| |
| |
| |
Met een schetsboek door Londen,
door Jan Poortenaar.
I. De oude stad.
‘Heil, ryall London, seyde our King,
Crist thee kepe evere from care;
And thanne gaf it his blessyng,
And praied to Crist that it well fare’.
London's welcome to Henry V, 1415.
WIE in onze dagen de met huizen en fabrieken, dokken en pakhuizen volgebouwde provincie, die Londen is, bezoekt, vindt nog maar weinig dat er aan herinnert hoe die fabelachtige uitgroei in enkele eeuwen heeft plaats gegrepen. Want niet tot de onheugelijke tijden behoeft hij terug te gaan, toen de mastodonten en olifanten bij Charing Cross leefden, wier beenderen daar te voorschijn kwamen bij de diepe uitgravingen, die de meer en meer volgeperste wereldstad noodig heeft voor de vele ondergrondsche verdiepingen harer groote gebouwen. Van de latere stadiën: toen de mythische koning Lud over Llundain, de nederzetting in het Theemsmoeras, heerschte (zijn naam bleef in de stadspoort Ludgate bewaard); toen de Romeinen het Brittendorp ommuurden en hun legioenen de koningin Boadicea bestreden, is niets meer over dat zelfs met de rijkste fantasie de voorbijgegane tijden weer voor de verbeelding kan oproepen en levend maken. Want wie nu in de straat loopt die nog London Wall heet, in die drukke City, hij is wèl verder dan achttien, twintig eeuwen af van legioenen en Caesars. Lang bleef de Romeinsche muur de bescherming der stad; van den heuvel waar nu de Tower staat moet zij zich tot Newgate in het westen - op een mijl afstands - en landwaarts in tot de moerassen van de Moorfields hebben uitgestrekt. Vergaan is evenzoo de tijd toen Saksen, Angelen en Jüten van het vasteland overstaken en de Picten uit het Noorden bestreden. Maar met den tijd waarin het Christendom er zich vestigde en de Denen hun rooftochten hielden begint Londen minder vaag uit den nevel der historie op te dagen, al leven de namen der oude stadspoorten, Moorgate, Newgate, Aldgate, Bishopsgate en de andere, nog slechts in straatnamen verder. Dan verhieven zich al spoedig Romaansche en Gothische kerken: de oude St. Paul's, de abdij van Westminster (toen nog ver buiten Londen) en vele kleinere. Eenige verspreide fragmenten dier gebouwen is al wat van het leven der
vroege middeleeuwen over is.
Dan bouwde de Veroveraar uit Normandië den Tower, die als de hiel van den overweldiger op de stad drukte, en kwamen als stormen de op- | |
| |
standen van Wat Tyler en Jack Cade; ketterverdelgingen en burgeroorlogen volgden en nadat de pest op het einde der zeventiende eeuw de bevolking tot geesel was, vernietigde de Groote Brand in enkele dagen van 1666 heel middeleeuwsch Londen. Meer dan dertien duizend huizen vaagde hij weg, vierhonderdzestig straten en vrijwel een honderdtal kerken: het einde van romantisch Londen.
De herbouw op groote schaal, in renaissancestijl, is sedert het bouwkundige ideaal gebleven, dat de stad als het ware betooverd heeft. Steeds hooger, grooter en dieper in den grond worden de gebouwen, maar sinds Christopher Wren is bijna geen architect anders dan een slaaf van het commercialisme geweest. En beter dan door zijn uitgevoerde bouwwerken wordt Engelands beste bouwmeester misschien gewaardeerd door de verziende blik die hem het papier gebleven plan ingaf tot een systeem van verkeerswegen dat zelfs nog in de ongeloofelijk gestegen eischen van het hedendaagsche ‘London traffic’ zou hebben voorzien. Immers, de achten twintig overvolle ‘boroughs’, wier straten nu onmerkbaar in elkander overgaan, waren nog landelijke dorpjes. Chelsea zoowel als Hampstead. Fulham als Hammersmith of Hackney. In Shakespeare's dagen jaagde men herten in Hyde Park en Bayswater, terwijl Oxfordstreet een landweg was waar de Lord Mayor een landhuis bezat. Veldbloemen groeiden in de glooiende landerijen van Piccadilly en 's avonds hadden daar struikroovers vrij spel. Wat ons nog aan den grooten dichter zou kunnen herinneren is alles verdwenen, kunst en historie hebben plaats gemaakt voor ‘business’ in Cheapside, waar hij heel de vroolijke bent zijner medespelers, en Ben Jonson, die hem in een puntig versje teekende, ontmoette. Zeevaarders als Raleigh kwamen daar, Raleigh, die later als zoovele anderen in de gevangenis van den Tower werd opgesloten en in eenzaamheid zijn ‘History of the World’ schreef. Bankside, de zuideroever van de Theems, waar Skakespeare's Globe-schouwburg stond, waar de beerentuin en minder edele vermaken de jeunesse dorée de groeiende stad aantrokken, - het is nu een en al werf en pakhuis en fabriek.
