Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33
(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina XXXVIII]
| |
carcassonne gezien van het noord-oosten.
carcassonne in vogelvlucht gezien.
| |
[pagina 161]
| |
Carcassonne en Roger de Trencavel,
| |
[pagina 162]
| |
schenken. Het is de tijd die inzet met het opper-leenrecht van den graaf Roger-le-vieux (950-1012) en eindigt met den afstammeling van dezen, den vicomte Roger de Trencavel (1179-1209). Deze twee mannen zijn de twee caryatiden die de oude feodale veste en haar historie dragen. Roger-le-vieux verlegde de grenzen die het oude leenrecht hadden afgebakend, maar ook de stad won, onder z'n handen, aan macht en sterkte. Op de zware Romeinsche fundamenten, waar de West-Gothen hun vierkante blokjes hadden gezet, bijwijlen getatoueerd met rood, gelijk ze hun lichamen, hun paarden en wapenen beschilderden, plaatste hij z'n zware middeleeuwsche steenen, die de muren en de torens naar de wolken hieven. Ook bouwde hij het formidabele Kasteel (zie op de luchtfoto, blz. XXXVIII, de muren en de twaalf gevecht-torens; rechts in den hoek), de vesting in de vesting, de grafelijke behuizing, zetel van den generalen staf, laatste bolwerk tegen den vijand als de beide stads-om-muringen waren genomen. Ook legde hij den grond voor de opkomst van den vrijen, industrieelen, derden stand, die in een uiterst gelukkige verhouding zich met groote genegenheid onderwierp aan z'n heer en meester. Verscheidene invallen van de Mooren waren op de ijzeren verdedigingen van de stad gestuit en voor lange jaren ging het machtige Carcassonne een tijd van pais en vrede in. De burgers leefden hun leven van vrijen rustigen arbeid en op het kasteel, temidden van zijn Byzantijnsche en Moorsche luxe, waar de kleurrijke stoffen de zware ronde gothische meubelen overschaduwden, trokken de dagen langzaam voorbij, eentonig sleurig, somwijlen verlevendigd door de komst van die zwervende muzikale vogels, die als Troubadours met vreugde werden binnen gehaald. Hier kwam die Geoffroy Rudel die doodelijk verliefd was geworden op de vrouw van een der graven van Carcassonne, zonder haar te kennen, zonder haar ooit te hebben gezien, louter op haar reputatie van schoonheid en deugd. En toen hij langs verre wegen tot haar was gekomen en haar had benaderd, stierf hij aan haar voeten, geslagen door de emotie. Of het is die andere Troubadour, Capetant, die op zoo tragische wijze zal worden vermoord in de omhelzing van dame de Coucy. Wonderlijk is de wraak van deze tijden. Deze moord kan de Sire de Coucy niet bevredigen, hij zoekt naar andere, naar feller straf. En z'n ingenieuse hersenen vinden het volgende: hij dwingt de echtbreukige gemalin de tanden te zetten in het doode hart van haar minnaar. We schrijven nu de eerste jaren van de dertiende eeuw. De oude leenheeren, onafhankelijk geworden, zijn steeds in macht en aanzien gestegen. In het Noorden, op de promontoirs der bergen, liggen de kasteelen van Soussac, van Cubaret, van Minerve en Capendu, bewoond door graven die allen, op de eerste roepstem, gehoor geven aan het bevel der vicomte's van Carcassonne. De afstammelingen van Roger-le-Vieux, in de rechte | |
[pagina 163]
| |
