Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34
(1924)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 217]
| |
c. kuypers.
stil weer (studie in olieverf). | |
[pagina 217]
| |
Cornelis Kuypers,
| |
[pagina 218]
| |
woon sterveling heeft kennis gekomen van het bestaan van degenen die zich futuristen, cubisten, expressionisten, dadaïsten enz. noemen; hij gelooft - dat betwijfel ik geen oogenblik - wel in de stamelingen der ziel, in de noodzaak dat elk kunstenaar zich op eigen wijze zal uiten, dat het noodig is, dat zekere kunstgeniën, in 't bizonder de decoratieve en illustratieve, zich stijlvoller, in mooi gesloten composities, ontwikkelen, dat er een zekere toekomst zit in elke kunst, wanneer men luistert naar hare wetten en niet poogt van een kunst van de ruimte, als de schilderkunst, in haar vrije uitingen tenminste, eensdeels is, met een van den tijd te verwarren, of ze, als de futuristen willen doen, onder een te mengen; hij vindt 't heel mooi als gij en ik dat zoo onder woorden mogen brengen, maar hij luistert onderwijl, geloof ik, meer naar de oneindige litanie van den stil neerruischenden regen, naar het gekabbel van het water voor zijn huis of naar het gedaver van het zonlicht in zijn tuin, waarvan hij de muziek best verstaat zonder een oogenblik te pogen ze anders dan met het penseel onder woorden te brengen. Want wie in dezen fijn besnaarden, maar tevens zoo robusten, door en door gezonden schilder iets anders dan een dichter ziet, vergist zich evenzeer. En het is juist over deze, zich zoo krachtig impulsief, zonder eenige theatrale fraze uitlevende en zich even gaarne in subtiele mijmeringen verliezende, rasechte schildersnatuur, dat ik mij voornam hier iets te vertellen.
***
Kuypers werd geboren in....? Ik weet 't niet. Is 't omdat alle waarachtige kunst, zoodra zij zich volkomen heeft gemanifesteerd, geen leeftijd heeft of heb ik bij dezen gezelligen kouter alle gedachten aan tijd vergeten? Laten wij zeggen, dat hij even oud is als zijn werk, en dat is frisch als de morgen, zoo oud als een dichter, en die wordt elken dag nieuw geboren. Maar wel weet ik zeker, dat hij behoort tot die generatie van even vaangetrouwe als fijnzinnige meesters, die, toen de Haagsche School in het zenith stond van haar roem, er evenzeer op gesteld was haar picturale intenties nader te ontwikkelen als tot haar oorsprongen terug te keeren. En dat deed Kuypers, evenals van Ingen en de Bock. In Oosterbeek lag de bakermat van het picturaal Hollandsche naturalisme. En nadat Kuypers eenige jaren onder den rook van den Haag, van Rijswijk uit de meesters der Haagsche School aan 't werk had gezien, toog hij naar Renkum, waar hij zich feitelijk vormde tot den schilder, die hij thans is. De intenties der Haagsche School zijn te zeer bekend, om er hier nog in den breede over uit te wijden. Alleen herinner ik er aan, dat, hoewel van Koekoek, de groote B.C., reeds het voorstel uitging ‘zich aan de borsten der natuur te laven’, hoewel Willem Roelofs de Oudere de eerste was, die, | |
[pagina 219]
| |
onder invloed der meesters van Fontainebleau, het natuurlijke princiep in toepassing wist te brengen, weshalve men hem den dorpelwachter of pionier der nieuwere Hollandsche landschapschildering noemde, het eigenlijk Weissenbruch en Jacob Maris voorbehouden was, het contact van natuur en ziel op zijn innigst te bewerkstellingen. Weissenbruch was de man van ‘de klap van de natuur,’ die het spontaanst in zijn van nat druipende waterverven het effect zag geboren worden, dat half een resultaat was van doelbewust overleg, half van natuurlijke, vloeiende wording. Hij is de eigenlijkste en meest typische impressionist en als er ooit een kunst nieuw was onder de zon dan was het deze, die in de eenige wisseling der momenten het meest praegnante, het tot Weissenbruch's ‘effect’ gewordene, er uit hief en door dat accentueeren van één moment een oneindigheid suggereerde. En nergens in vlotte dat beter dan in de waterverfschildering, het nieuwe picturale genre dat het Hollandsche genie in de 19e eeuw aan de kunst toevoegde en dat tot dusverre in dezen zuiver picturalen vorm eenig was in de wereld. Wanneer wij ons op iets kunnen verheffen op dit gebiedGa naar voetnoot*) dan is 't in de aquarelschildering, waarin wij zelfs de meesters van Fontainebleau overtreffen. Er waren twee wijzen mogelijk, waarop het picturale