Visscher's gravure van 1616 toont ons het Londen van 's dichters tijd, de schouwburgen daar in South-Warke, dat buiten het rechtsgebied der hoofdstad lag, de Bear Garden, de met huizen bebouwde, eenige brug over Thamesis Fluvius, de verre dorpen Hackney en Stepney aan den horizon - nu dorre woestijnen van straten waar de armoede woont, van kroegen en opslagplaatsen. Hoogerop de rivier lagen de buitenhuizen der edelen en aan dien Noorderoever waren ook de paleisgebouwen bij Charing Cross en Whitehall, maar niets van wat in de dagen van Elisabeth daar stond of het heeft zijn plaats moeten afstaan, evenals de omvangrijke door Holbein ontworpen en beschilderde poort, evenals het door Hollanders gebouwde ‘Now-such House’ op London Bridge.
| |
| |
Maar in de city staat nog het Charterhouse, op grond die in de veertiende eeuw tot kerkhof werd bestemd. ‘The black Death’, de builenpest, eischte zooveel slachtoffers, dat de bestaande kerkhoven spoedig vol waren. Uit de kapel, daar gesticht voor het lezen van missen voor de zielen der afgestorvenen, ontstond het klooster, waarvan de laatste monniken, die weigerden de suprematie van Hendrik VIII over de kerk te erkennen op barbaarsche wijze werden geëxecuteerd. Het waardevolle houtwerk en de betimmeringen, een vijfentwintigtal karrevrachten glas, sier- en vruchtboomen, de karpers uit den vischvijver, alles werd naar het koninklijk paleis in Chelsea gebracht. Jaren later werden de resten weer bewoonbaar gemaakt, edelen hielden er hof, en Norfolk, die den bouw uitbreidde, ontving er Koningin Elisabeth als gast en spande onderwijl met geheime agenten van de katholieke Maria Stuart en van Alva samen, die hij van inlichtingen voor de Armada voorzag. Na zijn terechtstelling veranderde weer de bestemming: het Karthuizer klooster werd van paleis hospitaal en rusthuis voor hen die den strijd tegen de onoverwinnelijke vloot met goeden uitslag hadden gevoerd. En daarmede onthult het Charterhouse meteen een van de zeer te waardeeren eigenschappen die het Engelsche volk sieren: hoogachting metterdaad, en niet alleen in woorden, hoogachting nog tijdens hun leven voor mannen van beteekenis. Maar al te zeer is men in andere landen geneigd zich den doorsnee-Engelschman naar den toerist voor te stellen: een curiositeiten-jager die zijn appreciatie afmeet met jaartallen en cijfers, die, liefst met een Baedeker in de hand, van de eene naar de andere bezienswaardigheid snelt, als die maar oud is. Meer dan vele andere naties echter heeft de Engelsche waardeering voor de prestaties van het heden. Zij huldigt haar dichters met het poet-laureate-schap, en lid te zijn van de belangrijke wetenschappelijke of kunst-lichamen wordt algemeen als een eer aangezien.
Vrijwillige bijdragen voor belangrijke ondernemingen schenkt het volk gaarne, onverschillig of het, zooals vroeger, de bestrijding der Armada, nu het in stand houden van de tallooze hospitalen geldt, die geheel op vrijwillige giften drijven, dan wel stichtingen van allerlei aard, als musea, boekerijen, laboratoria. In het klein ondervindt gij dezelfde tegenstelling: wèl, en geen égards voor anderer bezigheid. Ga met een schetsboek midden op Piccadily Circus staan teekenen, en vrijwel niemand zal bij u komen zien, zeker zal niemand u storen. Ge zijt immers bezig? Maar probeer het in Amsterdam waar ge wilt, en binnen vijf minuten hebt ge een dozijn leegloopers om u heen, die u omver dringen; belangstellenden, die moeten weten of ge ‘voor uw brood schildert’ en u goed willen laten merken hoe beklagenswaardig dat in hun oogen is; wijsgeeren, die betoogen komen houden. En bega niet de grenzelooze domheid van te zeggen dat ge niet praten kunt als ge werkt, of te vragen: wilt u s.v.p.
