Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 36

[p. 25]

De stem aan den ingang^*)
door Roel Houwink.

Ik ben niet gegaan, toen Gij riept,
want ik wilde liever nog wat spelen
en wat alleen zijn met mijn vredig speelgoed.
In het goede, oude huis onder den moerbei-boom
wilde ik zitten
en kettingen rijgen van paardebloem-stelen
en naar het gezicht van den toovenaar zoeken
in het violen-bed.
maar Gij naamt mij mee naar een hoek van den zolder
waar de zon niet komt en de ragebol langs glijdt
en Gij leerde mij de verschrikkingen van het donker
en de zoete geheimen van den nacht
als de zonde alomtegenwoordig is.
Gij liet mij spelen met wreedheid:
was ik het niet die den hark sloeg
door het zachte lijf van de rat?
die de naakte wormen met de spade behakte?
was ik het die schreide
om den dood van het onnoozel sijsje?
die in een sigarenkistje de aangeschoten lijster
met zaagsel en houtwol verzorgde?
Gij hebt het mij nooit gezegd
waarom ik het kwade moest doen naast het goede.
Nooit hebt Gij U verraden.
Maar toen het lichtje voor het laatst brandde
op den schoorsteenmantel
hebt Gij mij aangezien
en het verlangen rijp gemaakt in mijn hart.
van dat oogenblik af waart Gij de stem
die mij riep tot de Arbeid.

*) Voorgedicht uit een in het najaar bij Em. Querido te verschijnen bundel: ‘Christus' Ommegang in het Westen.’