| |
| |
| |
Touraine in de Fransche geschiedenis,
door Ir J.H. Plantenga.
I.
DE Fransche geschiedenis heeft in Touraine een rol gespeeld, die dat eigenaardig dualisme vertoont, dat zoo karakteristiek is voor den Renaissancetijd. Het is de geschiedenis van een tijd vol tegenstrijdigheden; gelijk de menschen van dien tijd zelf vol tegenstrijdigheden en uitersten waren. In een man als Sigismondo Malatesta, - om een bekend Italiaansch voorbeeld te noemen - vinden we vereenigd een werkelijk fijne litteraire beschaving, een hooge cultureele ontwikkeling, naast de meest brute hartstochten en de meest gruwelijke misdaadgevoelens en daden van moord en geweld. Dat is de combinatie, waaraan we moeten wennen, en we moeten ònzen zedelijken maatstaf dan ook niet aanleggen bij het beoordeelen van personen en daden uit de 16e en 17e eeuw.
Het is heerlijk reizen in Touraine. Het land heeft de charme van een grooten weelderigen bloementuin, en het was dan ook vaak het ontspanningsoord van vorsten. Maar even dikwijls was het de plaats van handeling van de meest verschrikkelijke moord- en foltertooneelen; en bij het doorreizen en het bezoeken van de verschillende kasteelen wordt men beurtelings herinnerd aan wekenlange feesten met allegorische optochten, aan idyllische uren van jonggehuwde vorsten, of tijden van verpoozing door koningen bij hun favorites doorgebracht, èn aan vervolgingen en moorden uit godsdiensthaat, of scènes met dolk en gift bij heimelijke rivaliteit.
Er schuilt een groote charme in, te reizen, en zoo maar, zonder meer, te genieten van de heerlijke natuur, de rivieren en riviertjes, de breede statige Loire, en de kleinere, de Indre en de Cher, om dan weer zich rekenschap te geven van de historische tijden, toen dagelijks door dit land vorstelijke stoeten trokken, of legers met hun aanhang. Want langs dezelfde wegen, die wij nu gaan, is eens Jeanne d'Arc gereden om den koning in Chinon te zoeken; zijn Diana de Poitiers gegaan, en Catharina de Medici. Hier reisde Cellini zijn koning Frans achterna, en een halve eeuw vroeger kwamen langs diezelfde wegen Karel VIII en Lodewijk XII uit Italië terug. Zoo heeft dan het land door de geschiedenis een eigen karakter gekregen. Vorsten en rijksgrooten bouwden er, dorpjes en steden ontstonden en namen in bloei toe, totdat na Henri IV en Lodewijk XIII van de streek niet veel notitie meer genomen werd, en zij gaandeweg verviel. Maar ze bleef wat ze altijd was geweest: een lust voor wie er verblijft!
| |
| |
Voor de aanhangers van Lavater's leer moge het een voldoening zijn uit de trekken van een gelaat het karakter van een persoon te leeren zien, ook een stad en een landstreek zijn hun physiognomische studiën waard, en bestudeert men het land en den tijd van grootsten bloei, dan brengt men een rijken indruk mee naar huis. Als waardeering van een criticus over een geschiedkundige hoorde ik eens de woorden: ‘Er kennt nicht nur die Tatsachen, aber er hat ein Bild in sich von dieser Zeit, und das ist viel mehr wert.’
Zoo'n beeld krijgt men noch van beschrijvingen alleen, noch van reproducties, al trachten deze nog zoo de werkelijkheid te benaderen; de sfeer ervaart men toch eerst voor zoover dat voor een twintigste-eeuwer mogelijk is, op de plaatsen der geschiedenis zelve. En men ziet dan ook heel duidelijk wat een rijk en veelbewogen verleden Touraine heeft gehad. Het land vertoont een groote afwisseling, doordat het bloeide in den overgangstijd van de middeleeuwen naar de Renaissance. Uit de vroegere eeuwen zagen we de kasteelen Loches, Langeais en Luynes, uit de latere tijden: Amboise, Chenonceaux, Villandry en Azay-le-Rideau.
