| |
| |
| |
a. en g. perret.
autogarage in de rue de ponthieu.
| |
| |
| |
De architecten A. en G. Perret,
door Marie Dormoy.
DE architecten A. en G. Perret, wier namen door den bouw van het fraaie Théâtre des Champs Elysées, te Parijs algemeen bekend geworden zijn, kunnen op dit oogenblik beschouwd worden als de pioniers van de hedendaagsche richting in de Fransche architectuur. Zij hebben het allereerst het gewapend beton gebezigd en de techniek ervan bepaald. Dank zij hen, neemt het gebruik van dit materiaal - waarvan men een vernieuwing der architectuur moet verwachten - elken dag in omvang toe.
Maar hoe modern zij ook mogen zijn, toch zijn A. en G. Perret de traditie getrouw gebleven. Juist door hun uitgebreide studies van het verleden zijn zij tot erkenning gekomen van zekere eeuwige wetten, waarvan afwijking moet leiden tot verval in het ongerijmde en het onsamenhangende; hebben zij geleerd, dat het ware modernisme slechts kan bestaan in het eerbiedigen van, en een zich onderwerpen aan deze wetten, echter met volkomen vrijheid tot iedere uiterlijke verandering.
Als zoons en kleinzoons van bouwkundigen, werden A. en G. Perret reeds vroegtijdig in alle technische geheimen ingewijd. Hun eerste meester was Viollet-le-Duc, die hun het wonder der Middeleeuwen openbaarde. Met groot succes doorliepen zij als leerlingen van Guadet de ‘Ecole des Beaux Arts’. Vervolgens vormden zij zichzelf, zoowel op de werken van hun vader, als op groote reizen, waar zij het Parthenon, de Aya Sophia, Paestum en alle groote bouwwerken uit het verleden leerden kennen.
Ze kwamen tot de overtuiging, dat de nieuwe architectuur vanzelf ontstaan zou uit de verwezenlijking van nieuw gestelde voorwaarden, uit te voeren volgens wetten, die eeuwig geldig blijven.
Na de doelmatigheid van het gewapend beton bij tal van kunstwerken te hebben opgemerkt, gebruikten zij dit het eerst als hulpmiddel bij een boog van groote spanwijdte, waar steen wellicht ondoelmatig zou zijn geweest. Nadat deze eerste proefneming zeer bevredigende resultaten had opgeleverd, bouwden zij een groote etage-woning (25bis Rue Franklin) en zij voorzagen toen, dat dit nieuwe materiaal ons een nieuwe architectuur zou schenken, omdat de vorm niet de materie aan zich dienstbaar maakt, maar uit de materie ontstaat.
De werken, die onder A. en G. Perret reeds tot stand kwamen, zijn talrijk. Wij zullen er slechts drie nader beschouwen, de meest karakteristieke, die het kenmerk dragen van een nieuwe opvatting en een nieuwe uitvoering. Het zijn: de garage van de Rue de Ponthieu, het Théâtre des Champs Elysées en de kerk van Raincy.
| |
| |
De garage van de Rue de Ponthieu, die zoowel van binnen als van buiten, geheel uit gewapend beton is opgetrokken, en die in 1905/06 is gebouwd, kondigt al door de techniek van haar bouw het Théâtre des Champs Elysées aan. In het gebezigde plan is op voortreffelijke wijze partij getrokken van het gekozen terrein. Het bestaat uit een groote ruimte met zijnissen, verdeeld in verschillende verdiepingen. In deze ruimte bewegen zich, ‘ponts roulants’, die dienen om de automobielen naar iedere verdieping te distribueeren. Op de onderste verdieping zijn de boxen schuin naar den uitgang geplaatst - zooals loges in een theater naar het tooneel zijn gericht - en deze inrichting vergemakkelijkt in hooge mate het in- en uitgaan der wagens.
De middenhall, geaccentueerd door roosvensters van ijzer en glas, wordt, in den geheel onversierden voorgevel aan de straatzijde afgesloten door een groot ingangsportaal.
Alleen door de verhoudingen wordt hier een groot effect bereikt. Het afronden van de stijlen in den voorgevel is de eenige luxe, het eenig effectbejag, dat A. en G. Perret zich bij dezen bouw hebben veroorloofd. Ze hebben in de allereerste plaats een practisch vraagstuk willen oplossen, waarbij zij zoowel de voorschriften van hun programma als die der aesthetica volgden.
