| |
| |
| |
Asschepoetster,
door Amelie de Man.
DE schrijfmachine rikketikte snel, zenuwachtig, onregelmatig, dan weer traag, aarzelend, onzeker. Luisa zuchtte. Zij kwam vandaag niet veel verder met die verzen van Vader. Het was ook zoo moeilijk, haar gedachten erbij te houden, nu maar aldoor dat éene haar hoofd vervulde, heele zinnen uit den brief, die haar in het geheugen waren gebleven. ‘Ik neem de vrijheid openhartig met u te zijn, want ik vertrouw dat uw innig vrouwelijke natuur, de liefdevolle toewijding jegens anderen, die u bezielt, mij uw medegevoel zal verzekeren, en desnoods uw vergiffenis. Ik zal mijn lieve gestorven vrouw nooit kunnen vergeten, en niemand zal ooit in mijn hart haar plaats kunnen innemen. Doch in mijn leven ontbreekt een vrouwelijke metgezel, mijn kind mist de moederzorg, mijn huis de alom merkbare aanwezigheid van een huisvrouw.’
Het kind, - een zacht zoet meisje van vier jaar, dat schuchter tevreden bloosde, wanneer Luisa haar wel eens op de knieën had genomen en gekust. Hij was een goede, eenvoudige man, niet aantrekkelijk, dat niet - geen man voor een vrouw om op te verlieven. Maar zijn oprechtheid, en ook zijn standvastige gehechtheid aan de gestorvene, wekte haar sympathie. De steun van een dergelijke verhouding scheen haar begeerlijk. En wie weet of mettertijd.... Doch terstond drong zij deze gedachte terug. Neen, dat moest zij zich niet in het hoofd halen, dat zou maar teleurstelling geven en de harmonie bederven. Zij was geen vrouw waarvoor ooit een man liefde zou opvatten. Zij wist het immers en berustte erin. Zeker, mannen werden wel verliefd op leelijker vrouwen dan zij. Maar zij trok nu eenmaal niemand aan, zij was zoo rustig, zoo nuchter, zoo onbeduidend. Ook als kind stond zij als een vreemde, oningewijde buiten de liefdesintriguetjes van haar vriendjes en vriendinnetjes.
Zij dwong haar aandacht terug tot haar werk en weer gingen rikketikkend de letterschijfjes omlaag en omhoog. Doch zij hield al gauw weer op en steunde het hoofd op de handen.
De veilige rust en behaaglijkheid van een eigen thuis, een vredig eigen thuis, zonder meer het kibbelig kregel geklaag van Moeder, en de zenuwlijdersdriftbuien, de pijnlijk wanhopige verslagenheid van dien armen Vader, die zich het geleidelijk uitdooven van zijn verstand bewust was. En zij zou geen moeite hebben om veel van Claudia te houden, als zij niet meer dagelijks werd geprikkeld door de tergend brutale antwoorden van dat onverbeterlijke kind. Ook Adriana had immers haar eigen thuis, met haar man en kinderen.
| |
| |
Maar hoe moest het hier gaan zonder haar? Wie zou er voor de huishouding zorgen, die heelemaal op haar neerkwam? Wie kon er vrede houden, Vader sussen en tot kalmte dwingen, of troosten en moed inspreken - al naar zijn buien, - en Moeders gekibbel en gevit en geklaag zwijgend aanhooren en verdragen? Wie zou Claudia in toom houden en leiden, het ongezeglijke kind, dat niemand ontzag, - en met Luciano praten en hem tot rede brengen? Hoe zou alles hier gaan, als zij er niet meer was? Het kon immers niet.
Weer zuchtte zij ontmoedigd. Neen het kon niet, zij kon het niet aannemen. Vroeger was het haar een troost, zich nuttig te weten, onmisbaar zelfs. Nu beangstigde haar de toekomst, duister, zonder een lichtpunt. Altijd dit leven, - jaar in, jaar uit, - zonder uitkomst.
Stappen naderden door de open deur de kamer in. Zij zag om. Het was Luciano.
‘Heb je gegeten?’ vroeg zij. ‘Was alles goed warm? Waarom ben je niet op tijd gekomen?’
‘Ik kon niet,’ antwoordde hij, zonder haar aan te zien. Met de handen in de zakken, het hoofd gebogen, deed hij doelloos eenige stappen. Toen, dicht bij haar, met dien glimlach die zijn gezicht zoo aantrekkelijk maakte, een streelenden blik van zijn bruine oogen in de hare:
‘Luisella, ik weet me geen raad’.
Zij zag bestraffend naar hem op, doch voelde haar plotselinge ergernis verdwijnen, terwijl zij naar hem leek. Hij was zoo aardig, zijn rond, jongenshoofd met het zorgvuldig gladgestreken donkere haar, zijn slanke gesoigneerde figuur. Hij was zoo jong.
‘Maar ik heb je verleden week pas vijftig lire gegeven,’ verweet zij.
Hij trok even de schouders op, de handen in de zakken.
‘Eh, ja! Wat kan ik eraan doen! Die had ik noodig en nu heb ik meer noodig.’
‘Maar waarvoor heb je dan zooveel uit te geven?’ vroeg zij verontwaardigd.
Hij maakte een gebaar met het hoofd en glimlachte ontwijkend. Zijn vingers speelden met de knopjes van de schrijfmachine.
Luisa tastte in den zak van haar huishoudschort en trok een brief te voorschijn.
‘Voor dit soort van zaken misschien?’ vroeg zij, hem scherp aanziend.
