| |
| |
| |
De laatste robber,
door A.H. van der Feen. (Slot).
IV.
DE klerken waren er al: Gerlof trad in de deuropening tusschen de twee vertrekken, knikte.
‘Môge’.
‘Goeie morgen, meneer,’ zei Hoevels op zijn eigenaardig duidelijke, ietwat onderdanige wijze en Brandsma en Kees, de twee andere klerken, mompelden hun groet terug.
Gerlof wendde zich om, ging aan zijn bureau zitten, greep de post: 'n heele stapel was het weer en dat regende maar missives van het Departement tegenwoordig, alsof ze daar maar zaten te verzinnen: Wat zullen we nu nog eens voorschrijven. Papierverkwisting.
‘Geeft u geld uit, meneer?’ vroeg Hoevels, ‘D'r zijn nogal wat mandaten.’
‘Hoeveel moet je hebben?’
Hoevels cijferde even.
‘Vijftien honderd.... twee duizend.... dan kan ik voorloopig wel vooruit’.
‘Goed’.
Gerlof trad naar de brandkast, opende die, nam de portefeuille met bankpapier, telde twee mille af en bracht ze aan Hoevels.
‘Voila.... Brandsma, zul je nu eens beginnen aan het bijwerken van die leggers?’
Voor Brandsma antwoord kon geven, piepte de deur en trad een klein, roodharig heertje achter de balie.
‘Môge ontvanger!’
‘Môge mijnheer Riffels!’
‘Ik kom es offeren..’ zei 't mannetje, zijn hoed op de balustrade leggend, waarna hij omslachtig een portefeuille uit een binnenzak opdiepte en daaruit een belastingbiljet en wat papieren geld te voorschijn haalde.
‘Zoo.... daar doet u wel aan,’ antwoordde Gerlof vriendelijk.
‘Tjonge-tjonge,’ zei meneer Riffels, die nu een lorgnet opzette en in zijn papieren tuurde. ‘Jullie maken het te bar, hoor....’
‘Kom, kom’ schertste Gerlof ‘zoo'n rijke leerlooier....’
‘Ja, ja.... rijke leerlooier,’ pruttelde het mannetje ‘nee, waarachtig, ontvanger, nou zonder gekheid.... ik weet niet, waar ik het vandaan mot halen.... Dat's nou, 's kijken’.... en hij tuurde op het biljet met een viezig, kippig gezicht. ‘O.... ditte.... vier honderd acht en
| |
| |
twintig gulden.... ga je gang.... En mot ik dat nou ineens....?’
‘Hoevels, help meneer maar....,’ viel Gerlof, wien 't verveelde, in en dan tot het mannetje: ‘Nou, Hoevels zal u wel even.... môge meneer Riffels’.
Gerlof ging terug naar zijn bureau, kreeg de agenda uit de lade en begon de post in te schrijven.
't Was altijd heel rustig op het kantoor; Hoevels, die kassier was, hielp de meeste menschen: hij had veel tact om met het publiek om te gaan, liet de pruttelaars maar pruttelen of gaf ze heel practisch, gelijk, als ze het ‘te veel’ vonden en maar zelden behoefde Gerlof naar voren te komen om zijn gezag te laten gelden; zoo kon hij meestal ongestoord de morgenuren aan zijn rapporten of bezwaarschriften bezig blijven; de bedrijvigheid van het kantoor naastaan kwam dan tot hem als een onbestemd gezoem, dat zijn gedachtengang nooit stoorde.
Hij keek op den kalender.
Morgen zitdag in Veldhoven.... dan kon hij vandaag dat rapport nog wel in elkaar gieten over Verweyde's voorstel betreffende de concentratie van de ontvangkantoren.... 'n stokpaardje van hem.... 'n reuzen-bezuiniging.... jawel.... dat leek à priori onomstootelijk.... Maar werkverplaatsing is geen werkvermindering.... o zoo.... en je moest dan toch overal goed bezoldigde sub's aanstellen.... hm.... zou hij vast even aanteekenen.
Hij glimlachte.
Dan zou je Verweyde hooren, als hij met bezwaren aankwam tegen zijn dierbaar plan.... zou hij hem toch eens 'n beetje mee sarren.... Hij hoorde er 'em al over te keer gaan met zijn abrupte zekerheid.
‘Potverdomme Gerlof, je daast kerel.... je snapt er geen laars van.... als je dit en dat....’
Brandsma stoorde hem in zijn plezierig gepeins.
‘Zal ik dan maar beginnen met Heideveld, meneer?’
Gerlof zag op.
