| |
| |
[pagina t.o. 361]
[p. t.o. 361] | |
[Nummer 6]
geo verbanck.
kind ter fontein (gips).
| |
| |
| |
Geo Verbanck,
door Isidoor van Beugem.
VERBANCK is de zoon van een Vlaamschen vader en een Italiaansche moeder. En hier greep een vermengingsproces plaats, waarbij de twee onderscheiden raselementen te goeder uur synchronisch zich uitten.
Den 28en van de korte maand, 1881, kwam hij ter wereld en verblijdde zijn gadelooze moeder met een verlegen schrei. Stel u dan voor een onbarmhartig afsloven wegens de aanhoudende bekommering om het dagelijksch brood. Enkele maanden oud zijnde werd het kind gebracht naar Laerne, bij groote boeren, waar het op zijn vierde jaar vertrok, maar twee jaar later weêr terugkeeren zou en blijven tot aan zijn eerste-communie. Aan die kommerlooze kinderjaren, welke hij, in onbewust en grenzenloos genieten, buiten doorbracht, denkt hij nu nog met innige vreugde terug. Wie 't geluk is toegezegd Verbanck's werk chronologisch na-te-gaan, zal opmerken welk gezond naturalisme zijn oeuvre tot grondslag heeft en voor dat soliede basement mag de artiest zijn kinderleventje dank zeggen.
De stad sloeg vroegtijdig haar klauwen in hem....: een leven vol stoffelijke bezorgdheden, was er zijn eenig ouderlijk erfdeel.
Hij liep ter gemeenteschool; bezocht de ‘patronage’, waar hij opgemerkt werd door de toezichters, die zich bemoeiden om hem ter betalende school te laten gaan. Aldaar in het leeren bemoeilijkt door het Fransch, dat er de voertaal was en nog is - kostelijke tegenstelling met de onbetalende scholen, waar de proletariër kosteloos onderwijs geniet in 't Vlaamsch - bereikte hij geen schitterende uitslagen, en, waarschijnlijk daardoor ontmoedigd, en, anderzijds door moeders pecuniairen toestand genoopt aan den arbeid te gaan, verliet hij de school op veertienjarigen leeftijd.
Een buurjongen-houtsnijder wekte bij hem den lust tot het beeldhouwersvak.... en hij ging op stiel: eerst bij enkele onbeduidende bazen, en dan te leer in de werkhuizen van De Beule, Van den Bossche, Van Biesbroeck en Van der Stappen. Bij de onbeduidende bazen gold het een broodzaak. Ondertusschen volgde hij 's avonds met weinig lust en tamelijk onregelmatig de lessen aan Gents akademie.
Arbeid adelt.
‘L'art n'est que sentiment’. (Rodin).
Die twee zinnen leiden u in tot Verbanck's veroveringen.
Al de klassen van de arbeidsschool heeft die Gentenaar taaimoedig doorgemaakt en hij heeft er zich een geduld gekweekt, dat vele jongeren hem kunnen benijden, neen, een geduld, dat vele jongeren totaal vreemd is.
| |
| |
In die achtereenvolgende klassen, waar een spoedig uitblinken onmogelijk is, waar jarenlang opgelegde arbeid de harde, weerspannige massa bemeesteren leert, waar onderlinge hulp van schamel egoïsme voert tot het sterk geaccentueerd gevoel dat altruïsme eigen is, werd het werk hem een noodzakelijk gebod, en kneedde het Leven hem een karakter.
Geduld leerde hem zien in zich zelf.
Originaliteit van den een of den ander liep hij niet achterna. Hij liet in zich bezinken atelier- en akademieonderwijs; luisterde met verrukt gezicht naar de lessen in kunstgeschiedenis, gegeven door den voortreffelijken dierenschilder, Jan Delvin, toenmaals bestuurder der Akademie te Gent; maar hij onderging van zijn leeraars geen merkbaren invloed, tenware van Van der Stappen, als men hier geen verwantschap aanneemt in de opvatting en de uitwerking van zekere groepen en beelden, den twee meesters eigen.