Hij greep heftig naar den brief en rukte hem uit haar handen.
‘Ik heb hem weggehouden,’ zei ze streng. ‘Gelukkig dat hij Vader of Moeder niet onder de oogen is gekomen.’
Met een schuldbewusten glimlach borg hij den brief weg in den binnenzak van zijn jas en stak weer de handen in de zakken.
‘Wees toch zoo dwaas niet,’ verweet zij, zacht sprekend, overredend.
| |
| |
‘Je weet dat we geen geld kunnen missen. Er is al zooveel noodig voor je studie, en dan gooi je het nog weg op zoo'n manier, voor een of ander onwaardig schepsel!’
Hij wendde zich beleedigd af.
‘Onwaardig of niet, daarover kan jij niet oordeelen,’ zei hij kort, met gezag.
‘Onwaardig!’ herhaalde zij met boozen nadruk. ‘Een van die vele juffertjes die niets uitvoeren en mooi aangekleed langs de straat loopen en glimlachen tegen alle mannen. En dan ben jij zoo onnoozel te gelooven dat zoo een van je houdt!’
Hij kneep de lippen opeen, de oogen hard en donker. Toen haalde hij de schouders op.
‘De gewone wrok van misdeelde vrouwen tegen wie mooi en aantrekkelijk is,’ zei hij minachtend.
‘Dank je!’ zei Luisa geërgerd.
‘Waarom provokeer je me?’ vroeg hij koel. ‘Praat niet over zaken, waarover je niet kunt oordeelen.’
‘Ik meen toch wel te kunnen oordeelen dat zich opschikken en coquetteeren en leegloopen niet de ware roeping is van de vrouw,’ antwoordde zij scherp.
‘De ware roeping van de vrouw is, mooi te zijn en te behagen,’ verkondigde hij met een spottenden glimlach. ‘Wie daartoe niet in staat zijn, mogen zich thuis nuttig maken en zich op die manier hun tekortkomingen doen vergeven.’
‘Je bent belachelijk met je kwajongenswijsheid!’ zei Luisa boos. Toen, plotseling, hield zij zich in bij het geluid van Moeders slaapkamerdeur, die werd geopend. Luciano wendde zich af en liep heen.
Moeder kwam langzaam binnen, de mond ontevreden dichtgeknepen. Achterdochtig zagen haar in rimpels weggezonken oogen naar haar dochter, en toen naar haar zoon.
‘Wat wou je, Luciano?’ vroeg zij bezorgd.
‘Niets Moeder,’ antwoordde hij, zonder om te zien en ging de deur uit, de gang in.
Luisa zocht met de oogen op het papier naast haar het punt waar zij haar werk had afgebroken. Even gingen haar vingers weer over de knoppen en het gerikketik van de machine klonk opnieuw in de stilte.
Moeder deed de papieren ritselen op de schrijftafel.
‘Zoek je iets?’ vroeg Luisa even omziend.
‘Neen, neen. Ik keek maar,’ klonk het ontwijkend antwoord.
Toen, breed in haar wijd huiskleed, met den moeizamen stap van haar zwaarlijvig lichaam, kwam de oude vrouw nader en bleef staan achter Luisa's stoel.
‘Weet je,’ begon zij, ‘hoe meer ik nadenk, hoe meer het me toeschijnt
| |
| |
dat je goed moet overwegen, eer je het voorstel van Baldini aanneemt. Je moet bedenken, dat je nooit de meesteres wordt, je blijft altijd “de tweede vrouw,” min of meer een indringster. Je zult al de moeilijkheden hebben van een huisvrouw, zonder de voorrechten’.
‘Dat hangt er veel vanaf, hoe ik de zaak aanpak,’ antwoordde Luisa, wat onwillig.
‘Natuurlijk!’ gaf Moeder scherp toe. ‘Je zult de bezwaren kunnen verminderen, maar je kunt ze niet heelemaal uit den weg ruimen. Er blijft altijd iets van bestaan. En dan, de stiefmoeder te zijn van een kind, vooral tegenover de familie van de eerste vrouw, die er natuurlijk over te zeggen willen hebben en jaloersch zullen zijn en tegen je intrigueeren als het je gelukt het kind van je te doen houden.’
‘Dat weet ik allemaal wel, Moeder,’ zei Luisa kalm.
‘Maar het zijn niet mijn eigen moeilijkheden die mij zouden afschrikken’.
Moeders hand liet den rug van haar stoel los, met een bruuske beweging van ergernis.
‘Wel ik herhaal het je: ik wil niet den minsten invloed hebben op je beslissing. Het staat aan jou, je moet zelf weten wat je wilt doen’.
En met haar zwaren, eenigszins waggelenden stap liep zij heen, haar slaapkamer in, en sloot de deur achter zich.
Luisa beet zich wrevelig op de lippen en staarde voor zich uit. Kwam Moeder er tenminste eerlijk voor uit dat zij vreesde haar te verliezen, dat zij haar niet wilde, niet kon missen! Dan zou zij immers met liefde alles opgeven en zeggen: ‘Neen, moeder, ik doe het niet, ik blijf bij jullie.’ Maar nog dien schijn te willen hebben, het haar af te raden in haar eigen belang, om de verantwoordelijkheid van de beslissing alleen op haar te doen neerkomen, en geenerlei verplichting te hoeven gevoelen voor het gebrachte offer! Het was werkelijk niet de moeite waard, zich op te offeren. Niemand zou er haar erkentelijk voor zijn. Wanneer zij in latere jaren tot last werd, zouden zij het haar verwijten deze eenige kans om haar toekomst te verzekeren, te hebben laten varen.