Tours zelve, de hoofdplaats van het oude Touraine, was het uitgangspunt van onze tochten. Het ligt prachtig centraal ten opzichte van de bovengenoemde kasteelen; gaat men daarna naar Blois, om van daar uit nog Chambord, Cheverny en Chaumont te bezoeken, dan heeft men wel mede de voornaamste kasteelen van dit deel van Frankrijk gezien.
In den vroegen morgen gingen we op weg, een 20 K.M. Oostwaarts, langs den rechteroever van de Loire. Breed en statig ligt de stroom tusschen de beide oevers, die, dan rechts dan links onmiddellijk aan het stroombed grenzend, overdekt zijn met zwaar groen, waarin zich grootere en kleinere huizen verbergen. En op willekeurige plaatsen in de rivier gestrooid de langgerekte, met struiken en boomen bezette eilandjes, die de majestueuse breedte telkens verbreken en zoo iets liefelijks en weelderigs aan het Loiredal geven.
Plotseling bij een kromming van den weg zagen we aan den overkant, hoog boven een klein stadje uit, een zware donjon met daar tegen aangegebouwd een klein kasteeltje, de fragiele contour der flamboyante dakkapellen tegen het donker dak afstekend. Dat was Amboise. Nu ging het de zware Loirebrug over door het stadje tot onder aan den voet der verdedigingsmuren. Hier moesten we de poort door en naar boven klimmen om op het plateau te komen.
Bij vergelijk van het nog bestaande gedeelte met het oorspronkelijke gebouwencomplex bekend uit de gravurenreeks van Ducerceau, zien we, dat zeker vijf zesde verloren is gegaan. Van wat nu nog rest, frappeert allereerst de St. Hubertuskapel, maar dan de zware forttoren, de prachtige
| |
| |
ridderzaal en niet het minst het sublieme naar de Loire gekeerde geveltje.
De geschiedenis van Amboise gaat tot in het verre verleden terug. Ook hier moeten Druïden-samenkomsten zijn geweest; daarna had Cesar er een groote legerplaats. Stanislaus Bellanger geeft de volgende afleiding: ‘Le nom d'Amboise dérive du site même de cette ville au confluent des deux rivières, la Loire et l'Amasse; Amboe aquae, castrum ab ambubus aquis, Ambaciacum, Ambacia, Ambasia, et enfin Amboise.’
Twee beroemde momenten zijn - volgens oude chroniqueurs - geweest de samenkomst van koning Clovis met Alaric, den Hunnenvorst, om de afbakening hunner landsgrenzen te bepalen, en later, in de dagen van Karel Martel, de inval der Saraceenen; zij drongen door tot onder de muren van de stad.
Maar duidelijk zichtbaar voor ons wordt de geschiedenis van Amboise eerst in de 15e eeuw, dan, wanneer het voortdurend in nauw verband staat met het leven der Fransche koningen, ontwikkelt zich een tijdperk van grooten bloei. Reeds Karel VII en Lodewijk XI bouwden aan 't kasteel van Amboise; doch eerst door toedoen van Karel VIII kwam het gereed. Deze jonge vorst was de eerste, die zich liet verleiden tot een veroveringstocht naar Italië; het noodlottige voorbeeld, dat zijn opvolgers zooveel ellende en Frankrijk zulke sommen gelds zou kosten. Doch, alle ding heeft z'n tegenkant. Mocht er al veel verloren gaan, de nieuwe cultuur van Italië, die zoo bevruchtend werkte op 't Romaansche zusterland, ware zonder de diplomatieke zendingen van een Philippe de Commines naar Florence en Venetië, zonder de tochten van Karel VIII en Lodewijk XII naar Milaan en Napels, zeker niet zoo snel verbreid geworden.