Deze garage, waaraan door velen geen aandacht wordt geschonken, is toch van zeer groote beteekenis in het geheele werk der Perrets, daar zij de kiem der latere bouwwerken in zich draagt. Van dit oogenblik af zijn de architecten de techniek van het nieuwe materiaal volkomen meester, en voortaan is hun leus: Construeer het geraamte en vul de openingen met wat ge wilt,
In 1911/12 wenschte een vereeniging van aandeelhouders Parijs een muziek-theater te geven, dat, zooals die van München en Bayreuth, werkelijk voor dit doel geschikt zou zijn. Talrijke plannen werden voorgelegd, en dat van de Perrets werd aangenomen, omdat de prijs belangrijk lager was, dan die der anderen.
Dit bouwwerk moest verrijzen in de buurt van de Seine, op een kleigrond beneden het peil van het water, onderhevig aan de niveauveranderingen van de rivier. Het onderste deel van het groote tooneel staat twee Meter in het water en de gewone jaarlijksche was zou gemakkelijk de onderaardsche gewelven 1 tot 5 Meter kunnen overstroomen. De fundeeringen moesten dus zoodanig ontworpen worden, dat men op een weinig vasten bodem reusachtige zwaarten zou kunnen doen rusten, terwijl tevens de waterdichtheid van het gebouw verzekerd moest zijn. Het gewapend beton lag voor de hand.
De onderbouw van het gebouw lijkt op een reusachtig schip, waarvan de bodem een waterdichte kiel vormt en waarvan de wanden water- | |
| |
dichte verticale schotten zijn, die tot het peil van den bodem opstijgen, dus 7 Meter boven het laagste gewelf. Dit schip bestaat uit een geraamte van groote vakwerkliggers, zonder diagonalen, waarop de vloer der eerste verdieping rust, die als het ware de brug van het schip vormt.
Vier pylonen, elk bestaande uit vier pijlers, verheffen zich uit dit geraamte en terwijl zij op iedere verdieping de vloeren en de balcons schragen, zijn zij aan hun top, op 25 M. hoogte van den grond, door twee bogen met een spanwijdte van 28,5 M. en een hoogte van 4 M. verbonden. Deze beide bogen, ieder bestaande uit twee betonnen bogen van 0,44 M. breedte, 1 M. dikte in den top en 1,25 bij de geboorte, liggen 14 M. van elkaar verwijderd en dragen de bovenste twee vloeren van het gebouw, waarvan de afmetingen 36 bij 36 M. bedragen. De eerste dient als vloer voor de repetitiezaal; daaraan hangt het plafond van de groote zaal. De bovenste vloer is een terras, bestemd voor een zeer talrijk publiek. De balcons van de groote theaterzaal worden gedragen door een betonconstructie, waarop de treden rusten. Het gewicht van deze balcons vindt geen tegenwicht door constructies aan de buitenzijde van de zaal. De kunstgreep hier toegepast bestaat daarin, dat de bovenzijde van deze balconconstructie is opgehangen aan den vloer van de hooger liggende gang, terwijl de onderzijde steunt op den vloer van de gang, die gelijk ligt met den laagsten trap van het balcon, hetgeen mogelijk is, daar deze gangvloeren door hun vorm als stijve liggers werken.
Het tooneel, 18 M. diep, 31 M. breed en 38 M. hoog, vormt een enorm bassin, waarin het geheele organisme der machinerie is ondergebracht en waarvan de bodem door een waterdichte betonconstructie wordt gevormd, van dezelfde soort als in het geheele gebouw toegepast.
Behalve de groote muziekzaal, bevat het gebouw nog een tooneelzaal, die boven de overdekte zuilengang van de vestibule is aangebracht, en voorts nog een schilderijenzaal, die zich boven den foyer van het kleine theater bevindt. Beide hebben directe verbinding met de straat. Verder vindt men er liften en de noodzakelijke ruimten voor de administratie en voor de artisten.
Ook zijn A. en G. Perret, rekening houdend met de wenschen der stichters, er in geslaagd nieuwe vormen te vinden voor de aankleeding, de inrichting en het uiterlijk aanzien, vormen, die hun ontstaan danken aan een gelukkige combinatie van Engelsch comfort, Duitsche techniek en Franschen smaak.