Ontmoedigd, zuchtte zij diep. Hoe moeilijk was het een besluit te nemen, te onderscheiden wat zij behoorde te doen. En niemand hier die zij om raad kon vragen. Niemand was daartoe belangeloos genoeg. Stellig, wie zou het haar kunnen verwijten, zoo zij het eenige huwelijksvoorstel aannam dat haar ooit gedaan was en haar waarschijnlijk ooit zou gedaan worden? En als Vader en Moeder later er niet meer waren, wat dan? Moest zij dan afhankelijk zijn van Adriana en haar man, of van Luciano? Of op de eene of andere armzalige manier haar eigen brood zoeken te verdienen, als machineschrijfster of juffrouw van gezelschap?
Doch een andere stem in haar scheen op deze booze vragen te antwoorden, kalm in de oproerigheid van haar verbittering:
| |
| |
‘Niet tobben over de toekomst. Je plicht doen - eerst denken aan de anderen, dan pas aan je zelf’.
Zij boog het hoofd, beschaamd dat zij dankbaarheid had gewild of erkenning van haar offer. Zij deed het immers niet om beloond te worden. Zij moest eenvoudig handelen, zooals het haar plicht was en omdat het haar plicht was. Of anderen dit op prijs stelden of niet, daarover had zij zich niet te bekommeren.
Er werd gescheld. Had zij daareven niet een rijtuig hooren stilhouden en weer wegrollen? Wie zou er zijn? Zij wendde zich half om op haar stoel en luisterde. De stappen van de dienstmeid klonken door de gang, de deur werd geopend, kinderstemmen. Dat waren de kleintjes van Adriana. En zij had zooveel te doen vanmiddag!
Zij stond op en liep naar de deur. Adriana kwam binnen, met Dino aan de hand. Franco volgde, onder het voortloopen half omgewend naar een automobieltje, dat hij aan een touwtje voorttrok.
De beide zusters begroetten elkaar met een kus. Luisa bukte zich en hief Dino van den grond op, kuste hem op de ronde blozende wangen.
‘Franco, zeg je tante niet goeiendag?’ vermaande Adriana, die in een leunstoel was gaan zitten en haar bruinen bontmantel losknoopte.
‘Hij is zoo druk met zijn automobiel!’ zei Luisa lachend. Zij zette Dino weer aan Adriana's knieën en liep Franco tegemoet, die op haar toetrad, een glimlach op zijn ernstig gezicht, met de diepe bruine oogen.
‘Ik heb ze bij jou gebracht, Luisa,’ zei Adriana op dien langzamen, vermoeiden toon, als was het spreken haar te veel. ‘Ik moet een paar visites maken met Renato, en Vittoria is uit vanmiddag. Ik dacht dat Claudia blij zou zijn om met hen te spelen.’
Luisa ging zitten met Dino op haar knieën.
‘Maar Claudia heeft haar schoolwerk te doen en haar pianostudie,’ merkte zij op.
‘Dio mio, Luisa!’ zei Adriana ontstemd. ‘Je maakt toch ook altijd moeilijkheden! Doe met de kinderen, wat je wilt! Ik kan er me vanmiddag niet mee bezig houden!’
‘Waar is Claudia?’ vroeg Franco, de donkere oogen vragend wijd open.
Luisa stond op met Dino op den armenstrekte de andere hand uit naar Franco.
‘Kom mee,’ zei ze, ‘dan gaan we Claudia zoeken.’
Adriana had zelf nooit willen studeeren en zag dus ook voor anderen de noodzakelijkheid daarvan niet in. Een discussie zou nutteloos zijn en alleen onaangenaamheden geven.
Kleine Franco vatte haar hand en liep naast haar voort, pratend, vragend, met zijn hooge, ernstige kinderstem.
Claudia lag op haar bed te lezen, steunend op haar elleboog, de kin op de hand, de blonde vlechten langs het hoofd afhangend.
| |
| |
‘Kijk eens wie hier zijn!’ zei Luisa.
Claudia wendde onwillig het hoofd om, doch bewoog zich verder niet.
‘Kom,’ vermaande Luisa. ‘Sta je niet eens op? Ze zijn gekomen om met jou te spelen.’
Claudia's gezicht betrok steeds meer.
‘Maar ik wil dit boek uitlezen,’ zei ze norsch, met de schouders rukkend, de oogen weer omlaag gericht.
‘En je schoolwerk dan?’ vroeg Luisa.
‘Dat kan ik wel in een kwartier af,’ antwoordde Claudia, zonder op te zien. ‘Het is zoo gemakkelijk en zoo weinig.’
‘Ja, ik weet wel wat dat beteekent,’ zei Luisa ontevreden. ‘En je piano?’
‘Dat zal ik vanavond wel doen.’
Luisa voelde zich boos worden om die achtelooze houding, die onverschillig gegeven antwoorden.
‘In elk geval zal je me het pleizier doen, van je bed op te staan en je met de kinderen bezig te houden. Ik heb ander werk te doen!’
Claudia wierp nijdig het boek ter zijde en begon luid, met haar booze kibbelstem:
‘Eh! Già! Ik kan nooit eens doen wat ik wil! Iedereen geeft mij orders! Maar ik wil ook eens mijn eigen zin doen, en niet altijd wat de anderen willen!’