‘Wat?.... O, de leggers.... ja, dat is goed, krijg ze maar uit de kast ....nee daar niet.... tweede plank van onder. Maar zeg, Brandsma, zul je ze weer zuiver haaks leggen, he? Dat er geen vouwen of ezelsooren in komen.... dat staat zoo slordig’.
‘Meneer, daar is Van Galen om u te spreken,’ kwam Hoevels zeggen.
‘De bierbrouwer’?
Hoevels knikte.
‘Laat maar hier.... Brandsma, geef eens 'n stoel’.
Van Galen de dikke bierbrouwer, trad wat onzeker binnen, draaide zijn hoed aan den rand door zijn handen, boog.
‘Meneer de ontvanger, ik ben zoo vrij....’
| |
| |
‘Gaat zitten, meneer van Galen,’ sprak Gerlof met een uitnoodigende handbeweging, ‘wat is er voor zwarigheid?’
‘Nou, zwarigheid, meneer....’ sprak de man, zijn hoed onder zijn stoel leggend ‘ik zal u vertellen, mijn motor is kapot en nou zit ik met m'n brouwsel half klaar.... en ik kan niet vooruit....’
Gerlof knikte.
‘Zoo ....en nu wou u zeker verlenging hebben van den werktijd?’
‘Als dat kon’.
‘Och ja.... 'n ongeluk, force majeure, dat moet wel, he? De ambtenaren zullen even komen kijken. Heeft u ze al gewaarschuwd?’
‘Nee, nog niet, ontvanger.’
Gerlof stond op, ging naar de kast, om een register te krijgen.
‘'k Zal u even een bewijs schrijven, dat u kennis heeft gegeven’.
‘'t Is heel beleefd van u.... 't spijt me, dat ik u nog moeite....’
Gerlof was weer gaan zitten, schudde afwerend het hoofd, terwijl hij schreef.
‘Niets geen moeite....’
‘Mag ik u een sigaar....?’
‘Nee, dank u’.
Gerlof scheurde een expeditie uit het register, reikte het den bierbrouwer toe.
‘Zoo, dat is voor u. Waarschuwt u nu in 't voorbijgaan even den dienstgeleider, Verburg is dat. Die weet u wel te wonen, hé in de Veldstraat.... en als die niet thuis is, van der Planke, die woont.... Hoevels, waar woont van der Planke ook?’
‘Singel 56, meneer’.
‘Singel 56,’ herhaalde Gerlof.
‘Ik dank u wel, ontvanger,’ zei Van Galen, opstaande, waarna hij zijn stoel wat onhandig sleepte naar een plaats, waar hij niet staan moest.
‘Goeie morgen!’ klonk een krachtige stem op dat oogenblik.
Gerlof zag op.
‘God.... ben jij....?’
De wedergroet bestierf op zijn lippen.
‘Morgen, meneer de ontvanger.... morgen, meneer de inspecteur..’ zei Van Galen en hij sloop weg achter Verweyde, die met zijn forsche lichaam ineens de heele deuropening scheen te vullen.
Gerlof was opgestaan, drukte Verweyde de hand.
‘Ik kom je es plagen,’ zei deze en hij gooide zijn geellederen portefeuille op tafel, zette zijn hoed af en begon zijn jas uit te trekken.
‘Verifieeren?’ vroeg Gerlof heesch.
‘Ja, als je 't goed vindt,’ schertste Verweyde die zich nu omwendde en 't klerkenkantoor binnenstapte. ‘Piet of Kees, hoe heet je tegenwoordig..
| |
| |
hier, hang jij mijn hoed en mijn jas eens op de kapstok hé! Pas op, laat 'm niet vallen.... dan vil ik je!’ en hij gaf die kleedingstukken aan het jongste klerkje, dat wat verlegen grinnikte op dat dreigement.
Dan, terugkeerend tot Gerlof, sprak hij handenwrijvend: ‘Hé, 't is hier beter dan buiten. Wil je wel gelooven, dat ik stijve vingers heb? Dat kacheltje van je brandt lekker, zeg, .... dat beroerde ding bij mij doet niks als rooken.... dat 's verdomd werk.... 'k heb de concierge stijf gevloekt.... En nou vanmorgen, net toen ik weg zou gaan, kwam hij triomfantelijk met een spreeuwennest aanzetten.... stel je voor.... had in de schoorsteen gezeten.... 'k Zeg, weg met die vuiligheid, kerel.... kun je me toch wel vertellen.... hoef je me niet te laten zien!’