Interessant is het den koning op zijn tocht te volgen; uitvoerige berichten zijn bewaard gebleven: noch in Florence, noch in Rome komt Karel onder den indruk, tot eindelijk Napels bereikt, wat noordelijker steden niet vermochten. Van hier uit is ons een brief van den jongen vorst aan Pierre de Bourbon bewaard gebleven. (28 Maart 1495): ‘Au surplus, vous ne pourriez croire les beaulx jardins que j'ay en ceste ville. Car, sur ma foy, il semble qu'il n'y faille que Adam et Eva pour en faire ung paradis terrestre, tant ilz sont baulx et plains de toutes bonnes et singulières choses, comme j'espère vous en compter, mais que je vous noye. Et avecques, pour faire aussi baulx planchiers qu'il est possible, et ne font des planchiers de Bauxe, de Lyon et d'autres lieux de France en riens approchans de beaulté et richesse ceux d'icy; pourquoy je m'en fourniray et les méneray avec moy pour en faire à Amboise.’
We vinden in Amboise wel niets meer van die Italiaansche meesters; de groote waarde van dit brieffragment is echter, dat het zoo'n duidelijk inzicht geeft in de wijze, waarop de Italiaansche cultuur zich verspreidde buiten de grenzen van haar geboortegrond. In Amboise, dat Karel lief- | |
| |
had, waar hij was groot gebracht, is hij ook gestorven, nog voor het geheel was voltooid. Anne de Bretagne, zijn vrouw, weigerde drie dagen alle voedsel uit smart over het plotselinge verlies, toen echter liet ze zich overhalen weer wat te nuttigen en.... negen maanden later huwde zij den Duc d'Orléans, die als Lodewijk XII Karels troonopvolger was geworden. Zoo werd zij de ‘femme deux fois Reine de France’.
Ook Frans I vinden we bij tijden in Amboise. Toen in December 1539 Keizer Karel vrijen doortocht had verzocht, reisde Frans hem tot Loches tegemoet, waarop de beide vorsten samen naar Amboise reden, om er te overnachten. Mémoires vertellen, hoe de Keizer - commençant à éprouver un grand repentir de sa confiance en la loyauté chevaleresque de son bien-aimé frère François I - den juisten weg naar het hart van zijn gastheer vond. Toen de Duchesse d'Etampes den keizer in Amboise het waschwater aanbood, liet deze er als bij toeval een prachtigen ring in glijden. Toen de hertogin dezen wilde teruggeven, antwoordde Karel: ‘De grace, gardez ce bijou, il ne pourrait briller à de plus belles mains qu'aux vôtres’. Wie Cellini's autobiographie heeft gelezen, zal weten, dat keizer Karel hier de juiste methode volgde, om zich te behoeden tegen koning Frans' driftig en wispelturig karakter.
Van bloediger aard waren de tooneelen tijdens het regentschap van Catharina de Medici. De de Guises hadden zich geheel meester gemaakt van den zwakken Frans II; en op hun aanstichten, quasi op bevel van den jongen vorst, had het vreeselijk bloedbad te Amboise plaats, waarbij meer dan 1500 Hugenoten om het leven kwamen. Ze werden gehangen, verbrand, onthoofd, verdronken. Dagen achtereen duurde de slachting, de Loire was rood gekleurd van hun bloed. Aan Catharina nu wordt verweten, met haar zoon en schoondochter, deze gruwelen min of meer als vermaak te hebben bijgewoond. ‘Ceux de Guyse le faisaient expressément pour donner quelque passe-temps aux dames qu'ils voyaient s'ennuyer, d'être si longtemps à Amboise. Eux et elles l'arrangeaint aux fenêtres du château, comme s'il eut été question de voir jouer quelque momerie’, zegt Rénuier de la Planche. En hieruit zou men dan mede moeten besluiten tot de zoo algemeen verspreide meening van het wreede karakter van Catharina de Medici. Maar onze eigen tijd leert ons op onze hoede te zijn.