| |
| |
londen in 1493, naar kopergravure uit de kroniek van neurenberg.
j. poortenaar.
ingang van st. bartholomew the great.
londen na den brand van 1666. het licht gedeelte geeft de oppervlakte der verwoesting aan.
| |
| |
j. poortenaar.
binnenplaats in het charterhouse.
j. poortenaar.
pleintje bij westminster abbey.
| |
| |
doorloopen? Dan verklaart het publiek unaniem den oorlog, en zou zelfs geen aardbeving het meer kunnen bewegen u met rust te laten. En als één op het lumineuze idee komt van: ‘ik mag hier toch zeker even goed staan als jij’ kunt ge u wel gewonnen geven en den aftocht blazen.
Behalve het Charterhouse zijn het meestal kerken, waarin de sfeer van oud Londen verder leeft. Daar is de ronde Romaansche der ridders Tempeliers met haar Norman arch: de ‘Temple church’, waaromheen de courts en doorgangen liggen, en daar zult ge menigmaal een wijze der wet met toga en pruik kunnen ontmoeten. De courts en grasvelden waar de magnolia bloeit loopen door tot aan de rivier; iets dergelijks vindt ge achter ‘The gabled Houses' in Holborn. Het is ‘Staple Inn,’ met zijn Fountain Court; hier zijn de stille pleinen door huizen omsloten en loopen niet door tot aan de Theems, de ‘Sweet Themmes’. Ook in St. Bartholomew the Great leeft het verleden. Uit het gewoel van Holborn Viaduct komende, die overbrugt wat eens de vallei van het riviertje Fleet was, behoeft ge slechts weinige stappen langs het oude hospitaal dat denzelfden naam draagt, te gaan. In de drukte zoudt ge het kleine, fijne Gothische poortje haast voorbijloopen.
Die doorgang in een gewoon woonhuis, nu niet meer bepleisterd, toont weer ongeschonden zijn baksteen en vakwerk, als vroeger, en leidt u langs het kerkhofje met zijn stille beslotenheid naar den ingang der kerk die verborgen is als een reliquie. Althans, zoo was het, en eenige jaren lang was die oude stilte een weldaad voor wie uit den roes van de city kwam. Maar onlangs maakte ik weer den kleinen pelgrimstocht - en de oude huizen die het kerkhofje afsloten waren afgebroken, het straatrumoer woei over, en een volgende maal zal wel als op vele plaatsen een monster-kantoorgebouw verrezen zijn, dat een hoon is aan werkelijke beschaving.
Ook verder verliep dit bezoek niet gelukkig. Er hangt anders, buiten de diensturen, een mysterieuze schemering en stilte tusschen de lage, zware zuilen, de ernstige atmosfeer der overwelfde zijbeuken, de spelonkachtige, duistere doorgang bij het orgel. En stilte en schemering waren nog wel daar, maar kijk.... een schilderes.
Hé, wat een lief dingetje maakte ze. Kijk, daar om den hoek nòg een; en een meneer in 't middenschip. En dáár een, en dáár nog een, acht, tien, twaalf stuks. En een ‘meester’ om de kudde schaapkens te hoeden.
De Engelschman is in zulke omstandigheden wat men in zijn eigen taal ‘inoffensive’ noemt: onschadelijk, stilletjes, bescheiden, en de meester sprak met de gedempte stem die een oud en wijs man past, en dokterde hier wat aan de perspectief van een kapiteel bij een languissante, svelte jongejuffrouw; raadde daar minzaam het tafreel van stille wijding maar zonder ‘stoffage’ van figuren te laten aan een met verschillende lorgnetten, schietloodjes, liniaaltjes, touwtjes en houtskooltjes wurmend
| |
| |
dametje, klaarblijkelijk behalve dat alles ook nog met taaie volharding gewapend, nog altijd den strijd tegen de problemen van perspectief en kleurenmengeling zonder desillusie ondernemend, naar het scheen. Dien dag zagen wij St. Bartholomew niet.
