel werk naar vrije fantasie geschapen. Bij dit werk zijn houtsneden van groote en visioenaire beteekenis. Zooals men al spoedig zien zal, indien men met eenige aandacht de verkleinde reproductie van ‘den Woestijnprediker’ beschouwt, ondervindt men ook hier hetgeen men bij de meeste zijner platen ondergaat: men heeft de gewaarwording, alsof men onbemerkt aanwezig is in de nabijheid van een spiegel waarvoor een menigte zich reikhalzend verdringt. De hoofdfiguur, die ons even den Zacharias van W. van Konijnenburg in herinnering brengt, treedt blank en geweldig naar voren en beheerscht de aandacht der donkere bekeerlingen en wel zeer bekoorlijk is op den achtergrond de witte piramide, waarvoor als in optocht drie witte kameelen onbewogen voorbijgaan.
Ook heeft, zooals trouwens niet anders te verwachten was, zijn epische aanleg hem gedreven tot de vervaardiging van eenige reeksen houtsneden, welke, te samen behoorend, in portefeuilles werden vereenigd. De belangrijkste daarvan is zonder twijfel het album dat in 1925 bij de ‘Editions Lumière’ te Antwerpen verscheen, onder den titel ‘Soirées de Pêcheurs. De titel, die | |
[pagina LXXXV]
| |
fokko mees.
woestijnprediker. houtsnede. | |
[pagina LXXXVI]
| |
fokko mees. bladzijde uit den catalogus der ned. afdeeling van de kunstnijverheid-tentoonstelling te parijs, (verkleind).
fokko mees. twee houtsneden uit middeleeuwsche balladen uitg. de waelburgh, blaricum.
fokko mees. twee houtsneden uit middeleeuwsche balladen uitg. de waelburgh, blaricum.
exlibris.
| |
[pagina 389]
| |
op zich zelf al veelbelovend is, hoeveel herdenking aan de dagen toch houden de avonden in, blijkt echter nog bescheiden gekozen. Want hoewel men inderdaad op deze zes prenten uiterlijk slechts de avonden der visschers en hun gezinnen in beeld gebracht ziet, leeft men op verschieten en inzetten (die hier en daar gevoelig geplaatst werden) ook sterk hun dagelijksch leven mede. Het is of men op reis is, op reis langs de kusten van de zee, of men de visschersplaatsen bezoekt, de kleine havens in- en uitvaart en doolt door de sloppen en stegen. Men ziet de booten den horizon bestijgen, uitvaren en weer binnenvallen. De mannen worden aan- en afgemonsterd, voeren de visch op hun wagens tot verkoop naar de stad, keeren weer en slenteren door de straten. Er is stil weer soms en somtijds storm. De jonge mannen en jonge vrouwen ontmoeten elkander aan de havens, waar zij de terugkomst van anderen afwachten. Zij trekken elkander aan en stooten elkander af. Lichten worden ontstoken en verduisteren weer. Maar niet alleen het leven aan den wal zien wij, ook werk en rust op zee leeren wij kennen. De gedachte aan het huis herkennen wij en het verlangen naar het gezin en wij hooren als het ware de sentimenteele muziek uit de (zoo krachtig in het hout gesneden) harmonica door het golfgeruisch dringen en klagend naar den besterden hemel stijgen. Inniger nog leven wij het povere gezinsleven mee. De vader die met zijn zoontje op de knie een speelgoed-visschersschuit maakt en de moeder die haar zuigeling zoogt, het gezin den afwezigen vader gedenkend aan den armen disch, het zijn allen menschen die wij op onze zwerftochten hebben leeren kennen. Alsof wij weken onder hen hebben geleefd, mede met hen hebben aangezeten, mede met hen den angst hebben gekend en geluk genoten, gevoelen wij ons wanneer wij ons in dit werk verdiepen. Men beseft al spoedig dat Mees niet zoekt naar de verstilde kunst, niet het aanroepen van het eeuwige is zijn doel, niet de weerspiegeling alleen van het geluk in de verte zoekt hij. Alles is bij hem - in zijn beste werk - warm van de nabijheid van het leven, het leven doortrokken van raadselachtigheid. Als slot van deze beschouwing wil ik nog even de aandacht vestigen op zijn kleiner werk. Hij ontwierp menig exlibris, menig vignet. Voortreffelijk als zoodanig zijn bijv. het uitgeversmerk door hem voor den uitgever C.A. Mees te Santpoort ontworpen, en niet het minst door zijn eenvoud, het voor hemzelf in houtgesneden exlibris, waarvan wij de afdruk op pag. LXXXVI geven. |
|