De la Planche was Hugenoot en belichtte de zaak gaarne op een voor hem passende wijze. Objectief historieschrijven is geen zaak voor partijgenoten. Zelfs voor latere generaties blijft het moeilijk zuiver ten opzichte van het verleden te staan, en over een figuur als die van Catharina loopen de meeningen nu nog bijkans zoo uitéén als in haar eigen tijd. Zoomin als men over 300 jaar een gelijkluidend oordeel over de oorzaken der wereldoorlog van 1914 zal vinden in Fransche en in Duitsche boeken,
| |
| |
zoomin vindt men nu een gelijkluidend oordeel over Catharina en haar daden bij katholieke en bij protestante schrijvers. Het zou te ver voeren daarop verder in te gaan; zeker is het, dat de publicatie van de Spaansche en Venetiaansche staatspapieren uit haar jaren en haar gepubliceerde briefwisseling veel hebben bijgedragen, tot een herziening van het algemeene oordeel, getuige de met groote liefde geschreven studie van Colonel Young, in het tweede deel van zijn werk over ‘the Medici’.
Dat Catharina de slachting van Amboise bijwoonde was onder dwang der de Guises; 't was een politieke zet van de partij, waartegen zij op dat moment machteloos was. Haar tolerantie en verzoeningsgezindheid hebben haar meer leed dan vreugd bezorgd; het tragische lot in een intoleranten tijd, waarin de Hugenoten haar van heimelijk katholicisme beschuldigden en de katholieken van heulen met Calvijns leer.
Na een blik in de verte te hebben geworpen op het kasteeltje Clos Lucé, waar Leonardo da Vinci z'n laatste levensjaren sleet, zijn we naar Chenonceaux gereden, dat aan het einde van een lange oprijlaan lag te blakeren in de voorjaarszon.
Chenonceaux is een kasteel, door een vrouw gebouwd, door vrouwen hoofdzakelijk bewoond; een bezit door vrouwen onderling betwist. In het begin van de 16e eeuw deed Thomas Bohier de middeleeuwsche veste afbreken, waarvan nu nog slechts een enkele vrijstaande donjon over is. Doch hij, de rijk geworden superintendant der financiën in Normandië, was veel op reis, 't zij in z'n eigen land, 't zij in Italië, en zoo had feitelijk z'n vrouw Catharina Briçonnet hoofdzakelijk de leiding. Later toen het kasteeltje aan Diane de Poitiers, Hendrik II's almachtige maîtresse, was gekomen, werd de brug erbij gebouwd, die 't kasteel verbond met den anderen oever; en op deze brug liet tenslotte Catharina de Medici door den beroemden architect Plilibert Delorme de dansgalerij bouwen.
Hierheen trok de koningin-moeder met haar zoon Frans en diens vrouw, de wufte Maria Stuart, na het bloedbad van Amboise. Grootsch opgezette feesten moesten al de geziene ellende doen vergeten. Spelen, optochten, dans- en zwempartijen losten elkaar af; het ‘escadron volant’ een verzameling van de schoonste vrouwen in Catharina's omgeving, was wekenlang in de weer; en de parken om Chenonceaux weerklonken van zang en vroolijkheid.
Dank zij de opeenvolgende bezitters bleef veel intact.
De kamers van Catharina en Diane, de vrouw en de maîtresse van Henri II zijn vrijwel onveranderd gebleven. Prachtige gobelins en schilderijen van van Loo, Netscher en Caneletto versieren de muren, en men kan den tegenwoordigen eigenaar Mr. Meunier, niet dankbaar
| |
| |
genoeg zijn, dat hij aan belangstellenden niet alleen vrijen toegang geeft tot de prachtig onderhouden tuinen, maar ook tot de historische vertrekken in het kasteel. Van den tuin gezien is Chenonceaux een tooverslot, van af de galerij is de natuur een sprookje; door de eeuwen heen heeft het die charme behouden, die Maria Stuart deed uitroepen, toen ze voorgoed naar Schotland ging:
‘Adieu, plaisant pays de France’.