lijn, zijn uitgestorven. De laatste rechthebbende, van de zijde der vrouwen, is Roger de Trencavel. Om de rechten van z'n pupil, tegen den wil van den bisschop, kracht bij te zetten, verschijnt de Sire de Soussac zekeren dag voor de muren van Alet, vergezeld van eenige ridders, allen tot de tanden gewapend en het vizier voor de oogen. De inwoners van Alet kunnen ten slotte alles verwachten van dezen onbesuisden wilden ridder, maar het schouwspel dat hij hun biedt zal voorzeker de stoutste fantasie verslaan. Hij grijpt enkele onderhoorigen, brengt ze voor de bisschoppelijke graftombe en beveelt ze het lichaam van den doode op te graven. Dan voert hij het gebalsemde cadaver naar de stad, hij poot het lichaam op den bisschoppelijken zetel en met den degen, dreigend boven den ingevallen leeren kop van den gestorven prelaat, dwingt hij de aanwezigen tot een nieuwe verkiezing en tot het erkennen van de rechten van den vicomte Roger de Trencavel. En met dezen betreden we de nieuwe atmosfeer van Carcassonne, een atmosfeer zoo vreemd, zoo anachronistisch, zoo weinig passend in het kader van dezen tijd, dat we moeite hebben de waarheid voetstoots te aanvaarden. Het is ons alsof in dit gezegende land van Languedoc een nieuw menschen-ras geboorte heeft gevonden, hetwelk z'n eeuw met snelle schreden is vooruit gesneld. Carcassonne werpt het vaandel van het ideaal omhoog, alle steden die van Trencavel afhankelijk zijn, Albi, Béziers, Razès planten het op haar muren. En vandaar gaat het naar Toulouse waar de suggestie alle zielen bevangt. Dit ideaal, het is de geest van godsdienstige tolerantie, van recht, van humaniteit. In deze jaren, waar de macht der kerk zoodanig was dat geen enkele misdaad zoo hoog werd aangerekend als die, begaan tegen de geheiligde symboliek van het altaar, het dogma, de kerk en den priester, wierp Roger de Trencavel z'n zwaard in de weegschaal voor de levens-vrijheid van het individu en de gedachte-vrijheid van het menschdom. Persoonlijk geloovig katholiek en plichtmatig in alle kerkelijke ceremonieën ontsloot hij de poorten van z'n stad voor alle afvalligen, ketters, scheurmakers, voor alle slachtoffers die door de kerk op beestachtige wijze werden vervolgd. Hij verwierp geen enkel geloof maar beschermde ze allen, hij kwam den mensch te hulp, niet omdat hij geloovig of ongeloovig was, maar omdat het een mensch was. Aldus is de lichtende figuur van Roger de Trencavel, de waarachtige Christen temidden van het geboefte dat in naam van den Christus hem tot in den dood zal vervolgen. Hij viel de kerk niet aan in haar geloof, haar dogma's en gebruiken, maar hij trok het zwaard tegen al het onchristelijke van martel-vervolging, van brandstapel, en tegen de geest van verdrukking. En als hij te Montpellier gedagvaard wordt om te verschijnen voor de verzamelde kruisridders, gepresideerd door den afgezant van Rome, zal hij het prachtige woord spreken: J'offre une ville, un toit, un asil, un | |
[pagina 164]
| |
pain et mon épée à tous les proscrits qui erreront bientôt dans la Provence, sans ville, ni toit, ni asile, ni pain!’ Hij beschermt z'n onderhoorigen tegen de woeker-practijken van de bisschoppen, hij behandelt de burgers op denzelfden voet als den adel, hij ruimt de laatste vestigia van de slavernij op en als hij, tijdens het beleg van z'n stad, na twaalf uur van vechten en vermoeienissen, z'n portie gerançonneerd water ontvangt, geeft hij het over aan een armen stakkert die vergeten is. Is het wonder dat deze man door z'n onderhoorigen op de handen wordt gedragen en dat aan z'n roepstem, als het de verdediging van z'n ideaal betreft, met fanatisme wordt gehoor gegeven?