Verweyde's stem en lach klonk als altijd een beetje te schreeuwerig en te hard, om aangenaam aan te doen of aanstekelijk te zijn, maar zijn oogen keken toch zoo vriendelijk uit het sterk behaarde gezicht, en lachten zoo grif en zoo gul, dat de ambtenaren, die onder hem stonden, nooit erg bang waren voor het lawaai, dat de inspecteur maakte, omdat ze dan onder die uiterlijke ruwheid toch dadelijk de goedhartigheid peilden.
Gerlof was blijven staan.
Verweyde was zoo plotseling binnengekomen en had ineens met zijn groot lichaam, zijn zware stem en zijn drukke gedoe, zoo alles beheerscht, dat het hem geestelijk verdoofd had.
Kantoor-verificatie.... hij herhaalde het woord wel vier, vijfmaal bij zichzelf, terwijl Verweyde sprak, maar wat het zeggen wilde, de fatale beteekenis ervan onder deze omstandigheden, drong nog niet dadelijk tot hem door; een klank was het met een vreemde dreiging.... zijn denkvermogen scheen wel verlamd.... het was alles ineens zoo wonderlijk... zoo onwezenlijk... het kantoor met de klerken, daar vlak bij.... en daar... bij de kachel, Verweyde... die praatte... al maar praatte tegen hem.. wat zei hij toch...? het ronkte zoo.. of was het een droom...? zou hij dadelijk....?
‘Ziezoo.... nou ben ik wel ontdooid’.
Verweyde keerde zich om en door die beweging viel het besef der werkelijkheid als met een schok op Gerlof terug.
‘Zoo.... zoo.... ja, het is koud’.
God, wat was zijn stem heesch en onvast.
Verweyde was op de tafel toegetreden, die opzij tegen Gerlof's bureau was aangeschoven.
‘Mag ik hier zitten?’
‘Ja.... goed.... moet je inkt....? of.... o nee, je hebt een vulpen....’
Gerlof stootte de woorden uit of hij buiten adem was, draaide even op zijn hakken rond, keek hulpeloos naar Verweyde.
| |
| |
Deze was gaan zitten, knipte zijn portefeuille open, trok er wat papieren uit, legde die voor zich.
‘Als jij vast even 't geld krijgt en de stukken sorteert, dan kan ik onderdehand met Brandsma wel even die zitdag in Heideveld verifiëeren, vind je goed?’
‘Ja....o, ja....’
Gerlof aarzelde even, als iemand, die niet begrijpt, dan trad hij in 't kle kenkantoor, gaf zijn orders aan Brandsma, die even later aankwam met eenige kohieren en op een stoel aan de tafel, waaraan Verweyde zat, plaats nam.
Gerlof trad op de brandkast toe, hurkte er voor.
Hij sloot even de oogen.
Droomen deed hij niet... nee.. nee.. Verweyde was er... Verweyde was er.... en verifiëerde 't kantoor.... en het geld.. het geld, dat er niet was.... God!....
Hij haalde diep en stootend adem; achter hem klonk hard de stem van Verweyde: ‘Artikel 1382....’ en dan het heesche geluid van Brandsma ‘P. Vermeulen, twaalf gulden... journaal 903’ en dan, in 't klerkenkantoor, domineerde ineens de stem van Hoevels, die tegen iemand achter de balie sprak: ‘Nee.... verlengen kan niet meer... had je eerder moeten komen,’.. Een stem bromde iets terug, onverstoorbaar, Hoevels sprak, dan Verweyde weer, dan Brandsma.... 't smolt alles samen tot een vreemd gonzen....
God, wat gebeurde er toch.... wat deed hij hier voor de brandkast?
Toe, toe.... gedachten verzamelen.... zich wat beheerschen....kalm blijven.... tegenover de klerken, zoo lang het kon.... misschien dat er nog iets gebeurde.... dat Verweyde plotseling weg werd geroepen.... in ieder geval, 't eerste uur, dan gebeurde er nog niets.... Verweyde kòn niet dadelijk zien, dat er een tekort wàs.... moest eerst alles nagaan... optellen.... en pas als 't eindcijfer niet sloot.... maar handelen moest hij nu.... handelen....
Hij greep de banknotenportefeuille en de andere, met de betalingsstukken en quitanties, stond op, nam ze mee naar zijn bureau, legde alles voor zich.
Zijn handen beefden zoo.... dadelijk moest hij 't geld voortellen.... als Verweyde eens niet keek, dan zou hij daar mee....nee.... 't bedrag was te groot.... dat moest opvallen.... mogelijk, dat er een stuk was, dat....
Zijn hart begon eensklaps fel te kloppen.