‘Adieu, France, adieu mes beaux jours!’
Dan ten slotte in Loches, dat we aan het einde van dien dag bezochten, de tegenstelling van Vader en Zoon, Karel VII en Lodewijk XI. Karel VII, le roitelèt de Bourges, de zwakke koning, die tot daden alleen te brengen was, onder den invloed van Jeanne d'Arc en van z'n maîtresse, de wonderschoone Agnes Sorel, Dame de Beaulté, die men, zij het dan ook op geheele andere wijze als Jeanne d'Arc, bewondert en die men lief krijgt als men haar leven leest. Lodewijk XI daarentegen, de wreede, niemand en niets ontziende heerscher.
In Loches vindt men op den heuvel boven het stadje nog een drietal gebouwen. Agnes Sorel bewoonde het kleine kasteeltje, dat Karel VII haar schonk. Boven de terrasdeur vinden we haar met haar koninklijken minnaar en relief afgebeeld. Haar graftombe, waarop aan het voeteind twee lammeren - parce qu'elle était douce comme un agneau - is in de 18e eeuw van de kerk in 't kasteeltje geplaatst. Op een 100 Meter afstand van het kasteeltje ligt de kerk St. Ours, met een prachtig Romaansch ingangsportaal. Diep onder het koor een kleine bidkapel, door een onderaardschen gang verbonden met het derde gebouw, waarvan nu alléén nog maar de ruïnes over zijn. Het is de geduchte burcht, die gegroepeerd om een oude donjon van Fulco Nera, woonplaats was van den wreeden en bigotten Lodewijk XI, die daar in geheime gangen rondsloop, door spleten in den muur, de gesprekken van anderen beluisterend.
Hij was het, die schuw uit angst om vermoord te worden door de gangen naar de bidkapel van St. Ours sloop, om er in doodsnood te bidden voor het behoud van zijn ziel. Toch hield hij met ijzeren hand de teugels van het bewind in handen, knakte de macht zijner leenheeren - strijd van de Ligue du Bien Public - en grondvestte zoo de absolute monarchie en de nationale eenheid van Frankrijk. Tragisch is het te hooren, hoe die macht door moord op moord moest bevestigd worden; de angst voor wraak maakte hem dan ook vrijwel zinneloos aan 't einde van zijn leven.
Levendig werd ons dit alles gemaakt door een gids, die, in tegenstelling met z'n soortgenooten, een en al bewegelijkheid was. We hadden aangebeld aan de oude slotpoort. De deur knarste open. Daar stond, neen daar sprong heen en weer een klein pezig mannetje van omstreeks 50 jaar; een eigenaardig, versleten uniform, een pet model 1870 vormden
| |
[pagina XXXIX]
[p. XXXIX] | |
ambroise.
chateau, eind 15e eeuw.
ambroise.
gevel aan de rivierzijde.
ambroise.
ridderzaal.
| |
| |
chenonceau. voorgevel thomas bohier en catherine briçonnet 1415.
chenonceau. werkkamer van catherine de medici.
chenonceau met galerie van catherine de medici.
| |
| |
loches. het kasteel, einde 15e eeuw.
loches. huizen uit de 17e eeuw.
loches. eglise st. ours, 12e eeuw.
| |
| |
loches. donjon van tulio nera.
loches. binnenplaatspoort.
