Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 34
(1924)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
aristide maillol.
torse. | |
[pagina 1]
| |
Bij Aristide Maillol,
| |
[pagina 2]
| |
gen bezingen! Integendeel: Maillol bemint de levensvolle, landelijke schoonheid. Een vrouw met nobelgedragen hoofd en openhartig aanschijn; een lichaam, dat in zijn bloeiende ronding aan een bloem of aan de galbe eener rustieke potterie berinnert en dat met korte, zwaarwelvige beenen als archaïsche zuilen in de moederaarde vastwortelt. Zeer zeker wordt dit voorhoofd niet door gepeinzen afgemarteld, noch het lichaam door hartstochten ondermijnd zooals bij Rodin. Meen daarom niet, dat de figuur koel of preutsch zou zijn. Deze warmbloedige, zondoorstoofde figuur ontkent allerminst de hooge bestemming der liefde en vooral de grootsche taak van het moederschap. ‘Chaste, ardente, auguste’ heeft Mirbeau uitnemend deze vrouw gekenteekend. En wat bij haar allermeest bekoort, is zekere verrukkelijke lente-achtige charme, het geheim der vrouw, maar nog grooter geheim van den genialen artist en dat ook Renoir, wiens provençaalsch vrouwen-ideaal veel punten van overeenstemming vertoont met dat van den beeldhouwer, in zoo goddelijke mate bezat.... Maillol's beelden treffen reeds op het eerste gezicht door een goddelijke rust en evenwichtigheid, door een majestueuze monumentaliteit. De edele geslotenheid der Hurkende of de wijze, waarop een vrouw zich uit haar badmantel losmaakt, bezitten die muzikale horizontaliteit, die lang-aangehouden vervoering, die een Adagio van Beethoven tot Olympische hoogte verheft. Ongetwijfeld heeft Maillol de moderne realiteit niet ontkend en ook karakteristieker dingen nagestreefd, als de andere Hurkende of het eenigszins aan George Minne herinnerend Jongenslichaam, maar steeds kwam hij na deze proza-oefeningen tot de plastische lyriek terug. Het laatst-ontstane, bloemstengel-gebogen vrouwennaakt - superbe ode - bewijst wel de ongerepte hoogte zijner inspiratie. En het merkwaardige is, dat zelfs in de realistische opgaven nergens de contour te veel wordt verbroken of de musculatuur te sterk geaccentueerd. Het afgeslotene, architectonische blijft hoofdzaak. Het beeld vraagt als 't ware om een omgeving. Ideaal zou het zijn een heel park met Maillol's te versieren, terwijl Rodin's fragmenten alleen in het museum op hun plaats zijn.
Uiterst benieuwd om met den kunstenaar persoonlijk kennis te maken, klopten wij eens aan in het doodeenvoudige, landelijk-begroeide huisje, dat hij in de Seine-vallei bij Marly-le-Roy bewoont. Doch, beducht voor den vroegvallenden winter, was hij reeds naar het land zijner vaderen, naar Banyeuls vertrokken. Toen het toeval eener reis ons in die prachtige, onbekende gewesten van Roussillon en Cerdagne bracht, kwamen wij vanzelf op de gedachte den kunstenaar op te zoeken. Op welsprekende wijze werden wij te voren aan zijn verblijf herinnerd. Nooit hadden wij in Parijs een van zijn beelden mogen aanschouwen, doch in Perpignan, in den palmversierden arcadenhof van het Gerechtshof verraste ons de bronzen Hur- | |
[pagina 3]
| |
kende, terwijl in Elne, het juweelige romaansche klooster-stadje, dat van zijn podium af de gansche, paarsbewingerde, druivendoorrankte vlakte, van de zee tot de blauwnevelige Pyreneeën en sneeuwigen Canigou, overblikt, een rustieke Vrouw de herinnering der in den oorlog gevallen soldaten eerbiedig bewaart. Nog Zuidelijker, bij de Spaansche grens, daar, waar de bergtoppen de zee naderen, aan een van die rank-uitgeschulpte baaitjes, spiegelt Banyeuls met zijn pittoresk huizenfront en zijn intens-helgeverfde zeilbootjes, die tot onder de bont-gevlekte platanen op het droge zijn getrokken, zich in de eeuwig-blauwe zee. Maar nog