Westminster Abbey ziet men in Westminster Abbey nooit. Wie er met die illusie binnentreedt, hij mag zeker alle hoop laten varen. Overal stooten de meer dan levensgroote engelen der grafteekens hun vleugels tegen elkaar, tegen pilaren, tegen kroonlijsten of steunbouten hunner buren, en kijken de koppen van nòg grootere beelden verveeld over de schouders van andere. Een nachtmerrie van moeizaam bedachte en evenzoo uitgevoerde beelden: heeren met bakkebaardjes en minzame of quasi-nadenkelijke gezichten; een hel van braafheid. Neen, wilt ge de Abbey zien, dan is er meer werkelijke grootheid in de buitenarchitectuur van het Noordertransept, en wie langs de saaie zeventiend'eeuwsche torens der hoofdingang de cloisters, de wandelgangen en de verscholen pleintjes daarachter vindt, hun lange, lage gangen van zwaar metselwerk, het ritselend fonteintje, hij kan zichzelf lang in mijmeringen vergeten. Op een wintermiddag, wanneer de blauwe Londensche damp de abdij als een droombeeld achter de lage muren der ombouwde pleinen doet oprijzen, vager nog lijkend door de zwaar neerhangende takken der platanen die het midden omzoomen, kan de late zon de lichte steen met een parelmoeren glans van rood doen oplichten.
Van het inwendige is de kapel van den zevenden Hendrik de trots der Engelsche architectuur, en de rijke statigheid der Perpendicular style bereikt hier wel zijn hoogtepunt. Maar is het niet meer de luxe van een weelderig hof, een verwijfde waaierstijl die tegen de sobere, manlijke kracht van het Romaansch niet opkan, dan religie, die tot den bouw inspireerde? Natuurlijk is er een historieschrijver geweest, die het ‘the miracle of the world’ heeft genoemd: ieder land heeft nu eenmaal zijn wonderen, die nergens hun wederga vinden.
De oude huizen op Holborn, Staple Inn, en de Guildhall toonen ons de burgerlijke bouwkunst van weleer. De Guildhall is het oude raadhuis der City en werd tijdens den Brand grootendeels gespaard. Wren's plan, er een ruim plein vóór te maken, dat door de nieuw te bouwen gildehuizen zou worden omgeven, werd niet aangenomen en nu zijn de behuizingen van de oude City-Companies in nauwe, achteraf-sche straatjes verspreid, de Skinner's Hall, de Mercer's Hall, de Fishmonger's Hall, en hoe belangrijke lichamen zij huisvesten moge blijken uit het feit dat de inkomsten van het laatste gilde per jaar £50.000 bedragen. Zij legden den grondslag van den wereldhandel der stad, die de heerschende macht voor vele eeuwen worden zou, en nu den scepter zwaait.
St. Paul's Cathedral, hoe groot, hoe imposant ook, is meer incarnatie
| |
| |
van die nieuwe wereld dan bedehuis. Haar Renaissance is geen stijl van devotie, het is er een van wereldsche levenslust, maar naar Italiaansch model. Toch, welk een vitaliteit spreekt er uit! Wren, die de eene na de andere kerk in de City bouwde, St. Clement Danes, St. Mary-le-Bow, St. Stephen's en zoovele andere, heeft hier wel de ergste kwelling ondergaan die een bouwmeester van een publiek lichaam ten deel kan vallen. Zeker zou de kathedraal van zuiverder structuur zijn geweest, had men hem niet gedwongen het gelijkarmige kruis voor den grondvorm op te geven. Achter het Westfront, de hoofdingang, gaat dientengevolge de koepel schuil, die het meest essentieele deel van het gebouw uitmaakt; temeer daar de voorzijde naar de daling van een helling is gericht en dus voor den aanschouwer de voorgevel grootere hoogte verkrijgt, zoodat de koepel slechts van de zijde der absis kan worden gezien. Want aan Noord- en Zuidzijde sluiten de huizen de kerk in, en alleen achter heerscht rust in de kleine Churchyard, omdat aan die zijde geen rijverkeer gaat. Daar rijst de koepel, geweldig, boven alles uit.
Aan de voorzijde leiden trappen naar beneden, en dan daalt Ludgate Hill verder af tot de viaduct, waaronder het gekrioel van een mierennest is. Maar op het bordes fladderen ongestoord duiven af en aan en zetten zich rustig op kroon of rijksappel der Victoria, die daar als jonge koningin staat. Doch St. Paul's wil op eerbiedigen afstand gezien worden: van het Embankment of vanuit de haven, de Pool, is de koepel waarlijk de stedekroon, symbool van het nieuwe tijdperk waarin Engeland niet meer den gril van invallende overheerschers ondergaat, maar uit zijn afzondering treedt, een wereldrijk begint te worden: het ‘merry England’.
|
|