‘Niemand beschikt onbillijk over je,’ antwoordde Luisa, steeds met Dino op den arm, terwijl Franco in de kamer liep rond te snuffelen, zijn automobieltje in den arm gekneld.
‘Dat zeg jij!’ snauwde Claudia, nu op het bed overeind gezeten. ‘Jij speelt altijd de baas over iedereen en alles moet altijd gebeuren zooals jij het wilt! Je bent de schoonmoeder van iedereen hier in huis!’
‘'t Is goed,’ zei Luisa, en zij verlangde erbij te voegen: ‘Ik zal jullie niet lang meer plagen, ik ga het huis uit!’ Doch zij bedwong zich en ging zwijgend heen, Franco in de kamer achterlatend, die praatte tegen Claudia, doch geen antwoord kreeg.
Dat kind! Zij had een bizondere gave om iemand te irriteeren en buiten zich zelf te brengen! Zeker, ze was goedhartig en hield van hen allen. Maar onhandelbaar en heftig, en altijd klaar met booze, onhebbelijke antwoorden! Onmogelijk, vrede met haar te houden! Iedere dag gaf het huil-partijen en scènes, nu met de een, dan met de ander. Maar vooral met haar, die altijd thuis was en er natuurlijk het meest mee had op te trekken. En dan werd haar verweten, dat zij de baas speelde en over iedereen schoonmoederde!
De verontwaardiging over dat verwijt bleef in haar doorschrijnen. Hoe verlangde zij, eruit te zijn, voor goed eruit!
Adriana zat in een tijdschrift te bladeren. Zij zag op, toen Luisa binnen- | |
| |
kwam, met die kwijnenden, eenigszins geaffecteerd aandoenden blik van haar halfgesloten, bijziende, donkere oogen. Luisa zette Dino neer op den grond en ging weer zitten op haar vorige plaats, de rug half naar de schrijfmachine gewend.
Even aarzelde zij. Toen, plotseling, met gedempte stem:
‘Weet je, ik heb een huwelijksaanzoek gehad’.
Adriana's oogen gingen plotseling wijd open.
‘Neen! Jij?’ vroeg zij verbaasd, het tijdschrift terzijde leggend en zich met plotselinge, licht ontstemde belangstelling naar haar zuster wendend.
‘Ja! Ik!’ herhaalde Luisa gekrenkt.
‘En van wie?’ vroeg Adriana, op dezelfden ontevreden, ongeloovigen toon.
‘Van Baldini’, antwoordde Luisa wat stroef.
‘Is hij met je komen spreken?’ vroeg Adriana verwonderd.
‘Neen, hij heeft me geschreven. Oh, weet je, hij spreekt openhartig. Er is natuurlijk geen sprake van liefde. Hij heeft iemand noodig om de leege plaats in zijn huis in te nemen. Hij biedt me zijn vriendschap aan, en zijn sympathie, die mettertijd genegenheid zou kunnen worden. Maar juist zijn oprechtheid bevalt me. Trouwens, je weet, 't is een besteman, en iemand die werkt en een goede positie heeft.’
‘Maar Luisa!’ zei Adriana met eenig verwijt in haar stem. ‘Je kunt er toch niet over denken, hier weg te gaan? Wat zou er dan van dit huis moeten worden? Van Moeder is niets te verwachten. Je weet wat daarvan zou terecht komen. Die kan niet rekenen en zuinig zijn, zooals jij doet. Over een maand zouden ze hopeloos in de schulden zitten. 't Is onmogelijk!’
Luisa zweeg terneergeslagen. Zij gevoelde zich tot verzet geprikkeld.
‘Maar ik heb toch ook het recht voor mijn toekomst te zorgen en mij een eigen thuis te verzekeren,’ zei ze eindelijk.
Adriana haalde de schouders op.
‘Natuurlijk,’ zei ze ontwijkend. ‘Maar op 't oogenblik kan dat niet. Laat Luciano eerst eens een positie hebben. Die arme Vader gaat hoe langer hoe meer achteruit. Als hij eens in een gesticht is en Moeder blijft alleen met Claudia en er zijn minder oneenigheden en moeilijkheden....’
Zij zweeg als wist zij er niet meer bij te voegen.
‘Je hebt mooi praten,’ zei Luisa. ‘Wie weet of ik dan nog weer een gelegenheid vind! Ik ben een en dertig jaar, cara mia!’
Adriana antwoordde niet. Zij zat naar het spelen van Dino te kijken, als ging de zaak haar verder niet aan. Luisa voelde in haar een gemis aan deelneming dat haar verbitterde.
‘Je weet niet wat het is!’ ging zij voort, toegevend aan het verlangen, zich uit te spreken. ‘Dag in dag uit dit leven, die zorgen, dat rekenen en altijd geld te kort komen. En dan geven ze mij nog de schuld van de armoede waarin wij leven, alsof ik hun niets gunde. Want niet éen van hen
| |
| |
is ertoe in staat, in te zien, hoe de zaken eigenlijk staan. En dan Moeder die altijd klaagt, en wie niemand het naar den zin kan maken - behalve Luciano die geen kwaad kan doen! - En dat ellendige getob met Vader, die zoo onredelijk is en met wie je toch ook zoo'n meelijden moet hebben, de stakker! En altijd die scènes met Claudia, die 'k werkelijk niet langer in bedwang kan houden, en Luciano die te veel uitgeeft en er zich maar niet van wil overtuigen dat we geen geld hebben. Overal, overal moeilijkheden, waar je nooit uit komt!’
