van tranen, te zuiver voor schijn en waan, voelde ze zich met hem bevrijd van het te groote dat ze waren begonnen. Zij zelf dacht nog niet aan weggaan. Ze wilde de opgevatte taak volbrengen, en, als ze eens terug keerde, komen als een eenzame, zonder geur van mannehanden in heur haar.
Ze bleef nog drie maanden. De vrouw beterde langzaam, de kinderen hadden haar lief, de man zag tegen haar op als was ze een heilige.
Op een helderen, witten wintermorgen werd de oude slee achter het paard gespannen. Ljuba nam afscheid van de vrouw en de kinderen; de boer zou haar tot dicht bij het huis van haar moeder brengen; het laatste eind wilde ze loopen. Ze kwam aan toen het donker viel; maar de gevallen sneeuw hield de aarde licht. Te gauw voor haar onrustig hart zag ze het oude huis bij de eiken. Gedachten aan Petja bestormden haar. Ze zou nog weer met hem kunnen vluchten, nu weer. Toch leek die avond lang geleden, toen ze de deur in 't duister wilde grendelen, en hem buiten vond, wachtend op haar. - Ze bleef dralen in de zachte sneeuw, die haar voetstappen onhoorbaar maakte. Eerst toen ze het kleine, eeuwige licht zag van een ster, voelde ze weer rust in zich en kalmen moed. De deur was niet gesloten; ze lichtte de klink op en trad in de kamer. Haar moeder zat bij het vuur, stil en gebogen. Toen ze haar hoofd ophief en Ljuba zag, veranderde er nauwelijks iets in haar gezicht. Het bleef streng en gesloten; maar een kleine trek van voldoening kwam om den mond, alsof ze zich zelf gezegd had: vanavond moet Ljuba komen, en nu was ze daar dan ook.
De moeder zei, na een korte poos: wil je nog iets eten? en Ljuba antwoordde: ja, als ik het zelf kan klaarmaken. Ze warmde een restje boonensoep; zoo begon ze weer haar werk in het oude huis.
Maar voor ze slapen gingen, moest er nog iets gezegd worden.
- In het dorp ben jij de schuldige, Ljuba, besef dat maar. En in mijn oogen ben je het ook, want ik heb zelf gezien wat je deed - je hebt het kwaad geen weerstand geboden. Petja zegt dat je rein en onschuldig bent. Maar hij zegt het niet op het kerkplein, dat iedereen het kan hooren; - neen, hij laat de menschen praten. En ik zwijg, ik houd me overal buiten. Hij heeft me ook verteld hoe je gewerkt hebt bij die vreemde boeren. Je hebt niet alleen in lust en luiheid geleefd - daarom liet ik de deur voor je open.
Ljuba luisterde met afgewend gezicht. De woorden brandden op haar lippen: is Petja ongelukkig? Maar ze wist dat ze ze niet vragen mocht. Ze bedekte haar mond met haar beide handen. Dit is mijn straf, dacht ze, dat ik het niet meer mag weten.