Het duurde geruimen tijd dat niemand, zelfs niet de machtige Paus Innocentius III, zich aan den dapperen edelman durfde vergrijpen. Knarsentandend zag Rome het aan hoe de pauselijke bul, gericht tegen de ketterijen en dreigend met de bloedigste straffen, in het land van Provence slechts spot en minachting oogstte. Reeds in 1198 waren twee monnikken van de Cistercyner-orde naar het zuiden van Frankrijk afgezonden om het land te evangeliseeren en de bevolking tegen de heerschers op te zetten. Het resultaat was nihil. In het jaar 1203 werd een nieuwe poging gewaagd, ditmaal was het de vreeselijke Armand Amaury, op wien de hoop van Rome was gevestigd. Hij was vergezeld van Pierre de Castelnau en Raoul, alledrie monniken, door een bloederig fanatisme bezeten. Amaury en Raoul keerden met leege handen naar Rome terug, Pierre de Castelnau viel als slachtoffer van z'n verblinding. Hij meende Raymond, graaf van Toulouse, met een ban-vloek onschadelijk te kunnen maken en liet het leven onder den dolk van z'n vijand. Het bericht van den moord bereikte Rome en zweepte de religieuse hartstochten tot het kookpunt op. Honderde monniken werden over Frankrijk geworpen om er den Heiligen Oorlog tegen de ketters te prediken. Een nieuwe kruistocht werd geboren, ditmaal niet gericht tegen de ongeloovigen in het Oosten maar tegen een arbeidzame, rustige, goed Christelijke bevolking, die de humaniteit en de vrijheid van gedachte als een zuiverder geloof trachtte te belijden. Het was in het jaar 1209 dat het nieuwe kruistocht-leger, in drie afdeelingen, de grenzen van de Provence overschreed. Op het bericht van de nadering van deze honderd-duizend ridders en soldaten verloor Raymond, graaf van Toulouse, den moed en bood z'n onderwerping aan. Roger de Trencavel snelde naar z'n steden, riep z'n onderhoorigen, z'n leenmannen en z'n edellieden bijeen en bracht ze het naderend gevaar onder de oogen. Maar gegrepen door een machtig enthousiasme brachten de duizenden hem een ontroerende ovatie en verklaarden, als één man, liever onder de steenen van hun muren te worden bedolven dan hun onderwerping aan te bieden aan een te vuur en zwaard vernietigend | |
[pagina 165]
| |
Christendom. De teerling was geworpen, het scherm op de eerste acte van de tragedie was gevallen.
Om het vervolg te begrijpen is het noodig een korten blik te werpen op de versterkingen van Carcassonne. De droog technische standaardwerken van Viollet-le-Duc zullen ons den weg wijzenGa naar voetnoot*). Toch zal ik een poging wagen het geheel een weinig romantischer en begrijpelijker te belichten dan het aan dezen overigens zoo genialen restaurateur gelukt is. Iedere vreemdeling, iedere toerist, hoe weinig ook voorbereid en gestudeerd in de militaire architectuur van de middel-eeuwen zal bij het bestijgen van den Cité-heuvel en het binnen-treden in de stad een woord van bewondering en verbazing moeielijk kunnen onderdrukken. De hemelhooge wallen van de binnenste versterking, een massale kracht waartegen het individu in z'n peuterige kleinheid wegvalt, bijkans de onafzienbare rij van gevechts-torens, drie en vijftig in getal, de drie dubbele poort van Narbonne, het labyrinth van de poort van Aude, dit alles zal 'm in de eerste plaats de gedachte suggereeren dat de kracht van blijen en katten en arbaleten en springalen, al deze primitieve middeleeuwsche aanvals-enginen, tot een bespotting worden voor dit titanisch geweld van steenblokken en metsel-werk. Mocht hij z'n onderzoekingen meer in detail inzetten, zoo zal hij voor allerlei militair-architectonische verrassingen komen te staan. Het Carcassonne is meer dan een berg van steen, een orgie van domme kracht, het is tevens een eeuwige verleiding, een eeuwige val-strik, een eeuwige muizenval. Waar de belegerden in verdedigingsmiddelen over niets anders beschikten dan pijlen met korte vlucht, steenen en kokende olie, was de heele kunst van afweer gericht op het vermenigvuldigen van kronkelwegen, van dreigende overheerschende torens, met het doel den aanvaller zoo dicht mogelijk te lokken naar de bogen en de menschelijke armen. Vandaar die constructie-listen, die uitspringende moeilijkheden, die versperringen, die doolhoven, die complicaties, alle geboren uit het meest natuurlijk levens-instinct. Zie bijv. op den platten-grond de omgeving van de poort van Aude. Volg voor een wijle de stippellijn die de pijl verlaat; deze lijn gaat allereerst langs een rots-pad naar boven. Aan het einde van dezen weg stuiten de vijanden op toren no. 10, la tour du petit Canisou, en de steenen der buitenste ommuring. Om de poort van Aude te bereiken - een poort is immers de meest kwetsbare plaats van iedere vesting - zijn ze gedwongen links af te slaan in de richting van de vóór-poort no. 9. Voordat ze deze echter bereiken, zullen reeds velen van hen gevallen zijn, getroffen door de pijlen uit de schietgaten, de steenen en kokende olie uit de hourden. Stelt echter | |
[pagina 166]
| |
dat de berenning van vóór-poort no. 9 tot een mogelijkheid wordt, stelt zelfs dat ze door-breken, zoo bevinden ze zich in de lange gras-rijke gang tusschen de buitenste en de binnenste muur.
plattegrond van de versterkingen van carcassonne.