Met eerste prijzen verliet hij de Akademie; exposeerde in 1908, in de driejaarlijksche tentoonstelling te Brussel, Inspanning, knap-beeldend werk, hoewel de akademische geest hier nog luid meêspreekt.
In den Rome-prijskamp van 1909 kreeg hij, na in de voorproeven als eerste gerangschikt te zijn, den tweeden prijs met een onafgewerkten Orpheus.
Wat blijde herinneringen zijn voor mij niet verbonden aan zijn afgewerkten Orpheus! Toen ik in de rijks-kweekschool te Gent vertoefde, gansch tegen mijn verlangen in, en er onwillig mijn schoonste jongelingsjaren slijten moest, tusschen stijllooze muren en menig droogstoppelig leeraar - en nu-en-dan, slechts op Zondag, eens buiten mocht - leerde ik, in 't museum voor schoone kunsten, Verbanck's werk kennen. Zonnige zondagen!
In een glazen kast staat daar de mythische zanger en dichter van Griekenland, spiernaakt, wijdbeenend, in den linkerarm de machtige lier houdend, waarover 't goddelijk hoofd gebogen is en de rechterhand maar even verwijderd van de trillende snaren....
Er stijgt een vurige aandoening op uit den koningszoon, in vervoering vóór den heerlijken klank van zijn snaren, wier zoete melodie bindt en boeit in 't zalig, onaardsche genieten.... Jammer, lezer, dat gij het niet zooals ik onder 't oog hebt gekregen, noch krijgen kunt; want de fijne bewerking van ieder lichaamsdeel en de schoone overgave aan de natuur, die blijkt uit het geheel, zouden u doen kennen Verbanck's eerste streven: vorm - en 't klassieke-aandoend beeld zou u wezen als een schoone inleiding tot zijn later werk.
In 1911 toogde hij te Antwerpen de marmeren vrouwenbuste: Meditatie. Rijk-mystisch leven schemert bloemschoon door 't steenen oppervlak. Natuurlijke schoonheid en begeesterende vormuitbeelding schenken dit beeld een grootsche, Hellenische rust.
Voór mij, waar ik schrijvend ben, hangt 't Schreierke (medaillon
| |
| |
in gips), dat o zoo raak is van uitbeelding, en ik denk aan de heerlijke rij kinderbeelden, die deze kunstenaar leven liet in de meest verscheiden beeldhouwersgrondstof.
De geboorte van zijn eerste kind was den artiest een bron van blijheid, te zien aan de veelvuldige en onderling verschillende wedergaven van dat kopke. Bij éen schreierke bleef het niet en de kunstenaar vond in zijn kinderkes het schoonste studiemateriaal.
Weêr gaat daar aan 't bloeien vóor mij zijn Kinderkopke. Ongedwongen in de houding: 't kinneke drukt tegen schouder aan; de lipjes nijpen het melkmondje toe; de piepoogjes smelten weg in zoetigheid; de wangen bollen, de slapen hollen; elk aderke spant van innerlijk, lachend, geweld, dat losbreken gaat in schaterenden lach vóor den dankbaar-beeldenden vader.
En dan De kus: een kleuterke, dat het kopje en de lippen gestrekt houdt ten zoen. Hier doorbloeit het individueel-karakteristieke harmonisch-schoon het uitwendig vormelijke, resultaat, dat bij den eersten oogopslag gemakkelijk scheen te bereiken, maar slechts er kwam door het diep inleven der kinderpsyche.
De Kinderkoppen maken den blijden kant uit van Verbanck's werk; 't is het groot, individueel, veraanschouwelijkt geluk, genoten bij vrouw en kinderen.