‘Nu ja, Luisa!’ vermaande Adriana. ‘Je moet wat geduld hebben. Je moet met hen weten om te gaan. Als je ook overal altijd lijnrecht tegenin gaat, en nooit eens weet toe te geven, dan is het te begrijpen, dat je altijd kwesties hebt.’
‘Je hebt gemakkelijk praten,’ herhaalde Luisa. En zij dacht aan den tijd toen Adriana nog thuis was, een karakter als Claudia, doch minder heftig. - haar houding van zwijgend, aanhoudend verzet, die niemand had weten te overwinnen, haar ongevoeligheid voor straf en verwijten zoowel als voor goede woorden, zoodat zij ten slotte als onopvoedbaar werd beschouwd en onopgevoed was gebleven. En deze gaf haar nu raad en verweet haar gebrek aan tact, aan zachtheid en meegaandheid. Zij betreurde het, zich te hebben uitgesproken. Oh, ze wist het wel, toen ze begon te spreken, dat ze verkeerd deed. Maar het was haar even te machtig geweest.
‘Ga je moeder niet goeiendag zeggen?’ vroeg zij.
‘Waar is ze?’ vroeg Adriana, zonder haast opstaande.
‘In haar kamer,’ antwoordde Luisa met een hoofdbeweging naar de deur achter haar.
‘Is Vader er ook?’ vroeg Adriana nog, met eenigen weerzin.
‘Neen, Vader is uit,’ zei Luisa.
Adriana ging langs haar heen, het parfum van haar kleeren omving Luisa even. Met den deurknop in de hand wendde zij zich nog weer om.
‘Als Renato intusschen komt, laat hem dan hier wachten en kom mij even roepen,’ verzocht zij.
‘'t Is goed,’ zei Luisa zonder op te zien, voorovergebogen naar Dino, die op den grond een krant in stukken zat te scheuren, de donkerblauwe oogen wijdopen in pretverrukking.
‘Wat doe je, Dino,’ vroeg zij glimlachend.
Het kind zag naar haar op, zijn gezicht vertrok in een blijden lach, het tandelooze, kwijlende mondje open. Luisa knielde bij hem neer en veegde met haar zakdoek zijn kin af. Even sloot zij hem in haar armen en kuste hem heftig. Hij stamelde onverstaanbare kinderpraat, met zijn weeke, hulpelooze kleine vingers haar gezicht betastend.
Daar werd weer gescheld. Zeker Renato, die Adriana kwam afhalen. Zij wachtte tot de dienstmeid voorbij ging, riep toen:
| |
| |
‘Als het de dokter is, laat hem dan hier binnen.’ Had zij het begrepen? Je kreeg van dat schepsel nooit antwoord. En dan moest je er nog maar vrede mee zien te houden, want je vond geen betere, zelfs geen andere.
Daar naderden stappen. Het was Renato die in de deuropening verscheen en met stijf bewegen eenige stappen naar haar toe trad, de hand uitgestrekt, met zijn gewonen glimlach, half ironisch, half geaffecteerd, op het gladgeschoren gezicht. Zij reikte hem de vrije rechterhand, die hij even drukte.
‘Hoe gaat het, Luisa?’ vroeg hij. En zonder het antwoord af te wachten, zijn glimlach versterkt in zelfbehagen, als van voldaanheid over eigen werk, wendde hij zich tot zijn kind.
‘Dino!’ zei hij, een van de kleine handjes vattend, ‘wat zeg je tegen Papa?’
Het kind hief het hoofd op en zag hem aan. Er kwam een blijde lach in de blauwe oogen, terwijl het stamelde: ‘Pa-pa!’
Luisa richtte zich van den grond op.
‘Wil je even op hem passen?’ vroeg zij ‘Dan ga ik Adriana waarschuwen.’
Zij liep heen, opende de deur en trad haar Moeders kamer binnen. Adriana zat op de rustbank naast Moeder die achterovergeleund zat te breien het gezicht ontspannen tot den zweem van een glimlach.
‘Adriana, daar is Renato’, zei Luisa, bij de deur staande.
‘Laat hem hier komen,’ zei Moeder, even het gezicht naar haar toewendend.
Doch Adriana stond op.
‘Hij geeft geen tijd,’ verklaarde zij. ‘Wij moeten dadelijk gaan, Addio, Mama! Ik kom gauw terug.’ Zij bukte zich naar haar Moeder en kuste haar op beide wangen.
‘En blijf een volgende keer wat langer,’ vermaande Moeder, wier gezicht reeds weer in de gewone ontevreden plooien trok.
Luisa volgde haar zuster in de studeerkamer, waar Renato zat met Dino op de knieën.
‘Zullen we gaan?’ vroeg Adriana.
Renato kuste het kind, zette het neer op den grond en stond op. Toen reikte hij Luisa de hand tot afscheid. Adriana kuste haar op beide wangen.
‘Houdt je de kinderen in het oog,’ vroeg zij bezorgd. ‘Claudia is soms wat onvoorzichtig.’
‘Wees maar gerust,’ antwoordde Luisa, hen volgend de gang in. Renato had Adriana's arm gevat en zij liep naast hem voort. En weer trof Luisa als een heimelijke gewaarwording van pijn en bijna afgunst dat gebaar van inbezitnemen en haar overgave, hun beider houding van intimiteit en bij elkaar hooren. Weer gevoelde zij zich buiten het leven staan.