souvereiner dan het zeegezicht, is de aanblik der bergen: achter de ampel-golvende heuvelen, met het grijsgroen van olijven of kurkeiken versierd, verheffen zich, Grieksch-naakt, de torengekroonde toppen der Albères. Aan het eerste het beste kind hadden wij het huis van den Meester willen vragen. Doch welk een teleurstelling! Niemand had ooit van den beeldhouwer Maillol gehoord! Men sprak wel van zekeren schilder van dien naam. Die moest daar ergens boven in het rotskwartier wonen....; geen enkel inboorling gaf nadere aanwijzing, totdat een oud, ingedroogd vrouwtje met Spaanschen omslagdoek ons van haar bordesje toeriep: ‘Monsieur Aristide, mais je le connais moi!’ Onze hoop herrees. Achter deze goede fee aan, klommen wij langs een smal rotspaadje omhoog naar het geheimzinnig verblijf van den Meester. Een huis, oud en afgeschilferd als alle andere huizen rondom, met een terrasje van cactussen en palmen, alle daakjes wijd overziende en met zijn aangezicht méér naar de bergen dan naar de zee gericht.... De zuster van den beeldhouwer, rustiek-omhuifd, deed ons open en leidde ons het ruime woonvertrek binnen. Welke opperste eenvoud en tegelijk uitmuntende smaak! Een roodgetegelde vloer, teêr roze-gepleisterde wanden, houten balkplafond, rustiek ameublement, doch als middelpunt een hooge schouw, met exquise tanagra's en eenig aardewerk versierd, die het vertrek terstond aankleedden. Nauwelijks van onze verwondering bekomen, kwam de meester op ons af en heette ons in de meest hartelijke bewoordingen welkom. Een nieuwe verrassing! Inplaats van den onbehouwen eenzelvigen boer, in den geest van Cézanne, die wij ons hadden voorgesteld, kwam de hoffelijkheid in persoon ons tegemoet. En welk een oerkrachtige, natuur-ademende figuur: onder den breedgolvenden Transvaalschen hoed het hooge monumentale voorhoofd, de twinkelende oogjes, fijngeschulpte vossenneus en zachtgrijzende baard. Een jager, die huiswaarts keert, doch van de allerschoonste jacht, die der schoonheid, en daaraan een eeuwige jeugd ontleent.... Gezeten om het haardvuur, vertelde Maillol ons iets van zijn roeping en levensstrijd. Allereerst kwam zijn late erkenning ter sprake, terwijl wij ons | |
[pagina 4]
| |
verwonderden nooit iets in Parijs van hem te hebben mogen aanschouwen. Toen werd de meester, in 't volle, ongeveinsde besef van zijn waarde, eenigszins wrang. In het buitenland, vooral Duitschland geëerd, bleef hij in Frankrijk zoo goed als onbekend. ‘Onbegrijpelijk, dat een land, zoo rijk aan scheppende artisten, achteraan komt in hun waardeering! Wat ziet men in het openbaar van een Rodin, wat van Bourdelle? Alle groote opdrachten worden aan de officieele academisten gegeven.’ Maillol is al even ongelukkig geweest als zijn groote collega's. Zoo werd hem het Zolamonument, dat hem een uitgebreid werkingsveld zou hebben gegeven, onttrokken. Thans pas, op zijn ouden dag is een late erkenning gekomen en met trots gewaagt hij van een récent bezoek van den Directeur des Beaux Arts, die hem beloofd heeft, twee zijner beelden in den Tuilerieëntuin te plaatsen. Waarschijnlijk zullen de Hurkende en het monument voor Cézanne die eer te beurt vallen. Maillol vertelt ons de lijdensgeschiedenis van laatstgenoemd beeld. Op de schouwplaat staat de maquette: nobel gedrapeerde, languit rustende vrouw, die den eerepalm toewijst en bestemd was om in Aix-en-Provence een fontein te bekronen: magnifique ode aan den onvergelijkelijken schilder! Acht jaar heeft hij eraan gewerkt en nog één zomer is noodig. Het is heusch geen improvisatie: ‘ça doit être regardé longtemps’. Maar helaas, een profeet is in zijn land ongeëerd. Aix ontkent volkomen het groote genie, dat het tot leven heeft geroepen, en zelfs de zoon van Cézanne, voorbeeld van onverschilligheid, heeft