zich in een nieuwe ontwikkelingsphase kon manifesteeren, dat was in een nóg sterker, bijna gewelddadig forceeren van 't moment, en daar was een ongebreideld genie en een nog expressievere bewegingsfactor voor noodig, of in een reactie op al deze actie. Het eerste zou de taak van den geweldenaar Breitner worden en zijn meer actie uitdrukkend materiaal: het Amsterdamsche stadsbeweegGa naar voetnoot†), het tweede van de meer naar reflectie (ook een vorm van reactie) naar landelijk méditeeren neigende groep van meesters, waartoe, met Poggenbeek, Tholen, Voerman, Wiggers en de latere Floris Verster, ook Kuypers behoort. Zij werkten als 't ware in de stilte welke op den hevigen impressionistenstormloop volgde, Wanneer ik, zoo voor mijn schrijftafel, b.v. Voermans hevig bewogen I Jselluchten in de verbeelding oproep, komt het mij voor dat zij, met al dat demonisch dreigen, slechts te uitdrukkingsvoller de stilte suggereeren, die op een onweer volgt of er aan voorafgaat. In dit méditeeren lag weer een verteedering. Wie niet als Breitner het zelfde Haagsche princiep intensifieerde, ging méditeerend tegenover de eens gewonnen schoonheid staan, haar in gepeinzen koesterend en streelend en verfijnend. Het was de tijd waarin het piëteitsgevoel voor de picturale overleveringen ontwaakte. Nooit was bij kunstenaar en leek de houding tegenover de kunst arbeidsvoller dan in deze jaren. De kunst gaf dan eindelijk, na zich vrijgemaakt te hebben van de geestdoodende conventies, | |
[pagina 220]
| |
die in ons land in 't begin der 19e eeuw nog krachtig stand hielden, weer een eigen tijdsbeeld. Van dat tijdsbeeld hadden de voorloopers der Haagsche landschapschool in vage trekken het eerste concept gegeven, de grootmeesters ervan, Jacob en Willem Maris en Weissenbruch, gaven het zijn positieven vorm en de jongeren werkten meer in détail de figuur uit. Zij polijsten en verfijnden. Kuypers behoort tot deze verfijners, in wie af en toe nog een neiging ontwaakt zich in volle expansie in een breed gebaar te uiten. De doeken, waarin hij dat deed zijn niet zijn meest bekende. Er komt een kras effect in tot uiting. Het licht concentreert zich naar de wetten van het clair obscur op een bepaald punt, als een juweel in stemmige zetting, en machtige, in het luchtruim drijvende wolken geven de verbeelding vlucht. Deze zucht tot expansie verlaat hem nooit geheel, maar zij ontwikkelt zich langzamerhand tot een meer rustig breed uitmijmeren. En dan ontstaan die een ruimte-motief in wijde spanning fijn uitspinnende doeken, die soms niets dan horizonten zijn, land en licht, of, anders gezegd, de mijmerende eindeloosheden van een einder. En de breed gebarende macht concentreert zich tot kracht. Als de Geldersche berken zoo struisch en fijn beide zijn zijne landschappen. Zelden vindt men bij een schilder die fijnheid en kracht zoo innig en harmonisch vereenigd. In zijn eersten Haagschen of Rijswijkschen tijd maakt hij veel aquarellen. De aquarelschilderij was toen in zwang. Zij was, zooals wij aangaven, meest specifieke uiting van den tijd, en de verzamelaar, die ‘vol zat’ met schilderijen, vond er altijd nog een plaatsje voor in zijn portefeuille. Engelschen kochten ze veel, want evenals in Italië was ook in Engeland de waterverfteekening gezocht. De beste aquarelpapieren, die een boenen en plassen en schuren en schrappen uit hielden, omdat ze van zoo zuivere stof en zoo kortvezelig waren en de verf zoo brillant op niveau hielden, stamden uit Engeland en Italië. En het beteekende een overwinning voor de Hollandsche kunst, dat de geldmagnaten van over zee ze hier kwamen halen. Aan één eisch hielden de koopers vast: dekverven mochten niet gebruikt worden, de koopers hielden de aquarellen tegen 't licht om dit te controleeren. De later door Weissenbruch en Breitner zoo hoog opgevoerde dekverf-aquarel werd toen nog beschouwd als een barbarisme, en toch dankt juist aan het samengaan van deze transparante en dekkende methode, welke alle mogelijkheden inhoudt, de Hollandsche aquarel hare superioriteit boven de andere. Niettemin heeft het Engelsche purisme zuiverend gewerkt, in zooverre als de Nederlandsche schilder van meet af gedwongen werd het ambacht zoo precies mogelijk te houden. Er waren meesters die hun leerlingen aanvankelijk alleen met papier en waterverf de hei of de wei in stuurden. Men | |
[pagina XLV]
| |
corn. kuypers.