Wie doordrong tot het intiemste hoekje van zijn eigen kind, treedt nog gemakkelijker dan om 't even wie in 't gemoed van vreemde kleinen - en, dank zij de liefde voor zijn kroost, zijn dan ook vele van de bestelde kinderkoppen gedijd tot echt kunstwerk.
Wat een frischheid en leven bij Verbanck! Rad-bradde blijheid, momenteel verdriet, afgunst, kneuterigheid, misprijzen, wat gevoelens hij ook legt in de klinksche kinderlijfjes, telkens worden wij getroffen door de keurige psycho-analyse, verhoogd verbeeld nog door de flinke factuur in de boetseering of het beitelen; want weinigen houwen met zulk gemak in de weerbarstigste stoffe. De kleinste vlakken, beeldend minieme huidrimpeling of spierbeweeg, ontstonden met zekeren bijtelslag, zonder dat nakomende correctie-werktuigen nog gedeelten moesten bijwerken. De technische vaardigheid is een van Verbanck's groote hoedanigheden. Wij kennen wel kunstenaars, bij wie de zoo te waardeeren eigenschap oorzaak is van een gebrek: te minutieuse detailleering, die den gezamenlijken indruk stoort, en dat anderen heel hun kunnen te kijk leggen in een overdreven uiterlijke verzorging, dewijl ze nooit doordrongen tot het groot innerlijk, dat steeds domineeren moet. Bij Verbanck, ge kont het alreeds zien, is 't geen loutere uitwendigheid.
Ik wees reeds op zijn beïnvloeding door de natuur.
Hij is spijts jaren-en-jaren verblijf in de fabriekstad een groot bewonderaar gebleven van de natuur, die hij - wat observeert men dat ook nog met welgevallen aan veel van zijn dekoratief werk, waarover verder - met
| |
| |
gevoel en toewijding heeft bestudeerd en begrepen. De kloeke ondergrond van Verbanck's arbeid is dezelfde, welke de grootheid heeft uitgemaakt van Antieken en Gothiekers: immers zij vonden alles in de natuur, die ze eerlijk, weliswaar overdreven karakteristiek, verbeeldden, zonder daardoor echter te vervallen in bloote nabootsing. Verbanck staat dus niet in strijd met de natuur en hij twijfelt niet aan haar Waarheid: geen expressionisme dus naar de formule.... en toch streeft hij naar een geestelijke verbroedering, waaruit opleven kunnen kunstwerken als bloemen, reëel-mooi; of hoe zou men anders interpreteeren zijn bemoeiing tot het vereenigen der kunstenaars, tot het samenwerken van beeldhouw-, bouw- en schilderkunst? En men gedenke: hier spreekt geen ijdelheid; ge voelt door al zijn werk de kloppende noodzakelijkheid van den collectieven artiestenarbeid, die slechts scheppen zal, in schoonheid, het gemeenschappelijk-verlangde: hij wil dat de kunst weer worde ‘ein notwendiger Kulturausdruck’. (Klein Diebold).
Bij de reeds genoemde werken, merkwaardig om hun beweeg en expressie, vermeld ik, bij wijze van passende documentatie, de volgende: Het monument der gebroeders van Eyck; 't Grafmonument Vanderhaeghe, De lachende, Aandoening, De zingende man, Studiekop.
Het gedenkteeken der gebroeders van Eyck (Gent 1913) is tot hiertoe het omvangrijkste werk van Verbanck', niet het beste, doordien hij een opgelegd ontwerp uitvoeren moest. Buiten het gestiliseerd achterdeel is er niet veel aan 't gedenkteeken, dat u voeren kan tot de durende schoonheid van Van Eyck's Aanbidding van het Lam Gods; maar waartoe hij ons zou gevoerd hebben zoo men hem had toegestaan naar zijn maquette te werken.
't Grafmonument Vanderhaeghe (op 't gemeentekerkhof te Gent): vrouw en man, in mijmerende droefheid bij de gedachte aan de geliefden uit het verleden, brengend bloemenkransen voor de afgestorvenen, en dragend in zich de eenige hoop, waarvoor ze leven kunnen en willen: hun kind - is een zeer geslaagde grafgroep.