Hij had een quitantie van storting van f 112.70.... als hij daarvoor de vijf en tachtig duizend eens bijschreef.... dat kon.... er was ruimte.... zoowel bovenaan als van onder, waar 't bedrag in cijfers herhaald werd.. Maar dan zou later.... als 't ontdekt werd.... Nee, dat hoefde niet.. de
| |
| |
betaalmeester had met inktpotlood geschreven.... uitvlakken ging dan niet meer.... maar ..o ja, natuurlijk.... hij kon het ding verbranden.. die f 112.70 zelf bijpassen....
‘God.... God.... 'n uitkomst.... rustig nu.... rustig.... niet overijld.... geen domme dingen doen.... Als hij dat deed, zouen ze dan later toch.... aan 't Departement....?’
Hij wist het niet precies, gunde zich ook geen tijd het uit te denken.. gauw maar; als hij 't nu deed, was hij in ieder geval voorloopig....
Hij greep een potlood, legde de quitantie voor zich, keek even schuw naar Verweyde.... vervloekt, wat beefde zijn hand....
‘Dankje!’ zei Verweyde's stem eensklaps hard en meteen stond hij op, was met twee stappen naast Gerlof's bureau, steunde met zijn handen daarop, keek.
‘Heb je de rommel daar?’
Brandsma ging terug naar het klerkenvertrek.
‘Ja’, antwoordde Gerlof heesch, terwijl hij zenuwachtig de nog niet vervalschte quitantie onder de andere stukken schoof.
Dan, met een gevoel of de groote robuuste figuur van Verweyde naast hem in volle zwaarte op zijn rug en achterhoofd drukte, opende hij met een nauw bedwongen zucht de banknotenportefeuille, trok werktuigelijk het vingersponsje naar zich toe en begon voor te tellen.
Hij deed het onhandig, zijn vingers beefden, misten telkens, verfrommelden de biljetten.
Verweyde keek toe, telde blijkbaar mee.
‘Twee en dertig van tien....’ zei Gerlof.
‘Twee en dertig van tien....’ herhaalde Verweyde, die op een stuk papier zijn notities maakte.
‘Zeventien van vijf en twintig....’ telde Gerlof even later.
‘Nee.... 'k geloof dat er achttien zijn’ sprak Verweyde, ‘tel nog eens voor de mop’. Gerlof telde opnieuw.
....‘zestien.... zeventien.... achttien.... ja, je hebt gelijk’ sprak hij.
Verweyde knikte.
‘Ik dacht het te zien, je sloeg er twee om inplaats van een....’
Gerlof telde verder.
‘Ziezoo....’ sprak Verweyde, toen het klaar was en dan wijzend: ‘Zijn dat al je stukken....? O, dat 's de moeite niet, .... geef maar hier; die sorteer ik zelf wel even’.
Gerlof staarde even roerloos voor zich uit.... de stukken....
Dan, zonder iets te zeggen, nam hij ze op, reikte ze Verweyde toe, die ze meenam naar zijn plaats, ze in ging schrijven en onderwijl dadelijk weer begon te praten.
Gerlof verstond niet, wat hij zei.
| |
| |
De quitantie was weg.... in Verweyde's handen.... De quitantie, die hem nog had kunnen redden.... de laatste kans... Als hij hem nog eens terugvroeg.... een voorwendsel....
Doch ineens verslapte zijn geestkracht tot een fatalistische willoosheid... hij zakte wat in elkaar.... als het dan toch moest gebeuren.... wat gaf het ook.... wat gaf het ook....
‘Ja, ben je dat niet met me eens?’ vroeg Verweyde's stem hard.
‘Wat?.... O, pardon, ik was even met mijn gedachten.... Wat zei je?’ vroeg Gerlof verschrikt.
Verweyde herhaalde een bewering en nu, zoo gedwongen, moest Gerlof wel luisteren en zich inspannen tot het geven van een logisch antwoord.
‘Nou, en op de Directie,’ vervolgde Verweyde, ‘wacht es even.... tien ..drie.... ja, dat 's toch goed... nou, op de Directie heb ik er wel twee uur over zitten boomen maar nou is de Directeur er ook gloeiend voor. 't Gaat door hoor!’ en dan lachend, opziende. ‘Hoe staat het met jouw rapport?’
‘'k Wou er vanmorgen juist aan beginnen’ antwoordde Gerlof mat.
‘Natuurlijk zullen ze aan 't Departement wel weer zanikken,’ vervolgde Verweyde doorwerkend ‘en het zesmaal terugzenden om nader advies, maar dan ga ik er zelf naar toe. Wel verdomme, als ze nou willen bezuinigen, laten ze dan ook.... saldo postrekening, waar is dat vodje? O, 'k heb 't al.. Nee, maar is 't niet waar?’