berkenboomen (studie).
corn. kuypers.
foto berssenbrugge.
corn. kuypers.
boschweg.
corn. kuypers.
bkrkenboomen (studie). | |
[pagina XLVI]
| |
corn. kuypers.
zon.
corn. kuypers.
de rijn. | |
[pagina 221]
| |
was dan wel gedwongen te teekenen en had tijdens het noodwendige dragen van zekere partijen, vóór ze ingeteekend of verdiept mochten worden, de gelegenheid de natuur eens terdege te bekijken. Kuypers heeft er veel van geleerd en dankt er wellicht voor een deel de doorzichtigheid en fijne doorteekening en tevens de émailachtige vloeiing zijner olieverven aan. De fijne silhouetten zijner berken en wilgen, de harmonische tonaliteit zijner luchten, het malsche zijner groenen en de gebondenheid van de damp-verzadigde atmosfeer zijn bij hem, zoowel als bij de andere Hollandsche meesters, voor een deel af te leiden uit hun eminente, vrije waterverftechniek, welke spontaniteit en een ongewone zelfbeheersching tegelijkertijd eischte. Maar lang heeft hij er zich niet mee opgehouden. In zijn smaakvolle woning, waar hij een zeer exquise verzameling van ongemeene werken van confraters aanlegde, hangen nog eenige van die, bij alle frischheid van opzet, dichterlijk verdroomde Hollandsche wilgen- en waterlandschappen. Maar toen zich een steeds grooter positivisme openbaarde in zijn natuur, die aan den anderen kant er een van besliste, uitgesproken daadkracht is, toen liet hij het aquarelleeren steeds meer varen. Het is zeer wel mogelijk, dat ook zijn vertrek naar Gelderland, waar de tonaliteit ietwat droger is, in niet geringe mate hiertoe bijdroeg. De niet decoratieve waterverfschildering bloeit nu eenmaal het best in streken waar de lucht van waterdamp verzadigd is. Het contact met de tradities en de toongamma's van het Haagsche palet werd onderhouden in het Geldersche rivierlandschap met zijn zilveren stemmingen en in het sappige over-Betuwsche landschap met zijn malsche weiden en welig geboomte, Maar de zelfde aquarellist, die zich in Rijswijk begeesterde aan de dampige toonvloeiingen van een vaak nevelig landschap, gaat nu op in de krachtiger bronzen gamma's van de Geldersche boschstreek, waartusschen een door een beek dooraderd weitje kon kleuren als diep-smaragd. Misschien dat de natuur hier wat liefelijker, wat idyllischer is, dat de silhouet van het landschap meer spreekt. Hoevelen niet geven er uitzicht op uitgestrekte panorama's en de leek kan er mijmerend dolen naar onbestemde vertes. Het is altijd meer het land voor dichters, ook al in den tijd der Marissen en Mauve en Bilders van Bosse geweest. In dat meer spreken van de silhouet, de plastiek van het landschap ligt het groote wezensverschil met het Hollandsche, waar de luchttoon meer domineert, er alle plastische volume meer absorbeert. In Holland heerscht meer het lichteffect, het spel van zon en wolken, geharmonieerd door de uit plassen en rivieren en zee opgetrokken waterdampen. De lucht is er het alles bepalende, die het landschap mooi en in zich zelf verzadigd maakt. In de Geldersche bosschen daarentegen is 't of het natuurgeweld nog den bodem uitbreekt. Het uitbotten van het geelgroen in de lente, de | |
[pagina 222]
| |