In De lachende: een van leepheid overvloeiende lachende vrouw, ademt een machtig brok sensueel leven, dat eigenaardig aandoet tegenover zijn andere vrouwenkoppen, die een grootscher innerlijkheid vertolken.
Aandoening: vrouw, die, in zekere verwachting, de armen spreidt en 't gelaat tot lachen wijdt, treedt met vluggen stap, den lang afwezige tegemoet. De teedere rhythme die door lijf en leden vaart en de reine blijheid, die lijk in éen omhaal 't geheel omzwaait, brengt me in stille vervoering, en wekt de herinnering aan menig meesterwerk uit het tijdperk der Renaissance.
Een triomf beleeft het realisme in De zingende man en zijn Studiekop. De zanger. Aanschouw dat gelaat, die emotioneerende kracht van spieren om mond, wangen, slapen en oogen, en van keel
| |
[pagina LXXIII]
[p. LXXIII] | |
geo verbanck.
de kus.
geo verbanck.
kinderkopje.
geo verbanck.
studiekop.
| |
[pagina LXXIV]
[p. LXXIV] | |
geo verbanck.
droefheid.
st. jozef.
geo verbanck.
herinneringskistje (hout).
| |
| |
en borst. Ge raadt de klanken dier volle mannenstem aan de mondspleet, aan de spieren die spannen om de oogen; geen vezel is er aan of omtrent, of hij strekt ter stemme. Geen zorgvuldig-trouwe uitbeelding van een poseerenden kop is 't, maar een man die zingt en u bezielt; want ja, daar straalt een ziel uit dien kop en 't is er àl niet gekomen door vorm, 't is er geschapen, in schier onvatbare uitwendigheid door de subtiele hand van den meester, die slechts luisterde naar de stemme van z'n subliem gevoel.
De foto van den Studiekop maakt een beschrijving van dien krachtkop overbodig en zal luidgetuigend spreken van Verbanck's meesterschap.
Daarbij sluiten aan de vele busten, voornaam door uitbeelding en gevoel (De Smet; wijlen van Damme, burgemeester van Dendermonde, Karel van Belle, enz.).
Jaren leven en strijden brachten lijden mee, lijden waarop een uiterst productieve rust volgde in het elyseum der bewustwording, die hem van de analyse dreef naar de synthese, van de smijdig-lijvelijke lijn bij de virtuose natuurnabootsing naar een eenvoudiger uitbeelding, vol monumentaliteit, van 't individueele naar 't algemeene....
De realistische uiting is zijn streven naar deze rustige stileering voorafgegaan en heeft bij het krachtig opleven hiervan nooit gezwegen: de twee werkwijzen zien we in een zelfde periode naast elkaar en zij schaden elkander niet. Zoo was hij alreê in 1912, op de tentoonstelling voor godsdienstige kunst te Parijs met St. Jan-de-Evangelist en St. Baptist, die tot decoratiebeelden dienden in een kapel, waarvoor Montald het dekor schilderde.
Sprak in Aandoening e.a. het zuiderbloed klaar, hier, in zijn gestileerde beelden treedt het noorderelement op den voorgrond. Ik denk aan zijn Kristus: een rechtopstaande in gesloten houding en zonder kruis. Vóor dat beeld heb ik nog eens aan die eerste eeuwen van zuiver geloof teruggedacht.... en voelde ik weêr het rein begin van iederen godsdienst. Het moet een meer dan huiselijk genot wezen, als oprechtgeloovige, zoo'n schoon ontworpen Kristus te mogen halen in zijn woonst als beeld van bescherming.