Waar het theater een luxe-gebouw is en het gewapend beton nog tien jaar geleden werd beschouwd als armelijk materiaal, hebben A. en G. Perret den gevel van hun gebouw met marmeren platen bedekt. Deze vormen slechts een dunne, sobere opperhuid, zonder gewildheden en waardoorheen de eigenlijke bouw duidelijk zichtbaar blijft. Bij de inwendige in- | |
| |
richting van het theater heeft men zich door dezelfde overwegingen laten leiden als bij het uitwendige: logica, eenvoud, waarheid. Het minste detail heeft zijn reden van bestaan en derhalve wordt het duidelijk, dat geen enkel deel van het gebouw alleen tot versiering mag dienen.
De pijlers van het constructie-geraamte, die regelrecht uit den bodem opstijgen en tot aan het dak reiken, vertoonen noch voetstuk, noch kapiteel. Op iedere verdieping toont een lichte uitholling van den vloer, dat zij uit de daaronder gelegen verdieping zijn opgegroeid. Aan het plafond vormt een profileering de verbinding tusschen pijler en balken, hetgeen het karakter van ‘vakwerk’ scherp doet uitkomen. De muren, zoowel als het plafond, zijn afgewerkt met een pleisterlaag, die de kleur en het korrelige heeft van natuursteen.
Inplaats van den gebruikelijken hoefijzervorm, heeft de zaal een zuiveren cirkelvorm van 26.5 M. diameter, zonder eenige onderbreking, terwijl de versiering zich geheel bij de constructie aansluit.
‘C'est un écrin pour les jolies femmes’, antwoordden lachend de Perrets, toen men hen daarmede gelukwenschte en deze definitie is zeer juist. Niets stoort den blik, niets leidt de aandacht af, zich beurtelings richtend op de acteurs en op de toeschouwers. De balcons zijn slechts door een band van grijs marmer geaccentueerd, hetzelfde marmer, waarmede de gevel bekleed is, terwijl de ‘loges d'avant-scéne’ zijn weggelaten.
Ook is het interessant eens nader vorm en indeeling van amphitheater en gaanderijen, welke een onderwerp van langdurige studie hebben uitgemaakt en welke zoo zijn aangebracht, dat alle aanwezigen ten volle van het schouwspel kunnen genieten, te beschouwen. Het parterre is komvormig en loopt aan de randen eenigszins op. De balcons loopen af naar het tooneel. Wanneer men de doorsnede van het theater bekijkt, krijgt men den indruk, dat een lichte deining dit groote schip opheft, doch deze golving is voorgeschreven en gewild.
Om de bestemming van het gebouw duidelijk te doen uitkomen, hebben A. en G. Perret een beroep gedaan op Antoine Bourdelle voor het beeldhouwwerk, terwijl Maurice Denis, Roussel, Vuillard en Jacqueline Marval de schilderingen verzorgden.
Een andere groote, nieuwe vinding was de indirecte belichting, die hier voor den eersten keer werd toegepast. Geen enkel licht is zichtbaar en toch is alles verlicht. In het groote theater is de hoofdkroon vervangen door een menigte lampen, die getemperd worden door een enorm kristallen schild, dat in het midden van het plafond is aangebracht: in het kleine theater kaatst de zoldering zelf het licht terug. In loges en balcons zijn de lampen verborgen achter de ribben, die het vooruitspringend muurwerk van de bovenverdieping schoren. De vestibule, de gangen en zijgangen
| |
| |
a. en g. perret.
voorzijde van het théatre des champs elysées.
a. en g. perret.
trap in het théatre des champs elysées.
| |
| |
a. en g. perret.
kerk van raincy.
| |
| |
ontvangen hun licht uit groote glazen schalen. Vermelden we ten slotte nog, dat in het theater plaats is ingeruimd voor een bar, een rookzaal, een damessalon en breede, ruime vestiaires. Geheel afgescheiden van het overige gedeelte van het gebouw, ter weerszijden van het tooneel, zijn twee brandtrappen aangebracht, zoodat een brandweerman van de onderste verdieping naar het dak kan klimmen, zonder van iemand of wat ook last te ondervinden. In de achter het tooneel gelegen gebouwen bevinden zich de vertrekken voor den dienst en de kleedkamers, door een aparte gang met de straat verbonden, Deze kunnen 400 personen bevatten, terwijl alle loges voorzien zijn van waschtafels en sommige zelfs een salon en een badkamer bezitten.
Welke vooruitgang is niet bij dit theater bereikt, zelfs als men het vergelijkt met de Opera, waar toch waarlijk geld noch ruimte gespaard is.