Om tot den ingang van de stads-poort, de poort van Aude door te dringen (volg de stippellijn naar links) zijn ze gedwongen een scherpen hoek te maken, aan den voet van den buitensten muur, bestookt door de vijanden van boven, door de verdedigers van toren 37 en van de poort van Aude zelf. Het gevaar van deze nauwe muizen-val zal hen eerder van richting doen veranderen. In het bezit van een gedeelte der lices (de gang tusschen de twee om-muringen) zullen ze hun verovering naar rechts trachten uit te breiden. Geknepen in de ruimte van torens 38, 39 en 10 stuwt de massa zich onwillekeurig nog meer naar rechts voort. Maar hier worden ze gegrepen als door twee tangen van een schaar. De lices vernauwen zich hier merkbaar en aan het uiteinde van deze vernauwing wacht hen het meest dreigende gevaar; de toren no. 11, de Tour Carrée, over beide ommuringen heen gebouwd. Slechts één à twee mannen kunnen tegelijk onder dit bolwerk passeeren en een ieder begrijpt hoe gemakkelijk het hier de verdedigers moest vallen de aanvallers stuk voor stuk af te maken. Aldus loopt het oogenschijnlijk zoo groot succes dood in het gevaarlijke dool-hof van de verdediging, | |
[pagina 167]
| |
ja, van een aanval wordt het een aftocht en slechts weinigen zullen waarschijnlijk van deze expeditie weder-keeren. Het zou ons te ver voeren de stad in haar geheelen cirkel rond te gaan, op zoek naar andere verrassingen en architectonische moord-kuilen. Slechts heb ik U willen toonen, met een enkel detail, hoe sterk en onoverwinnelijk vicomte Roger zich achten moest achter de steenen van z'n Carcassonne waartegen een leger van niet minder dan honderd-duizend soldaten optrok.
Het is in den nacht van den 31en Juli 1209 dat de posten van de Noordertorens de lichtjes van het naderend leger zien opschieten boven de rotsen van Minerve. De kruisvaarders, aangevoerd door den soldaat Simon de Montfort en de priesters Amaury en Dominique hebben het zwakke Béziers, met hoeveel ontstuimigen moed ook verdedigd, omver geloopen en met den dierlijken hartstocht, die slechts de religieuse extase kent, de verdedigers met vrouwen en kinderen gehangen en geslacht. Nu hebben ze zich gelegerd voor de muren van Carcassonne en het eerste en zoo gemakkelijk succes suggereert hen ook hier een prooi die in de hand valt. Binnen in de vesting is alles kalm en vast-beraden. De twee duizend militaire verdedigers zijn over de poorten, de wallen en de barbacanes verspreid, de twee duizend burgers staan gereed voor de hulpdiensten, de hersen der poorten zijn gevallen, de blyden zijn van steenen voorzien, de olie kookt op het vuur van elke burgerlijke bewoning, op de tinnen van het kasteel wappert de trotsche vaan van Roger de Trencavel. De eerste berenning breekt los tegen de noordelijke zijde der stad tegen de torens 4, 23 en 24. De lepels der blijen hebben aas, krengen en andere vergiftigde stoffen over de wallen der Cité geworpen, nu beuken de steenen de flanken van de Tour Notre Dame, de arbaleten zenden hun groote pijlen op de met schermen geblindeerde toren-vensters, de schutschermen spuwen een regen van werptuigen. Op een kleine verhooging is het priester-gilde geschaard, rondom den vreeselijken Amaury, le fleau de Dieu, den man die Béziers heeft uitgemoord met de opwekking: Dood ze allemaal, vrouwen en kinderen, God zal de zijnen herkennen! Hij heeft een geheiligd gezang ingezet en uit dozijnen keelen schalt het over het krijgs-rumoer heen. De kat, dat logge houten gevaarte met z'n versche koe-huiden gedekt, sluipt stootend aan om de gewonde toren met z'n ram te knagen en te deuken, de kleine blijden trachten met brandende stoffen de over-hangende hourdenGa naar voetnoot*) in het vuur te vangen en de arbaleten veegen de openingen | |
[pagina 168]
| |