Kerkelijker is het hier gereproduceerde H. Hart. Mijn volledige bijval draagt het niet weg. Ik bewonder er in de monumentaal-geometrische massaverdeeling; maar noch de kruisvorm, noch het hart met de doornenkroon doen daar rijzen vóor mij de Allergrootste, die stierf aan het Kruis.
Slechts lof heb ik over voor zijn H. Jozef-met-de-duifjes (in gebeitst hout). En die werd te profaan bevonden! Zalig zijn zij, die arm van geest zijn...
Men moet tot de Gothiekers terug om zoo'n reine innerlijkheid naïef-grootsch in 't hout gebeiteld te zien. En het metier zag hier een van zijn knapste dienaars aan 't werk.
Zijn Droefheid is prachtig, vooral wat de architectonische
| |
| |
opvatting betreft. Verbanck ziet als een bouwmeester: hij ziet constructief. In dat kleine beeld liggen lijnen, leven vormen, die 't grootere, 't ruimere vragen. Het architecturale overheerscht hier, en toch, 't is alles zoo eenvoudig. Het roept mij de groote droefheid te binnen, welke Geo Minne's Gedenksteen van George-Rodenbach (treurende vrouw) in mij wekte, al is de uitbeelding daar gansch verscheiden. De eindelooze droefheid is hier zoo overstelpend, dat dit beeld mij wordt tot een grootsche caryatide, helpend dragen den kelk van 't wereldleed.
Bij zijn Grafmaker: grijsaard rustend op spade, een caryatide op anderhalve à dubbele natuurgrootte, (verleden jaar tentoongesteld in het kunstsalon te Gent) zal menigeen den wensch hebben geuit: mocht dit stijlig beeld toch een passend gebouw versieren! Het draag-princiep werd ook hier, evenals bij ‘Droefheid’, krachtig uitgewerkt: man in schoorstand, het gedrukte der lijnen, het stroef gepeins van den man en de massieve, gekoncentreerde modeleering bereiken het gestelde doel.
In het Gentsch kunstsalon prijkte ook een groep Dansende vrouwen (klein-plastiek) en Kind. De Dansende vrouwen dragen in zich om de gedrongen levensenergie, die openberstend staat. Hier worden 't lichamelijke en het geestelijke geïdentificeerd: (stijl), identiteit, die 't onzichtbare verrukt uitzingt in statieus beweeg: (vorm). Zijn Kind, prachtbrok van kinderleven, stijlvol weergegeven, siert een fontein, die, voorwaar geen fraaier passend beeld vinden zou. Den lezer wordt hier 't beeld afzonderlijk getoond.
Tot slot iets over zijn ‘angewandte’ kunst. Hij is een van de enkele beeldhouwers uit Vlaanderen, die reeds veel deden om de toegepaste kunst bij ons weidscher wegen op te sturen, om ons overal te omringen met schoonheid.
Bekijk dat Herinneringskistje (gesneuveld soldaat). Er is geen lijn, geen vorm, geen kleur, die niet te rechtvaardigen is. Twee mooie kinderkes, de nakomelingen, kijken bezorgd naar 't inwendige van 't kistje, dat de schatten van den gesneuvelde verborgen houdt. De lauwertwijg leidt u naar binnen, en de vele ingelegde rondekes en daar om de statig-droeve golvingen wekken triestige herinneringen op. 't Geheele kleinood brengt u in een meewarige stemming. Als dekoratief stuk een meesterwerkje.
Zijn huis zelf is een blijvend pleidooi voor zijn dekoratieven zin. Boven de ingangsdeur prijkt, in zandsteen, Pallas Athene. Elk verdiep, al naar gelang van het gebruik, is aan den gevel zinnebeeldig versierd. Van onder tooien druivenranken den erker; heel al boven, onder de kroonlijst, loopen flinke kinderkes in half-verheven beeldwerk, voorstellend de bron van alle kunst: de natuur; het geheel opgevat, in soberen, modernen stijl. De minste versiering er aan heeft de hand gevoeld van den dichterlijken decorateur.
|
|