Vlaamse houtsnijkunst
door Frank van den Wijngaert.
I. Frans Masereel.
VOOR de houtgravuur heeft, na de steriele periode van een paar verlopen jaarhonderden, dit eerste kwartaal van onze twintigste eeuw zonder enige twijfel de betekenis van een hergeboorte. We mogen zelfs zonder aarzelen aannemen, dat zij sinds haar ontstaan, hetwelk op zeer verklaarbare wijze samentreft met de uitvinding en het vroegst ontwikkelingstadium der boekdrukkunst (pl.m. einde 15e eeuw tot midden 16e eeuw) nooit krachtiger, nooit levendiger (ik zei haast genialer!...) bloeitijdperk doormaakte dan het onze.
In Duitsland, het moederland der xylografie, viert de ekspressionistiese tragiek hoogtij in geweldige sneden als die van een Müller, een Grammaté, een Pechstein, een Orlowski;
in Frankrijk laat de kubistiese renegaat Lhote er zich toe verleiden en deze nieuwste produkten van zijn talent zijn niet minder belangwekkend dan die van jeugdige landgenoten als een Thiollière, een Laboureur een Daragnès, een Picart le Doux;
in Holland is het Fokko Mees, die zich kenschetst als een kunstenaar van ongewone aanleg;
eindelik in Vlaanderen zien we nevens prachtkerels als een Henri van Straten, een Joris Minne, een Jan F. Cantré, de reuzengestalte van Frans Masereel opdoemen.
Dat al deze Vlamingen bewijzen hebben geleverd van vaardigheid en kunnen, zal op dit ogenblik, meen ik, wel geen mens meer betwijfelen. Met rechtmatige fierheid mogen wij er op wijzen, dat de moderne houtgravuur totnogtoe geen vruchtbaarder bodem kende dan de onze.
Het zou natuurlik uiterst voorbarig klinken indien we in betrekking met het oeuvre van een jonge meester als Frans Masereel al ogenblikkelik een hoge toon gingen aanslaan en, om een Franse wending te gebruiken, ‘allaient crier au chef d'oeuvre’. Genieën worden immers door het nageslacht gekonsakreerd! Nochtans kunnen wij op dit moment reeds vaststellen, dat Frans Masereel de meest representatieve motor vertegenwoordigt in de renaissance van onze huidige west-Europese houtgravuur, wat, op zichzelf, reeds genoegzame waarborgen bieden moet voor erkentelikheid en onvoorwaardelik respekt. Dit betekent echter niet, dat wij dit werk behoeven te aanvaarden met zekere ‘welwillende verdraagzaamheid’. Daartoe verleent het ons, god zij dank, niet de gelegenheid, direkt-suggestief