der borstwering schoon. De ridders, het roode kruis op de borst, staan klaar voor den grooten aanval. En Trencavel waakt. Hij is van een gigantische lichaams-gestalte, wild onstuimig als een stier die rood heeft gezien, sportief in het gevaar, een mensch zonder zenuwen, de typische liefhebber van het knock down. Men zegt dat hij ook strategisch genie bezit, maar voorloopig zijn het z'n spieren en z'n zwaard die het meest zullen tellen. Op het oogenblik is het nog een vrij suffig amusement; het is een pijl die raak is, een man die plat gedrukt wordt onder een vallend kei-blok, een kat die lekt van kokende olie, een toren-blinde die uit haar voegen wordt geschoten. Een ieder wacht op de storm-ladders en de evenhooge en de klimmende golf van aanvallers. De historische gegevens schilderen ons den vicomte als een man met honderd armen en honderd lichamen. Als de ladders tegen de muren zijn gepoot springt hij als een duivel rond om ze met z'n vuisten omver te keilen en de bespringers onder z'n zwaard te vermorzelen. Maar deze sport biedt 'm nog niet voldoende actie; eenmaal in beweging wil hij er ook alles van hebben. Op zeker oogenblik geeft hij het bevel aan z'n officieren de enkele bespringers, wien het gelukt is de eerste omwalling te overschrijden, in een gesloten kudde voor de buiten-poort te drijven. Dan laat hij zich zelf in de gracht afzakken en aldaar, vóór de poort, als een jager wien het wild wordt toegezonden, slaat hij ze één voor één tegen den grond. Vijftien dagen en nachten drensde de strijd bijkans ongestoord voort, uit een onuitputtelijke bron werden de aanvallers tegen de muren gegooid en nog altijd stond het Carcassonne, ongeschokt, onder de lachende zon van de Provence. De noordelijke torens wrongen zich pijnlijk onder de aanhoudende regen van keien en hingen gescheurd en afgeplukt tegen de wallen aan. Maar toch hadden ze het hoofd omhoog gehouden, als bezield door de levende krachten die haar hadden verdedigd en beschermd. Met een luidruchtigen triomf had de Cité haar zege kunnen vieren als er ook aldaar niet reden was geweest voor een ernstige bezorgdheid. Er was namelijk gebrek aan water. De zomer-warmte had de caternen, gevuld met regen-water, opgedroogd en slechts de gevaarlijke tochten door de onder-aardsche gang naar de rivier de Aude, brachten bijwijlen enkele hoeveelheden aan. Hoe vastberaden de stemming ook mocht zijn, de toekomst dreigde met het algeheele water-gebrek. Want dit kostbaar vocht diende niet alleen voor de droge kelen maar door de uitputting van de olie werd het, in kokenden vorm, ook voor de verdediging opgeëischt. Toen kwam op zekeren dag een oude bekende binnen, Peter van Arragon, een oom van Roger de Trencavel. Simon de Montfort had hem geroepen en gezonden om z'n condities aan de belegerden over te brengen. | |
[pagina XXXIX]
| |
carcassonne langs de wallen.
carcassonne langs de wallen.
carcassonne.
| |
[pagina XL]
| |
carcassonne. ingang van het kasteel.
carcassonne gezien van de tour de l'évêque.
| |
[pagina 169]
| |
Had Trencavel voor z'n eigen leven gevochten, geen woord had hij aan de mogelijkheid van overgave verspild. Maar deze wonderlijke man, zoo geheel middel-eeuwsch als generaal en krijgsman, had iets wat in deze tijden bijna een abnormalitiet was: hij kende de humaniteit en het medelijden; hij cijferde zichzelf weg en dacht slechts aan het lijden en de beproevingen van z'n mede-menschen. Wellicht was een vergelijk mogelijk die z'n dappere soldaten en burgers de komende ellende zou besparen. Doch toen hij vernam dat hij zelf vrij zou mogen aftrekken, vergezeld door twaalf ridders, op voorwaarde dat hij de bevolking aan de wraak van de aanvallers moest prijs geven, stoof hij als een gewonde leeuw op. En Peter van Arragon - die overigens deze houding geheel approuveerde maar niet genoeg moed had ook daadwerkelijk z'n partij te kiezen - keerde terug naar Simon de Montfort als afgezant van een vruchtelooze zending. En nogmaals kwamen de blyen in beweging en de arbaleten en de katten en de evenhoogen, en nogmaals botsten de twee ijzer beslagen massa's in de kletterende golven van eb en vloed. En steeds weer was het Roger de Trencavel die verbaasde door z'n wonderen van durf en onstuimigheid. Het gebeurde meermalen dat hij zich, met een lang touw rond het middel, in