Gerlof beaamde flauwtjes, wist zelf niet goed, wat hij zei.
‘Weet je dat Geertsema naar den Haag gaat?’ vroeg Verweyde.
‘Geertsema.... nee.. nee, dat wist ik niet’, antwoordde Gerlof.
Zijn stem beefde; hij schrok ervan.... zoo iets verraadde dadelijk zijn toestand.... God.... God, dat hij verdwijnen kon.... ineens maar weg was.... ver weg.... ver weg.... en alleen.... alleen....
‘Lamstraal’ schold Verweyde, met een lach in zijn stem ‘ik had ook gevraagd, maar de vent staat net twee plaatsen boven me. Ziezoo, die stukken staan er in.... nou 't pasgeld nog.... Hoevels, je kasboekje....!’
‘Ja, inspecteur....één seconde,’ antwoordde Hoevels, die iemand hielp, uit het andere vertrek. Op dat oogenblik werd er aan de binnendeur getikt.
Gerlof ging er naar toe, deed hem open. Het was juffrouw Reinders.
‘Ik zag meneer Verweyde komen’, fluisterde ze ‘blijft meneer koffiedrinken?’
‘Nou en of!’ riep Verweyde lachend omziende.
Ze stak even het grijze hoofd naar binnen.
‘O, 't is zonde.... meneer hoort het al.... Morgen meneer Verweyde!’
‘Morgen, juffrouw Reinders!’
‘Ik zal de heeren dadelijk een kopje vooraf brengen,’ zei ze dan.
‘Ja, doet u dat,’ sprak Gerlof, de deur sluitend.
| |
| |
Hij trad terug naar zijn bureau, trok een la open, haalde er een kistje sigaren uit, presenteerde.
‘Graag’.
Ze staken beiden op.
‘Ultimo's, hé?’ zei Verweyde, keurend, ‘blijven toch altijd lekkere sigaren’, en hij wuifde de rook naar zich toe.
‘Verduiveld ja zeg,’ schoot hij eensklaps uit ‘Compliment van Justine en of je Zondag komt eten’.
‘O, heel graag....’ antwoordde Gerlof met een poging om opgewekt te spreken.
‘Alles wel thuis, zeker.... ik vergat nog te vragen’.
‘Ja, best, dankje.... we hebben 'n nieuwe meid.... 'n Duitsche....’
‘Zoo’.
‘Ja.... Justine is er erg mee in haar sas.... Mizzi heet ze; als je 't mij vraagt, ik vind 't net een afgedankte kellnerin.... enfin ze kookt goed... maar laatst heeft ze Leberknödel gemaakt.... ken je dat tuig?... Om te spugen zeg.... Zondag krijg je wat anders, hoor!’ besloot hij luidruchtig lachend en dan tot Hoevels, die met zijn kasboekje kwam ‘Zeg maar op, Hoevels.... hoeveel?’
‘Twee duizend, drie honderd gulden en zeventien cent, inspecteur,’ zei Hoevels.
‘Dankje.... en breng me dan meteen de journalen en registers en de verdere rommel maar....’
Hij rekte zich even, blies een rookwolk uit.
‘Toch 'n zuur werk, dat geverifieer!’
Gerlof glimlachte, wist geen antwoord te geven.
Brandsma kwam uit het andere kantoor met een armvol journalen, legde ze op een stoel naast Verweyde neer.
Gerlof kon niet blijven zitten, hij stond op, stapte een paar maal het kantoor op en neer, wierp een schuwen blik naar Verweyde, die nu verdiept was in een berekening, trad met gebogen hoofd het klerkenkantoor in.
Zou er nog een uitweg zijn? Wat moest hij doen?.... Als hij Verweyde even mee naar binnen nam, daar alles opbiechte.... nee.... nee.. dat kon niet, dat.... Ineens stond hij tegenover Hoevels, die hem wat vroeg.
Hij verstond het niet, zag hem even half wezenloos aan, keerde zich dan plotseling om, trad weer terug in zijn kantoor.
Verweyde cijferde en schreef, teekende de registers af met zijn lawaaierige groote handteekening, die zijn pen deed krassen, smeet de registers, die hij niet meer noodig had, telkens met een plof op den vloer.
Even keek hij op naar Gerlof, glimlachte.
‘Wat loop jij gezellig te ijsbeeren!’