Renato nam zijn hoed van den kapstok, opende de huisdeur en liet zijn vrouw voorgaan. Toen groette hij Luisa nog even en volgde. Met eenige
| |
| |
afscheidswoorden zag Luisa hen de trap af gaan en sloot toen de deur.
Zich eenzaam gevoelend en moedeloos ontstemd liep zij snel terug naar Dino. Hij zat stil te spelen met zijn doeken mormelpop. Wat een zoet kind toch! Je kon hem gerust eens alleen laten, en nooit schreide hij, de schat!
Even liep zij door, zachtjes, het gerucht van haar stappen smorend en keek in Claudia's kamer binnen. De twee praatten en speelden rustig samen. Claudia's stem klonk vroolijk en gewoon. Wat een vreemd kind toch! Zij gevoelde er behoefte aan, overal eerst een scène om te maken. Later gaf zij dan toe en gehoorzaamde. Maar de scène moest er zijn.
Nu ging zij zoowaar eens voortmaken met dat kopiëerwerk voor Vader. Zij was nog niet veel verder dan het begin en als hij thuis kwam, zou hij het klaar willen vinden, Dino kon wel bij haar blijven, die hinderde haar niet.
Zij vond Moeder in de studeerkamer zitten, met Dino op haar breede schoot. Het kind kraaide en strekte de handjes uit naar de gescheurde krantenvellen op den grond.
‘Waarlijk, Luisa!’ begon Moeder dadelijk. ‘Je hebt een vreemde manier van op een kind te passen! 't Is goed dat ik toevallig eens kwam kijken. Wie weet, wat Dino alleen had kunnen uitrichten!’
‘Hij is immers altijd zoet, Moeder,’ antwoordde Luisa. ‘Ik was maar even naar Franco gaan kijken.’
Zij zette zich weer voor de schrijfmachine en zocht de plaats waar zij het werk moest hervatten.
‘En waar is Franco?’ vroeg Moeder kregel.
‘Bij Claudia,’ antwoordde Luisa, haar aandacht bij haar werk.
‘Ik heb hem niet eens gezien,’ klaagde Moeder op verongelijkten toon. ‘Je hadt hem tenminste even bij me kunnen brengen om goeiendag te zeggen.’
‘Neem me niet kwalijk, Moeder,’ zei Luisa onderworpen. ‘Hij is dadelijk bij Claudia gebleven, en ik heb er verder niet aan gedacht.’
Zij wenschte slechts dat Moeder zou zwijgen en haar laten doorwerken. Doch de klaagstem mopperde door en tegen haar wil bleef zij luisteren onder het voortwerken.
‘Già! Jou hoofd vandaag! Dat begrijpen we. Daar zal wat van terecht komen! Waarmee ben je nu weer bezig? Er is zooveel verstelwerk!’
‘Voor Vader, Moeder,’ verklaarde Luisa.
‘Voor Vader!’ barstte Moeder uit. ‘Weer zoo iets nutteloos, waarmee jij je kostelijke tijd moet verbeuzelen! Laat het liggen en ga ander werk doen! Ik zal wel met hem spreken, als hij ernaar vraagt!’
‘Nog een oogenblik, Moeder. 't Is dadelijk klaar,’ suste Luisa.
Moeder bleef doorpruttelen, prevelend binnensmonds. Dino kraaide luid en begon plotseling te schreien. Luisa wendde zich om.
‘Zet hem op den grond, Moeder,’ raadde zij, ‘Dan kan hij spelen en is stil.’
| |
| |
‘Op den grond vat hij kou,’ zei Moeder bits.
Dino schreeuwde uit volle keel. Zwijgend de lippen samengeknepen stond Luisa op, nam het kind op den arm en begon met hem op en neer te loopen.
‘Hij zal honger hebben,’ zei Moeder. ‘Geef hem wat melk.’
‘Hij krijgt pas om vier uur zijn kop melk,’ antwoordde Luisa kort, ‘Renato wil niet dat hij op andere uren iets gebruikt.’
Het geschreeuw verzwakte en hield ten slotte geheel op. De blauwe kinderoogen lachten weer, nog nat van tranen.
Daar klonk de sleutel in het slot van de huisdeur. Dat was Vader. En Moeder hier in een slecht humeur.
De huisdeur werd gesloten, stappen naderden, Vader verscheen in de deuropening en kwam binnen.
‘Goeiendag allemaal,’ wenschte hij, welgemoed glimlachend, de oogen wat wezenloos achter de brilleglazen. En toen, blij lachend tegen het kind:
‘Oh! Wie zie ik? Dino! Lief ventje!’
Hij vatte een handje van het kind en drukte er de lippen op. Even wendde hij zich tot Moeder en begon te praten met druk opgewekt doen.
‘Weet je, ik heb Marazzi gezien. Hij vroeg naar je en laat je groeten. Hij komt gauw eens. Ik heb hem gesproken over die zaak, je weet wel, en dat zal wel in orde komen. Ik heb alle moed. Je zult zien, alles komt wel in orde. Mettertijd, mettertijd!’
Moeders gezicht versomberde nog, in boosheid en ergernis.
‘Ja, als ik jou hoor, komt altijd alles in orde,’ gromde zij. ‘Intusschen moeten we maar zien hoe we ons redden!’
‘Ik doe wat ik kan,’ antwoordde hij, haastig en scherp. ‘Ik zal meer doen, wanneer mijn schuldenaars mij betalen.’
‘Och wat! je schuldenaars,’ bromde Moeder, wrevelig in haar stoel verschuivend.
‘Zeker, mijn schuldenaars!’ verzekerde hij met meer klem. Hij liep naar de schrijfmachine en bezag vluchtig de bladen papier.
