Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 258] [p. 258] Zomer, door Frans Bastiaanse. Toen het dan middag werd en de zon brandde en blaakte Was 't, dat de zomer met zijn overweldigend groen En onverzaadlijk licht het onverganklijk maakte, Dat werd geboren uit dit vluchtige visioen: ‘Een ranke meisjesromp gespannen achterover; De strak gebogen lijn, langs teedren rozeknop, Heenstijgend naar den hals en 't hoofd, dat van het loover Ving, over vallend haar, den gouden weerschijn op. De traag-wiekende dans van vlind'r, in den mat-gouden Schemer van 't moerbei-blad zijn eindlijk doel nabij, Die, geel op 't incarnaat, de vleugelen samenvouwde Rustend op schouderblank, dat brozer leek dan hij; Tot de halfopen mond in droomerig begeeren Boog naar de hand, die trok de moerbei van den tak En, na de korte rust, den vlinder weer deed keeren Naar 't strakke blauw, dat niet dan 't geel der wieken brak. Toen werd het donker oog door 't ooglid afgesloten, Maar, tusschen lippenrood gepurperd door de vrucht, De pracht van tanden blank een oogwenk zich ontblootte En aan den mond ontsteeg dit zalig van een zucht: ““O! zomer, zomer mijn! raak met uw weelde weder Dezelfde lippen als gij deed een ander jaar....”” Toen boog er een gelaat zich naar die lippen neder En of 't de zomer was, zij werden 't niet gewaar.’ Vorige Volgende