Gerlof schrok op.
| |
| |
‘Ik.... e.... ik loop over iets te denken’ sprak hij, wat heesch: hij ging naar zijn bureau, nam plaats in zijn stoel, met een zucht, die hem onwillens ontsnapte.
‘Kopzorgen,’ spotte Verweyde. ‘Je moet trouwen, kerel. Met een vrouw en vier kinders heb je nooit tijd om over jezelf te piekeren’.
Gerlof antwoordde niet.
Juffrouw Reinders bracht de koffie binnen; dat leidde wat af.
Verweyde, met zijn kopje in de hand, stond op, trappelde wat rond, kon nooit zoo lang op een stoel blijven kleven, naar hij beweerde.
‘Vraag je niet naar Utrecht?’ vroeg hij.
Gerlof schudde 't hoofd.
‘Geen kans hè?’ zei Verweyde. ‘Ik heb er ook nog over gedacht, maar 'k zou 't toch evenmin hebben’.
‘Zou je in Utrecht willen zitten?’ vroeg Gerlof zich inspannend om toch iets te zeggen.
Verweyde haalde zijn schouders op.
‘Och.... met 't oog op de jongens later, 'n academiestad.... Pim is al op de H.B.S..... maar overigens.... nogal 'n dooie boel, geloof ik. Nou.... nou gaan we maar weer verder....’ doch dan plotseling met een vriendelijk onderzoekenden blik op Gerlof, vroeg hij gedempt sprekend, met zijn rug naar de klerken: ‘Scheelt er wat an?’
‘Hoe zoo.... wat meen je?’
Gerlof's stem klonk schril.
‘Nee, zoo maar.... je bent zoo stil....’
‘Pijn in me kop,’ loog Gerlof.
‘'k Zal gauw voortmaken... des te gauwer ben je me kwijt; ik klets ook altijd te veel,’ zei Verweyde, die weer aan 't werk ging, goedig. ‘Weet je wat Dirksen, de hoofdkommies gezegd heeft...? 't Is me overgebracht door een gedienstige geest, misselijke kerels toch....! Meneer Verweyde, heeft hij gezegd, dat is de praat-inspecteur.... verdomd.... zoo'n vlegel hé? Zal ik hem toch nog eens over à faire nemen... De praat-inspecteur... stel je voor!’ en Verweyde lachte luidruchtig.
Gerlof had een hand onder zijn hoofd gezet, veinsde aandacht voor een missive, staarde op het vel papier, waarop de machineschriftletters vervloeiden tot dansende blauwe kringetjes.
Nu ging het naderen.... het sloop aan.... stil en dreigend.... van alle kanten... Wat deed Verweyde nu...? Keek hij niet telkens tersluiks naar hem.... was er al geen wantrouwen geweest in die vraag van hem, zooeven?’
Maar Verweyde werkte nu door, soms zei hij een enkel woord, ongeduldig tegen zichzelf of tegen zijn pen, als die spatte bij zijn haastig krauwende manier van schrijven.
| |
| |
Als de slag nu maar viel na de koffie.... misschien dat dan.... er kón toch nog iets gebeuren.... Verweyde kon weggeroepen worden... een telegram van huis, dat hij dadelijk komen moest.... Als hij er hem zelf eens een zond... gefingeerd... nee... nee... och 't was allemaal onzin...
Ineens klonk Verweyde's stem weer.
‘Weet je dat Pieters mot heeft met Randwijk? 't Wordt een commissie-zaakje. Enfin, 'k weet niet, of je Randwijk kent, maar die ligt nu letterlijk met iedereen overhoop.... 'n zenuwpatiënt.... 'n goeie knul overigens, maar ze hadden hem nooit Inspecteur moeten maken.... Ja, dat's waar, ik zou niet zoo klessen, hé?’
‘Nee, vertel maar,’ zei Gerlof, flauwtjes lachend; ‘'t interesseert me wel; ik ken Randwijk nog uit mijn surnumerairstijd.’
Hij deed nu een zwakke poging om Verweyde aan het doorpraten te krijgen; nog was het beslissende, fatale moment niet vlakbij.
Maar Verweyde zweeg alweer, werkte hard door, zijn pen kraste, snerpte soms over het papier.
Gerlof keek op zijn horloge; 't was kwart voor twaalf; precies om twaalf uur gingen de klerken heen en als Verweyde dan niet klaar was, zou hij dadelijk voorstellen om eerst te gaan koffiedrinken. Waar was hij? Had hij de accijnzen al gehad?
Schuw keek hij naar den snel kleiner wordende stapel registers op den stoel naast Verweyde.