‘Ben je klaar met kopieëren, Luisa?’ vroeg hij.
‘Nog niet, Vader!’ zei Luisa verontschuldigend.
‘Ik heb zooveel ander werk gehad.’
Hij hief met een wanhopig gebaar de handen op.
‘Nog niet?’ riep hij opgewonden. ‘Maar wanneer komt dat dan eens klaar? Ik heb het zoo dringend noodig!’
Luisa trad naast hem, om een uitbarsting te voorkomen.
‘Als ik maar eens een rustig uur heb, Vader,’ zei ze zacht, bedarend. ‘Dan is het dadelijk af.’
‘Zeg me dan, wanneer je eens dat rustige uur hebt!’ viel hij uit, met heftig gebaren. ‘Dan weet ik ten minste waaraan ik me heb te houden!
| |
| |
Het duurt zoodoende nog langer om die verzen met de machine geschreven te krijgen, dan ze te laten drukken!’
‘En waarom moet je ze laten drukken?’ vroeg Moeder opeens, vinnig. ‘We kunnen dat geld wel beter en nuttiger besteden.’
Hij bleef plotseling staan en wendde zich naar haar om.
‘Is het nutteloos, mijn verzen te laten drukken?’ vroeg hij met nadruk. En zijn stem uitzettend: ‘De verzen van mijn jeugd, waarvoor Carducci mij zijn lof heeft te kennen gegeven? De verzen die mij als een belofte voor onze moderne literatuur hebben doen gelden?’
‘Een belofte!’ smaalde zijn vrouw, het hoofd steeds van hem afgewend. ‘Maar daarbij is het gebleven!’
Hij boog het hoofd en zweeg. Zijn verslagen, vernederde houding, zijn vervallen, vroegtijdig afgeleefd gezicht met den slordigen, grijzen baard en de schaarsche grijze haren, deed Luisa pijn. Zij verlangde het gesprek af te leiden, doch vreesde door tusschenbeiden te komen Moeder te prikkelen tot nog scherper wondende woorden.
‘En wat dat werk van Luisa aangaat,’ ging Moeder voort, het hoofd nu naar hem toe wendend, de rimpeloogen half dichtgeknepen in het licht: ‘Zij heeft wel wat anders te doen dan daarmee haar tijd te verbeuzelen. Als je zelf niet meer tot werken in staat bent en tot niets nut, houd dan tenminste anderen niet van hun noodzakelijk werk af!’
Hij zette zich neer voor de schrijftafel, het gezicht verborgen in de handen. Hij sprak geen woord. Luisa, verontwaardigd, haar Moeders wrok niet achtend, kwam bij hem staan en legde haar hand op zijn schouder.
‘Kom, Vader!’ fluisterde zij. ‘Moeder meent het zoo niet’.
‘Ik meen het wel degelijk!’ bevestigde Moeder scherp.
‘Laat hij de waarheid maar eens hooren! Het zal hem goed doen! Dan weet hij zijn plaats!’
En moeizaam opstaande uit den leunstoel liep zij heen, eenigszins waggelend, met haar langzamen schuifeltred.
Luisa bleef staan, met haar hand op haars Vaders schouder, haar zwijgen vereenigend met het zijne.
‘Kom, Vader!’ herhaalde zij eindelijk zacht, meewarig.
Hij rukte krampachtig met de schouders en verborg het gezicht dieper in de handen.
‘Mijn leven lang heb ik gewerkt voor mijn gezin!’ klaagde hij met huilerig veranderde stem. ‘Altijd heb ik alles over gehad voor mijn vrouw en kinderen! En nu wordt mij verweten dat ik geld verkwist en tot niets nut ben.’
‘Je moet het niet zoo ernstig opvatten,’ verzekerde Luisa zacht, met rustige innigheid. ‘Moeder is zenuwachtig, en als zij slecht gehumeurd is, zegt ze dingen die haar later spijten.’
| |
| |
‘Ik ben een ongelukkige!’ klaagde hij voort, met door huilen gebroken stem. ‘Mijn arm hoofd!’
Hij sloeg zich heftig met de hand tegen het voorhoofd. ‘Het gaat niet meer! Het is uit!’
Luisa zweeg, met een pijnlijk gevoel van schaamte voor hem, voor zijn vertoon van zwakheid. Zij legde haar arm vaster om zijn schouder, verlangend hem te omvatten met het troostend meegevoel dat van haar uitging.
In een plotseling willen bedwong hij zich.
‘Ik dank je, Luisa’ zei hij, het hoofd opheffend, en haar aanziend met nog ontdaan gezicht. ‘Je bent een goed kind. Je houdt van je Vader. Je bent de eenige hier in huis aan wie ik steun heb.’
Hij vatte haar hand en kuste die. Ontroerd van teederheid en meelijden, boog zij zich over hem en kuste hem op het voorhoofd. Hij bleef even voor zich uit staren.
Toen met een plotseling haastig gebaar trok hij zijn horloge uit de vestzak en keek erop.
‘Ik heb een afspraak om half zes!’ zei hij gejaagd. ‘Kan ik eerst wat koffie krijgen?’
‘Wil je nog weer koffie nemen?’ vroeg zij bezorgd.
‘Je wordt er zoo zenuwachtig van.’
Hij hief de hand op met een wrevelig gebaar van verzet.
‘Twee derden koffe en een derde melk,’ stelde zij voor.