gouden stervenspracht van den herfst, het smaragdgroen van volzomer, de ongerepte pracht van den winter, de seizoenstemmingen teekenen er zich duidelijker op het lichaam der natuur af. Daarbij is het geschilderde Geldersche landschapsbeeld van een zich duidelijker manifesteerende veelzijdigheid. De Haagsche meester trekt naar Amsterdam, Dordrecht, Rotterdam, Nieuwkoop, Kortenhoef en zoekt voor zijn varieerende lichtstemmingen de, in hun verscheidenheid meest passende, onderwerpen, of, anders gezegd, hij zoekt steeds weer nieuwe lichtstemmingen, die zich op elk landschap weer anders afteekenen. De Geldersche meester vindt bevrediging in het zich in de kentering der seizoenen van lente, zomer, herfst en winter markanter afteekenende plastische landschapsbeeld zelf. Hij is minder reislustig dan de stedeling en schildert ook meer het portret dan de herinnering van de natuur. Hij is plastisch getrouwer aan het eens geziene beeld, al fantaseert en combineert hij ook, hoewel zelden zoo sterk als Jacob Maris, die den Hollandschen Stedendroom schilderde zoo vrij, dat hij een Overschie'sche molen zette in een Rotterdamsch stadsbeeld, dat verlucht was met pittoreske geveltjes van oud-Amsterdam. De Gelderschman zelfs, wanneer hij als Kuypers een tonalist is, blijft nadruk leggen op de vaste substantie der dingen, van aarde, lucht en water, en dit verklaart wellicht ook waarom Kuypers zooveel waarde hecht aan de verzorging, de veredeling van de plastische voordracht der dingen, Zijn schilderijen zijn wonderen van verzorgdheid, Hoe meesterlijk ook de makelij is, hoe makkelijk hem ook het schilderen afgaat, elk schilderij dat zijn atelier verlaat is gewoonlijk het resultaat van een weken-, maanden-, soms jaren-lang opvoeren der picturale valeurs, van veredeling, preciseering der stof, die eindelijk voert naar een delicaat verzorgde verfpâte. Een doek wordt aangezet, gedroogd, weer ingeschilderd, om dan soms na jaar en dag eerst de finishing touch te krijgen. Zijn liefde is geen eendags-liefde; evenals de oude Italiaansche meesters kan hij een sujet jarenlang koesteren en bemijmeren. En een schilderij dat zijn atelier verlaat is niet alleen picturaal, maar ook als 't ware plastisch een mooi ding, dat wonderlijk weerstandskrachtig is tegen de invloeden van den tijd. Het rimpelt en barst niet en het z.g. besterven der verf maakt 't steeds mooier, immaterialiseert het als 't ware en geeft de patina de onbestemde glanzen van het glazuur van oud chineesch of Delftsch. Hij bereikt dit niet door trucqueeren, maar door zuiver, puur doorschilderen. De warme kleuren gaan op den duur gloeien met een fascineerend diepen gloed, het smaragdgroen gaat vonkelen en de blanke lichten krijgen iets pareligs dat ze onstoffelijk maakt. Een Kuypers die barst of rimpelt of zelfs in een bovenlaag craqueleert, zal men dan ook niet ontmoeten. De verontrustende mededeelingen over het dreigend verval van veel moderne kunst hebben zijn reputatie van duchtig métierkenner onaangetast gelaten. Over deze dingen denkt hij precies als de oude meesters. | |
[pagina 223]
| |
In die neiging tot verzorging der verfmaterie, welke meteen schoonheids-bevrediging vindt in hare verontstoffelijking, heeft hij iets van een stillevenschilder. Van een stilleven schilder ook in zijn neiging steeds contact te onderhouden met zijn sujetten. Daarmee houdt waarschijnlijk dan ook verband, dat hij zich onder den rook van den Haag, waar hij in den laatsten tijd weer woont, tamelijk onwennig voelt en al vlast op den kooper, die hem zijn aardig Rijswijksch huis aan den Vliet afhandig maakt, opdat hij maar weer naar zijn geliefd Gelderland kan trekken. Want deze innerlijk zoo fijne natuur, die zijn gevoel maskeert onder het robuste uiterlijk van een door weer en wind gehard buitenman, kan in de stad niet aarden. En wanneer men de vraag stelt welke innerlijken drang hem dan naar den Haag terugvoerde, dan weet ik daarop wel het antwoord: het is de drang welke in elken rijpenden kunstenaar leeft: de neiging zijn levens- of natuurervaringen eens op een afstand te bezien, de steeds