Het hart,
door Jos Panhuijsen jr.
Ik hoor mijn hart, dat slaat,
Mijn hart slaat in den nacht,
Hoor 't bloed, dat komt en gaat,
Wakker van dien slag, geheel alleen,
Lig ik neer en adem nauw en luister,
Haast onhoorbaar door de stilte heen,
Lijkt het toch zoo luid, zoo luid in 't duister;
Vreemd; gij waart; stem, die mij nooit verliet
Een gezel, die altijd met ons leeft,
Steeds zijn werk doet in gelijke slagen,
Maar die men nog nooit bekeken heeft
En niet merkt haast in den sleur der dagen,
Doch opeens is hij alleen aan 't slaan
En hij staat, een wonder, voor het vuur,
Donker beeld van onbegrepen krachten;
O, gelijken slag, steeds, uur na uur,
Door de bleeke dagen en de nachten;
Hoe we in het leven zijn verward,
Soms, een dag, een nacht, dan zwelt het aan
En wij zien de hamerslagen vallen,
Wanhoop, angst, geluk, hij zal 't weerstaan,
Doch, eens komt de hoogste stoot voor allen
En hij richt zich op, wat rijst hij groot,
Ik hoor mijn hart, dat slaat,
Mijn hart slaat in den nacht,
Hoor 't bloed, dat komt en gaat,
|
|