Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] Optima door Karel van de Woestijne. I. Gij die ik deelzaam in mijne eeuwigheid, o gij die 'k deelzaam maak in mijn verderven: ik zal wel buiten ruste moeten sterven, waar gij de zweepe van mijn leven zijt. Ik ben het peil-lood, aan me-zelf gebonden; gij maakt me pijl die ge in de sterren schiet; wat ik u, bitter van mijne onmacht, bied, hebt gij allang in eigen vreugd gevonden, o schoone en krachtige! Ik, alle ijlt gewijd, gedoemd me-zelf de oneindigheid te schenken: ik ben de slaaf van uw verbeide wenken, gij die me beidt, mijn kind, gij die me beidt. [pagina 99] [p. 99] II. Wie mij wat bloemen biedt, en 't zoete weren van weemoed volgens liefde-rijk gebod: is zij mij minder dan het daaglijksch keeren der helle hemel-spheren in 't zeker oog van God? Zijn mij die steeds-herhaalde en nieuwe geuren wel minder, dan aan mijn vertrouwd gezicht het kallem en het koninklijke beuren, uit vochte en veer'ge veuren der zee, het zonne-licht? .... Wel word ik nooit het matelijke wikken (o gulden pols die door mijne ooren klopt) dat wijs bestieren zal en rijk beschikken: een vlinder die, bij tikken, zich wemelend ontpopt; maar worde ik, in de diepste en warmste korven 't framboosken, onder alle vracht geplet, dat, kenen-rijk gekneusd en dood-verdorven, aan 't laatste bloed gestorven, den dag in geuren zet. [pagina 100] [p. 100] III. Sluit uwe oogen op het licht: dieper zal het branden........ Nimmer is me uw lief gezicht liever, dan waar 't veilig ligt binnen mijne handen. Keer uw zinnen van den dag: langer zal hij duren...... Rijker langend wordt uw lach Waar hij schemert door het rag der verleden uren. Neuren als een voorjaars-wind bij geborgen wachten.... Mondje, dat geen vrage ontbindt; oogen zonder vreeze, o kind; en uw haren, bleek en blind als de maan ten nachte. [pagina 101] [p. 101] IV. Er is geen tijd. Wat gistren wás is wat vandaag me een liefde wijst. Herdenken: aangedronken glas dat morgen laaft en spijst. Wat is me droeve scheppings-daad en baren in 't gelaat der dood?: een kindje dat aan 't schaetren slaat daar 't wemelt in mijn schoot. Welke is de krankheid die me pijnt bij dreigend komen en vergaan? We zijn, daar ze onbeweeglijk schijnt, een sterre aan hare baan. Wij reizen, en uit ieder punt verrijst een einde, ontrijst begin; waar alles wat het leven gunt verlies is, en gewin. En komt eens de ongenoode Gast ons scheemren in 't vervaald gelaat, o Dood, met gaven rijk belast: dán wordt het dageraad. Vorige Volgende