God.... God.... nog tien minuten.... als de klerken nu maar gingen maar Hoevels was zoo punktueel.... en Verweyde scheen zich juist te haasten.... als hij nu maar iets kon bedenken om hem aan 't praten te krijgen.... maar wat.... wat?
‘Beroerd weer buiten.... hè?’ sprak hij eensklaps en hij schrok van zijn eigen klanklooze, onvaste stem.
‘Nou....’ beaamde Verweyde zonder op te zien en dan 't laatste register op den grond gooiend, sprak hij met een zucht van verlichting: ‘Zie zoo.... nou gauw effen kijken of 't zaakje klopt’.
Gerlof stond op.
‘Zullen we... zullen we niet eerst... gaan koffiedrinken?’ stamelde hij.
Verweyde telde al.
‘Negentien.... drie.... twintig.... 'n oogenblikje.... 'k ben zoo...’
Gerlof hijgde, trad achteruit tegen de kastdeur, staarde naar Verweyde, die met gefronste wenkbrauwen zijn pen met schokjes liet springen over de op te tellen cijferreeksen en zacht de uitkomsten prevelde.
De klok in 't klerkenkantoor begon te slaan.
Dadelijk klonk het voetgeschuifel der klerken, die opstonden om heen te gaan.
Hoevels kwam in de deuropening.
| |
| |
‘Is er nog iets voor ons, meneer?’
Verweyde schudde al tellend het hoofd.
‘Nee.... niks....’ bracht Gerlof gejaagd uit.
‘Geen post, meneer?’
‘Och nee.... nee....’
Hoevels keek even verwonderd, dan ging hij heen met de anderen; het slot van de buitendeur, die Hoevels sloot, knarste.
Toen, ineens werd alles rondom stiller.
‘Verweyde....’ bracht Gerlof met moeite uit ‘zullen we eerst gaan ....koffiedrinken?’
‘Direct klaar, zeg,’ sprak deze, zonder op te zien en dan ongeduldig tot zichzelf: ‘Verdomme.... nou klopt het niet.... d'r klopt geen laars van.. o wacht es.... nee, toch niet.... natuurlijk weer een stommiteit van me ..wel potverdorie.... drie.. zeven.. vijf.. dat is toch goed... en ditte... dat's ook goed. Is er soms een storting weg?’
Hij keek op.
Gerlof stond tegen de kast, de handen met uitgespreide vingers tegen de deuren achter zich, het hoofd gezonken op zijn borst, de mond half geopend, de oogen puilend uit het doodsbleeke gezicht.
Verweyde maakte een beweging van schrik, vloog op uit zijn stoel.
‘God, kerel.... wat scheelt jou?’
Hij trad haastig op hem toe.
‘Je bent ziek, zeg.... toe, ga gauw mee naar binnen.... 'n glas water’
Gerlof staarde hem aan, wilde iets zeggen, maar hij kon niet; hij moest slikken snel achtereen, stootte eindelijk een rauw geluid uit, een kreet.
‘Kom mee.... toe maar, ik hou je wel....’ zei Verweyde, die ongerust werd en hij pakte hem krachtig bij den arm.
Gerlof liet zich leiden.
Verweyde bracht hem door de gang in de huiskamer, dwong hem te gaan zitten in een der clubfauteuils bij den haard.
Het koffiemaal stond smakelijk klaar gezet; in huis was een geur naar flensjes of pannekoekjes, die in de keuken werden gebakken.
Verweyde keek even rond, zag de karaf staan, schonk een glas water in, bracht het Gerlof.
‘Toe.... hier.... drink eens....’
Gerlof dronk, zijn tanden klapperden tegen het glas, dan zonk hij achterover in den stoel.
‘Zoo.... zakt het wat?’ vroeg Verweyde meewarig.
Gerlof knikte, hoestte wat, bleef even stil, in elkaar gedoken zitten.
Dan, langzaam, richtte hij zich op, zag Verweyde, die hoofdschuddend voor hem stond, aan.
‘Verweyde....’ fluisterde hij ‘dat geld, wat je niet kon vinden....’
| |
| |
‘Wat?’ vroeg Verweyde, niet begrijpend en dan sussend en kalmeerend. ‘Praat nou nog maar niet over dienst.... doen we straks wel....’
‘Nee.... nee....’ weerde Gerlof af en dan heesch, maar wat luider: ‘Je begrijpt me niet.... het ontbrekende geld is weg.... ik heb gespeculeerd’.
‘Wat?... Bê-je bedonderd, zeg!’ kreet Verweyde verschrikt en dan half stotterend wijzend in de richting van het kantoor: ‘Die.... dat tekort, dat tekort wat ik niet vinden kon.... vijf en tachtig mille....?’