grootere neiging naar reflectie en méditatie en het streven naar verontstoffelijking van de plastisch substantieele waarden in de wereld, welke hem weer naar den Haag met zijn meer uitgesproken tonalistische traditiën terugdreef. En wellicht ook een weinig het heimwee der jeugd. In Rijswijk immers bracht hij zijn eerste studiejaren door, Maar het Rijswijk, het den Haag van zijn jeugd vond hij niet weer terug. Die droom ligt wellicht nog veiliger in Oosterbeek en Renkum besloten waar zooveel meer herinnert aan de eerste dolages van de meesters der Haagsche school. Wellicht dat hij, nu hij in den Haag geleerd heeft dit land van begeerte op een afstand te zien met den blik der idealiseerende herinnering, terugkeerende de kracht vindt de fascinatie van dien droom te blijven doorvoeren.Ga naar voetnoot*) Tot de werken welke mij het liefst zijn, behooren, met de mooi bestorven studies, juist die werken na het verlaten van Renkum in den Haag ontstaan, waarin werkelijkheid en droom zoo innig één werden en waarin hij zich als een zoo fijnzinnig schilder-dichter der seizoenen deed kennen. Kuypers is een der weinige schilders die zich gestemd voelen tot het weergeven van de z.g. poëtische momenten in de natuur, van het aanschemeren van den dageraad, van het in rosgouden avondglorie of in roerloos stille fluistering wegzinken van den dag, van de poëzie der stille winternachten, waarin de manesikkel koel en kuisch aan den hemel staat en de sterren pinken boven de sluimerende dorpjes, waar uit een enkel sneeuwbestoven raam de koestering gloedt van menschelijke gezelligheid en huiselijkheid welke zoo intiem aandoet onder het revies van die kristallijnen oneindigheid. Laat hem vertellen van de eenzame vennen, van het akkermaalshout, dat in zijn deftige grijsbruinen zoo teer geurt en kleurt onder een met zonnige glinsteringen bespikkelden hemel, uit welks blauwe kimmediepten rose | |
[pagina 224]
| |
wolken naar boven bloesemen, van de bebloemde Geldersche weiden, met hun welig smaragdgroen, waarin de wit en bruin en gevlekte koeien grazen en aan welker vochte zoomen de knotwilg droomt; van de Veluwsche beekjes, die schuimend en glinsterend langs herfstige boorden zuchten. Van de berken langs wier zilverig blanke flanken het zonlicht dartelt, zich verliezend in de fulpen schemeringen van lokkende boschages, van de stille bekoringen van den grijzen Hollandschen dag met het bruidsluierteere groen van zijn in loof schietende boomen.... laat hem dat alles vertellen met die tegelijk krachtige en teere voordracht van zijn in de koesterendste en parelendste kleuren gedoopt penseel en ook dit: hoe een langs de boorden der Geldersche rivieren dolend schilder, die een dichter is, kon droomen van der ouden stedenpracht en praal. Het wonder van de Hollandsche doode stad heeft ook hem bekoord, maar het dichterlijkst heeft hij ze toch gegeven: slapend onder het weifelend licht der sterren en een wakensmoede maan. Kuypers heeft ook enkele reizen gemaakt, o.m. naar Brétagne, en daar heeft hij o.m. de zee geschilderd en het pittoreske straatje in een Fransche stad. Een enkele maal schilderde hij een Hollandsche binnenhaven en daarvan maakte hij een wonderfijn verdroomd iets. Maar zijn eigenlijke liefde heeft toch ten slotte het Geldersche landschap gehouden, dat in een klein bestek misschien meer variatie biedt dan eenige andere streek in ons land en waarvan hij een der fijnzinnigste en meest karakteristieke vertolkers is geworden. | |
[pagina XLVII]
| |
corn. kuypers.
winter.
corn. kuypers.
bretagne. | |
[pagina XLVIII]
| |
corn. kuypers.
aan de ijsel.
corn. kuypers.
oogst. |
|