De hoofddenkbeelden, die tot het ontwerp en den bouw van het Théâtre des Champs Elysées hebben geleid, vindt men in de kerk van Raincy terug.
Deze kerk hebben A. en G. Perret ontworpen als een kruisheuvel, waarbij de toren het kruis vormt, terwijl de kerk, als het ware, de vromen, die rondom bidden, symboliseert. Het gevolgde plan baseert zich op de vroegste basilieken. Het is een groote rechthoek van 20 bij 56 M., waarvan de gedrukte gewelven met 10 M, spanwijdte, 3 c.M. aan den top en 5 c.M. aan de zijden, gedragen worden door vrijstaande pijlers, wier hoogte 23 maal de diameter bedraagt, terwijl, met den steen inbegrepen, de verhouding is van 1 tot 7 of van 1 tot 10. Er zijn geen muren van metselwerk. De afscheidingen bestaan uit een netwerk van beton, samengesteld uit gegoten stukken, die geometrische figuren vormen, welke eindeloos afgewisseld kunnen worden. Dit netwerk is aan de pijlers bevestigd en omvat deze tegelijkertijd. De openingen worden gevuld door fraai gekleurde vensters.
Het is dus volstrekt geen sombere kerk, waarin het den geloovigen onmogelijk is hun gebedenboek te lezen, maar een lichtende tempel, waar licht en lucht vrijelijk instroomen en die, evenals de Sainte Chapelle te Parijs en de Bovenkerk van Assisi, de gelukzalige eeuwigheid verzinnebeeldt.
De ramen zijn, zoowel wat teekening als kleur betreft, het werk der Perrets, uitgezonderd eenige glasschilderingen van Maurice Denis. Het achtergedeelte der kerk is diep blauw, teneinde het koor geheimzinniger te maken en het goud van altaar en kerkelijke ornamenten meer te doen uitkomen. De traveeën hebben ieder een eigen kleur, vastgesteld volgens een bepaald plan, waar de glasschilderingen van Maurice Denis zich bij aanpassen.
| |
| |
Ditzelfde motief van een netwerk, waaruit de afscheidingen bestaan wordt ook gebruikt voor de galerij, het spreekgestoelte, de communietafel, het koor, de leuningen van de trappen en van de gaanderijen van het orgel. Een dergelijk motief, waarmede ook het gewelf is versierd, bevordert de acoustiek en vormt een groot kruis, dat boven de kerkgangers ligt uitgespreid.
De 45 M. hooge toren is ook geheel opengewerkt en opgebouwd uit groote, in elkaar grijpende cementen schachten. Het geheel onversierde voorportaal wordt alleen verlevendigd door een bas-relief van Bourdelle, de graflegging voorstellend, dat in de bekroning is aangebracht.
De architecten werden, toen zij deze kerk bouwden, geleid door de strengste zuinigheid. Zij hebben het gewoonste materiaal gebruikt en het eenvoudigste plan gevolgd. Als deze kerk ons ontroert, als wij bij aanschouwing voelen, dat wij tegenover een waarlijk machtig werk staan, dan spruit dit voort uit de schoonheid van haar harmonische proporties. Zij verheft zich in een plechtig en sterk rythme, waarvan slechts de groote meesters het geheim bezitten.
Behalve deze drie typeerende monumenten, hebben de Perrets nog tal van werken tot stand gebracht: de werkplaatsen van het huis Elders, de dokken van Casablanca, groote winkelhuizen, het monument Jamot op het kerkhof Montparnasse, fabrieken en handelshuizen in het Noorden van Frankrijk. Telkens lossen zij met onvermoeibare werkzaamheid de steeds wisselende problemen op. Het tegenwoordige, het werkelijke leven vraagt al hun aandacht. In het nieuwe tijdperk, dat zich voor de architectuur opent, zijn zij de eersten, die steunend op de groote voorbeelden van het verleden, in de voorhoede staan. Maar al zijn zij van een merkwaardige vruchtbaarheid en vindingrijkheid, toch dragen al hunne werken een gemeenschappelijk karakter, hetgeen te verklaren is, omdat al deze werken voortvloeien uit een abstracte geometrische kunst, die alle andere kunsten bevat - want, zooals de muziek de moederkunst der klanken is, zoo is de bouwkunst de moederkunst der vormen - van een kunst binnen het bereik van den mensch, doch waarin hij zelf niet te bespeuren is.
|
|