zich geen oogenblik verwaardigd, het gewijde herinneringsbeeld te komen bezichtigen. En nu zal Parijs, dat Cézanne wél heeft erkend, het grandioze gedenkteeken ten deel vallen. Vol bewondering spreekt de beeldhouder over Rodin, die hem in zijn jeugd ontzaggelijk heeft gesteund en - wat méér weegt - heeft mooi gevondenGa naar voetnoot*). Hij kijkt vol eerbied op tot Rodin's oceanisch genie, doch ontkent niet, dat zijn invloed slechts tijdelijk is geweest. ‘Maintenant on cherche quelque chose de mieux bâti, de plus architectural’. Vanzelf komen wij te spreken over den nieuwen weg, dien Maillol voor de jongeren heeft geopend. Doch de meesten, zelfs Joseph Bernard vindt hij te weinig serieus, te weinig doorwerkt. Behalve over Manolo spreekt hij alleen over Bourdelle, den grandiozen, vruchtbaren schepper, met hoogen eerbied en misschien een tikje jaloezie. Onder de jongste beweging herkent hij nog niet den nieuwen Heiland. De architectonische blokkenverzameling der kubisten vindt hij soms kunstig, doch veelal te gemakkelijk: als men inplaats van een holte te modelleeren met zijn eindeloos-wisselende licht- en schaduwverdeeling een platvlak neemt, maakt men zich van de zaak wat al te gemakkelijk af. Over den invloed der negersculpturen lacht hij sma- | |
[pagina I]
| |
aristide maillol.
hurkende vrouw.
aristide maillol.
pomona.
aristide maillol.
ceres. | |
[pagina II]
| |
aristide maillol.
hurkende vrouw.
aristide maillol.
jongeling.
aristide maillol.
verleiding. | |
[pagina 5]
| |
kelijk. Niet, dat hij hen onderschat, deze meesterstukken van vinding, demonische expressie en kostelijk handwerk, maar voor Frankrijk acht hij hun voorbeeld gering en spottend voegt hij eraan toe: ‘Le pays de Racine et Corneille ne peut se réclamer de l'art nègre....’ Weldra komen wij te spreken over de essence van Maillol's kunst. Vanwaar kwam deze geheimzinnige Grieksche verwantschap bij den raszuiveren Catalaan? Doch Maillol vindt dit doodnatuurlijk! Weten wij dan niet, dat Catalonië, met het zoojuist ontgraven Emporion - aan gene zijde der Spaansche grens - een Grieksche kolonie was? De verwantschap bestaat nog thans. Wat stond hij verbaasd, toen hij de Sardana - die nationale dans, edele, atheensche guirlande van vrouwen, begeleid door de zonschetterende, azuren muziek der Copla's - nog heden ten dage, op een reis met een Duitschen vriend, in Athene terugvond! Maar niet alleen de muziek en plastiek, ook de attische atmosfeer herkent hij in de naakte, nobelgevormde baaien van zijn land! Tot laat in den avond praten wij door. Nimmer heb ik den arbeid, het handwerk zoo hooren exalteeren. Het imperatieve ‘Il faut travailler’ komt telkens terug. Doch voor hem is de arbeid ook het hoogste genot. En welk een gezonde, sportieve voldoening geeft niet het uithakken van den steen! Hij begrijpt niet dien officieelen artist, die in pyjama vanaf zijn divan, 'n cigaret in den mond, een stel leerlingen of arme, werkelooze beeldhouwers dirigeert voor de schepping van een zwaarbetaald monument. Geldverdienen laat hem overigens geheel koud. Welk een verschil tusschen hem en Rodin, die op zijn levensavond weelderig geïnstalleerd, door comtesses en duchesses werd gevierd! Vóór ons vertrek wil Maillol ons een proefje geven van zijn scheppingskracht. Tot onze verbazing ontkurkt hij een flesch Rancio, zongesmolten bergen-wijn - en door hem zelf gekweekt. De roode aarde, waaruit hij zijn tanagra's te voorschijn toovert, heeft thans op andere wijze vrucht gedragen. Tuin en wijngaard, waarin hij in 't zweet zijns aanschijns arbeidt, hebben echter niet alleen de aarde, maar ook Hem-zelf bevrucht en onuitputtelijk dankbaar is hij voor de eeuwige, veelvormige openbaring der Natuur, waaraan hij zijn genie verschuldigd is! |
|