Gerlof knikte.
‘Is er niet.... is weg....’
Wel een minuut lang bleef Verweyde hem sprakeloos aanstaren.
‘Maar Jezus!....’ borst hij eindelijk uit: ‘Mensch... bê-je gek...? Wat is dat.... wat moet dat?’
Gerlof glimlachte even, een glimlach, die als een grijnzend masker kwam te liggen op zijn grauwwit gezicht en daar niet meer van week.
‘'t Is toch duidelijk,’ sprak hij dan, bijna toonloos, maar zijn stem beefde niet meer ‘ik heb gespeculeerd.... moest suppleeren.... eerst mijn eigen vermogen.... en toen dat weg was.... het andere....’
Verweyde, in starre ontzetting, deed een paar stappen naar de deur, kwam dan weer terug.
‘Kerel....’ sprak hij met bevende stem. ‘Besef je wat de gevolgen zijn?’ en dan plotseling hevig: ‘Maar lieve God nog toe.... kan niemand je helpen.... familie.... vrienden....?’
‘Familie.... vrienden....’ herhaalde Gerlof zijn schouders ophalend. ‘Mijn heele familie bij mekaar is geen vijf en tachtig mille rijk en vrienden...’
Hij lachte wat schamper.
‘Och Verweyde, maak je niet beroerd om mij,’ vervolgde hij dan, wat meer beheerscht, al naarmate de ander zich opwond. ‘Natuurlijk besef ik de gevolgen.... jou verrast het.... maar mij.... ik heb die gevolgen al zoo lang voor oogen gehad.... zoo lang.... zooveel dagen.... en zooveel nachten.... zooveel nachten vooral....’
‘Maar ik moet je direct schorsen!’ beefde Verweyde en dan stampvoetend: ‘Jazzes nog toe, Gerlof, dat je dat hebt kunnen doen... jij.. jij..!’
‘Je bent 'n goeie kerel, Verweyde,’ sprak Gerlof, terwijl hij langzaam opstond. ‘Ik bederf je morgen.... en je eetlust hé.... en 't ruikt zoo lekker.... jammer....’
‘Och zwijg toch met zulke nonsens’, beefde Verweyde en dan weer uitbarstend:
‘Maar m'n God.... ik kan 't nog niet eens allemaal overzien.... de ellende.... de beroerdigheid....’
‘Het is toch niet zoo ingewikkeld,’ sprak Gerlof, hem strak, met vreemde kalmte aanziende. ‘De Justitie moet je er ook in kennen.... me dadelijk
| |
| |
laten arresteeren.... zoo....’ en hij kruiste zijn handen over elkaar.
‘God, kerel.... Gerlof!’ kreet Verweyde.
‘Het is heel pijnlijk voor je, hé?’ zei Gerlof met iets beklagends in zijn stem, terwijl hij een paar schreden in de kamer deed. ‘Zoo ellendig pijnlijk om 'n goeie vriend te schorsen en in de kast te laten zetten. Ja.... dat is toch je harde plicht, Verweyde.... dubbel hard voor iemand als jij bent.... en dat is ook het gemeenste en onbillijkste van alles.... van deze heele geschiedenis....dat ik jou.... juist jou daaraan bloot stel.... Och...., maar weet je.... misschien valt het nog mee....’
Hij was al pratend naar de deur gegaan, nam de kruk in zijn hand.
‘Waar wil je heen?’ vroeg Verweyde verschrikt.
‘O.... ik zal het huis niet uitloopen....’ antwoordde Gerlof ‘Ik dacht....’
Hij keek Verweyde nu weer aan; in zijn grijnzend masker stonden de oogen wild en angstig.
Plotseling rukte hij de deur open, sloeg hem hard achter zich dicht, snelde de gang in, de trap op.
Verweyde stond een oogenblik roerloos, dan deed een vreeselijke gedachte hem plotseling opschokken.
‘God allemachtig.... als hij....’
Hij rukte de deur open, ijlde de trap op, Gerlof achterna.
Toen hij boven op het portaal kwam, meende hij, dat ergens in huis, een deur dreunend dichtsloeg.
Van 't plafond viel een stukje kalk voor zijn voeten....
Hij vloog toe op de deur, die hij wist, dat van Gerlof's slaapkamer was, draaide aan de kruk: maar de deur was van binnen gesloten.
Hij bonkte met zijn vuisten als een razende op het paneel.
‘Gerlof!.... Gerlof!’
Maar er kwam geen antwoord meer.
|
|