oogenblik dreigt, blijkens het getoeter, een ander voertuig ons te rammen, dat evenzeer zijn weg zoekt, en plotseling uit den mist vlakbij als uit den grond getooverd staat. Al maar wendende, stoppende en rijdende vindt ten slotte de bestuurder toch den weg, luid ronkend zet de motor aan - tot weer een doolhof ons stuit en het angstig zoeken opnieuw begint.
Ontkomen is er niet aan. De lagere stadsgedeelten mogen al het diepst in de benauwenis liggen, een enkel punt mag door een gunstige windstroom voor de verstikkende overweldiging zijn gespaard, het is een ongewisse helderheid, die elk oogenblik gedaan kan zijn. En met de duisternis doet overal een doodsche stilte zijn intrede die het haastig jagen van mensch en motor dan gelijkelijk stuit, 't Wegvallen van alle kleuren, alle herkenningspunten, het zwijgen der vogels en het stremmen van het verkeer, dat alles hult de stad in een zwijgen dat een gevoel van de ergste isolatie teweeg kan brengen, een hopelooze vereenzaming.
Trekt, soms na dagen pas, de bruine nevel weg, dan kan zij nog als een schaduw hangen blijven en de sombere donkerte kan nog tergend aanhouden. Klaart alles eindelijk op, dan is de klamme, roestige lucht ook spoedig verdwenen, doch meestal heeft de mist dan wel zijn slachtoffers gemaakt en de sterftecijfers blijven nog stijgen. Maar, goedig ook, heeft hij àl de appeltjes en parelranden, de bloemguirlandes, medaillons, gekrulde schilden en kapiteelen, ongeteld in Londens gebouwen uitgehouwen, met een zacht floers bedekt, en hun diepten of hoeken met zwart ingevuld, en tevens ook de oppervlakten in hun geheel wat doen verweren, waardoor hun vervelendheid alweer een ietsje is vervaagd.
Nu gaan de kleuren van de kakelbonte affiches op muren en schuttingen weer herleven, de felroode bussen stralen en hun koper blinkt in de zon, het verkeer herneemt met eindeloos daveren zijn gang en in den avond vlammen weer de lichtreclames hel op met hun zotte lampengeflikker, rauw-rood en hard-geel. Op de rivier glijden, als schimmen, de hooge zeilen der schuiten als spoken in het maanlicht voorbij, of een nijdig puffend sleepbootje voert lange vlotten onder de duistere spelonken van Waterloo Bridge door, en verdwijnt er mee in de verte.
Northumberland Avenue uitgekomen hervindt ge op Trafalgar Square het Nelson monument, alleen daar in de hoogte, geweldig opgerezen boven zijn leeuwen, den eersten nacht na den mist.
Maar onder den grond is het treinverkeer al dien tijd onveranderd doorgegaan. ‘It's brighter down below’ zegt een speciaal voor den mist dienend aanplakbiljet. En voor de klaarte heeft men gaarne de duffe warmte van de lauwe ‘tube’-lucht over: er is licht en men leest in de krant van de ‘Smoke-abatement-Society’ of een nieuwe uitvinding, waardoor deze wel de laatste erge mist zal zijn geweest....