‘'t Is goed,’ zei hij, met een ongeduldig schouderophalen.
Luisa wendde zich om en ging heen. Even bukte zij zich over Dino, die met innig stil genoegen, omringd van papierflarden, zijn krant in steeds kleiner stukjes zat te scheuren, en kuste hem op de zijige, zachte, blonde haren. Toen liep zij naar de keuken, goot wat koffie uit een flesch in een kannetje, stak het gas aan en zette de koffie te warmen.
Arme Vader! Was hij maar liever al zoover heen, dat hij zijn toestand niet meer begreep. Zoo was het ellendig. En het kon nog jaren zoo duren, zei Renato. Het zou beter zijn, als hij stierf, de arme. Maar zijn gezondheid, zijn krachten bleven uitstekend. Alleen zijn hoofd ging steeds achteruit. Hij zou ten slotte dood zijn, terwijl zijn lichaam bleef voortleven. Nog jaren kon het duren. Zij was de eenige in huis waaraan hij steun had, zei hij. Hij kon haar niet missen. Als zij eens wég was, zouden er iederen dag scènes zijn als daareven, en nog veel heftiger, zonder haar tusschenkomst. Zij kon hem niet alleen laten.
Buiten was alles grijs, de muren om de binnenplaats, met de donkere gesloten vensters, het stukje effen grauwe lucht, dat zij kon zien, omhoog. Het regende niet. Wit waschgoed aan een drooglijn wapperde naargeestig heen en weer.
| |
| |
De koffie begon te sissen. Zij schrikte op, draaide het gas uit en goot de koffie in een kop met de melk erin, de suiker, een lepeltje erbij. Toen liep zij ermee heen, naar de studeerkamer terug.
Hij stond naar Dino te kijken, met een eenigszins wezenloozen, verrukten glimlach.
‘Hier is je koffie Vader,’ zei ze.
Hij wendde zich om, zijn gezicht opeens strak en gewichtig, als werd hij zich de werkelijkheid weer bewust en vatte den kop aan. Onder het drinken gaf hij met veel woordenomhaal instructies over het werk dat hij haar had opgedragen, dit zoo, en dat zoo, en waarom hij het zoo wilde, verklarend en den draad verliezend en afdwalend van het een naar het ander. Zij hoorde hem aan met nu en dan een geduldig: ‘Ja, vader’ of: ‘'t Is goed, Vader’.
Toen de kop eindelijk leeg was, reikte hij haar die over.
‘Addio, Luisa!’ zei hij, plotseling weer gejaagd.
Hij vatte haar hoofd met beide handen en kuste haar op het voorhoofd. Toen legde hij even de hand liefkoozend op de haren van het kind en liep heen, met zijn wonderlijken, onzekeren, haastigen stap.
Luisa zette den kop en schotel neer. Zij wilde Dino nu maar bij Franco en Claudia brengen, dat was toch prettiger voor hem. Zij nam hem op haar arm en droeg hem weg. Hij lachte en betastte streelend en kraaiend haar neus en wangen. De aanraking van die zachte, onhandig liefkoozende kindervingers ontroerde haar met een diep innig verlangen, een weemoedige teederheid. Niet voor haar. Nooit.
Franco liep alleen te spelen, met geraas van blik zijn automobieltje voortrukkend.
‘Waar is Claudia?’ vroeg Luisa.
‘Claudia wil niet spelen!’ vertelde hij aanklagend, verongelijkt.
‘Maar waar is ze?’ vroeg Luisa weer.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij schouderophalend, de oogen ernstig wijd open.
Luisa liep de kamer van haar zuster binnen. Daar zat Claudia in een leunstoel, het gezicht in de armen verborgen. Luisa zette Dino neer en ging naar haar toe.
‘Claudia, wat is er?’ vroeg zij en trachtte een arm van het gezicht weg te trekken. Doch het kind verzette zich, en verborg zich dieper.
‘Wat is er?’ herhaalde Luisa.
Claudia antwoordde niet. Haar lichaam bewoog als snikte zij zacht. Luisa ging zitten op een zijleuning van den stoel en streek haar zacht over de haren. Zeker weer een beuzeling, waarvan Claudia met haar gewone overdrijving een tragedie maakte. Kind van haar vader. Zij kon het niet helpen, als ze soms eens wonderlijk was.
| |
| |
Plotseling vatte Claudia haar hand en hief het betraande gezicht op met de roode gezwollen oogen.
‘Luisa,’ vroeg zij gesmoord, ‘ga je weg? Ga je trouwen?’
‘Waarom?’ vroeg Luisa verwonderd, getroffen.
‘Ik heb het Moeder hooren zeggen,’ zei Claudia, hijgend van schreien. En eensklaps de armen om Luisa's hals leggend, hartstochtelijk:
‘Niet weggaan! Ik wil het niet! Ik laat je niet gaan!’
Luisa sloot de armen om haar heen, glimlachend, terwijl de tranen haar in de oogen drongen.
‘Niet weggaan, Luisa!’ klaagde Claudia smeekend.
‘Neen, ik ga niet weg,’ zei Luisa zacht, ‘ik blijf bij jullie.’
Het werd haar plotseling rustig, toen zij de woorden had gesproken. Zachtjes streek zij over de blonde haren van Claudia, die met het hoofd aan haar schouder lag, het gezicht tegen haar borst verborgen, het lichaam nog naschokkend van schreien. Een berusting kwam over haar, een weemoedige vrede.
Dino kraaide: ‘tia, tia!’
Rome, Januari 1923.
|
|