de gracht liet afzakken om aldaar, als een hout-hakker die zich een weg baant door een bosch, een vluchtende opening te hakken in het woud van vijanden. Men vertelt zelfs dat hij zekeren dag, juist op het oogenblik dat hij weer naar boven werd geheschen, een der ridders bij de beenen pakte en 'm in z'n ijzeren knuisten, als gevangene, omhoog bracht. Ook moet het een wonderlijk schouwspel zijn geweest als deze jonge vierkante figuur in een spottende uittarting op de wallen verscheen, de blonde lokken wapperend om het ongedekte hoofd, ongevoelig voor angst, onverschillig voor de fluitende pijlen, een levend symbool van de onoverwinnelijke kracht van Carcassonne. Overal waar gevaar dreigde was hij de eerste en de laatste, z'n aanwezigheid wekte als een prikkel de vermoeide lichamen op; omringd door gewonden en lijken, zonder drank, zonder eten, wakend om anderen te doen slapen, een mechaniek dat nimmer rust behoefde, hield hij met z'n energie een lijdende bevolking van vier duizend zielen op en bracht de wanhoop in de harten van honderd-duizend aanvallers. Want zelfs een Simon de Montfort had zekeren avond gezucht: - ‘Ik zie geen kans de stad te nemen.’ - ‘Niet met de wapens, maar misschien met list en door verraad’ - antwoordde de priester Amaury. Maar Montfort schudde het hoofd. Een poging met goud, beloften van levensbehoud en gunsten hadden niemand in de stad gevangen. Waarom zou een tweede poging meer succes geven? Toen kwam de priester Amaury een stap nader en fluisterde: - ‘Roger | |
[pagina 170]
| |
de Trencavel is alles, zonder hem is de stad machteloos. Hebben we Trencavel, zoo hebben we ook de stad.’ Montfort liet z'n vragenden blik rusten op het gelaat van den monnik. - ‘We kunnen 'm in het kamp lokken voor een bespreking, onder belofte van vrij-geleide....’ Montfort begreep, maar in een schouder-beweging van ergernis en verachting schudde hij het voorstel als van zich af. Zelfs hij, welk een onzuivere persoonlijkheid hij ook mocht zijn, had z'n woord van ridder, het groote noblesse oblige van de feodaliteit. De sluwe valsche oogen van den priester bleven strak op het gezicht van den aanvoerder gevestigd. - ‘Niemand is aan een eed gebonden jegens hem die z'n gelofte jegens God heeft gebroken....’ Stilzwijgend verhief Montfort zich van z'n zetel, hij sloeg het doek van z'n tent op en verdween in den donkeren nacht.
Twee dagen later ontsloot zich de poort van Narbonne voor een ridder die met brieven voor den slot-voogd was gekomen. De infernale suggestie van Amaury had haar doel getroffen, machts-beloften van den paus en de angst voor het échec hadden een edelman als Montfort tot een daad gebracht die alle komende eeuwen hebben gebrandmerkt. En Trencavel, omringd door honderd ridders, verliet de stad. Waarom zou hij getwijfeld hebben aan het woord van een edelman die opkwam voor de heiligheid van Christus? We weten niets van z'n verbazing voor dezen valstrik, voor dit geval van perfidie, maar als hij ooit de christelijke hypocrisie in haar diepsten afgrond heeft doorschouwd, zoo was het wel op het uur dat hij geboeid en gebonden in de oogen keek van den kruisridder Montfort en den priester Amaury. Na dezen dag van verraad en schande wijkt de historie voor de legende. Slechts één datum heeft de geschiedenis kunnen vastleggen, den 12en November 1209, den sterf-dag van Roger de Trencavel. We weten dat hij in een der torens van z'n vesting werd gevangen gezet en door vergif om het leven kwam. Een ontroerend verhaal van vrouwelijke opoffering, een vergeefsch offer om den ongelukkige te redden, het feit van de vluchtende bevolking door onder-aardsche gangen, een vreeselijke grand-guignol van plundering, moord en verkrachting, het zijn allen balladen die van geslacht op geslacht zijn overgedragen. Is het waarheid, is het fictie, we weten het niet.... De eeuwen hebben de wraak gebracht, want tot op heden, als de bewoners van de Lanquedoc een bruut willen schetsen die z'n valschheid verbergt onder de mom van vroomheid, zoo zeggen ze: C'est un Amaury. |
|