| |
| |
z'n costuum. In de eene hand hield hij een reuzensleutelbos, in de andere een petroleumlampje. Als een gems klauterde hij langs de verbrokkelde trappen, steeds gesticuleerende en pratend in afgebeten korte telegramzinnen. Par içi, m'sieur.... dame, par içi.... Des horreurs, ah.... des horreurs.... Prenez garde. M'sieur dame.... petit escalier.... on va descendre. Voilà, m'nsieur dame.... l'prison de Philippe de Commines, le grand historien. En de man vertelt opgewonden, hoe de gunsteling van twee koningen hier maanden lang opgesloten zat, in het stukje gang tusschen den buitenmuur en de zware eikendeur. We zien er de houten bak, de brits van de vier man der garde-ecossaise, die hem bewaakten. Een ijzeren ketting met een ring er aan, is in diezelfde kelder aan den muur bevestigd, en diende om gevangenen tot zelfmoord te brengen. De ijzeren ring werd om den hals van een gevangene gedaan, en zoo hoog opgehaald, totdat deze op de teenen moest staan. Zoo, zonder eeten of drinken, aan den muur geklonken, stond de gevangene 20, 30 uur om dan gek van vermoeienis en wanhoop zich langzaam te laten zakken en zoo zichzelf op te hangen. Tot voor kort waren er ook nog de beruchte ‘ijzeren kooien van Loches’, ze waren te laag om in te staan, te kort om in te liggen zoo bracht de gevangene er jaren in door, steeds in gebukte houding. Deze fraaie uitvinding stamt van den kardinaal la Balluë; de man boette zijn minder-Christelijke fantazie, want 7 jaar lang werd hij er zelf in opgesloten gehouden; als een gevangen vogel bengelde deze kerkoverste in de kooi in één der diepste keldergewelven. Dat waren zoo de practijken van Lodewijk XI.
Verder in de diepte zagen we de gevangenissen van den Duc d'Alençon, van den vader van Diane de Poitiers en de folterkamer. En tenslotte een ruim, donker gewelf, - hier draaide de gids z'n lampje uit - alleen verlicht door een kleine spleet in den muur, waarin niemand minder dan Ludovico Sforza, hertog van Milaan, bijgenaamd il Moro, de laatste negen jaren van zijn leven sleet. Hij, de weeldevorst, de beschermer van kunsten en wetenschappen, de vriend van Da Vinci, knutselde hier uit wat stukjes hout en verf een zonnewijzertje op den muur. Negen maal driehonderd vijf en zestig dagen zat hier de eens zoo machtige heerscher, negen maal driehonderd vijf en zestig keer zag hij het zonnewijzer schaduwtje verschijnen, langs den muur glijden en vergaan. Spreuken, kanonaffuiten en namen teekende hij op de gewelven om den eindeloozen tijd te dooden... Fenêtre? pas de fenêtre... rien qu'un petit trou... Porte? pas de porte.... après neuf ans, on lui dit: ‘Vous êtes libre. Le more s'élève, il chancelle, il tombe.... il est mort.... Ah! pauvre Ludovico Sforza.... pauvre duc de Milan! Ah, m'sieur-dame. C'est terrible. Sic transit gloria mundi, m'sieur-dame.
Aan 't einde van den tocht toonde ons de gids nog oude Romeinsche
| |
| |
muren, gangen en trappen, door hem zelf gevonden; door die gangen kwamen we weer boven bij de uitgangspoort. ‘Je vais vous montrer encore quelque chose de très beau m'sieur-dame.’ Hij verdween in z'n woning, kwam terug, en toonde ons een groote zilveren penning, hem aangeboden door de Société archéologique de Touraine voor z'n verdiensten als onderzoeker van het kasteel. Ook hij kende de geschiedenis van zijn land en van het hem toevertrouwde bouwwerk zoo grondig, als Mr. Houvet de kathedraal van Chartres. Deze eenvoudige man, die met Fransch enthousiasme en met Fransche levendigheid wist te vertellen, had van allerlei over Touraine in de Bibliothèque Nationale nagezocht, hij had Commines gelezen, en de Romeinsche bouwwijze bestudeerd.
Met de prachtige natuur, waar we dien dag zoo geweldig van genooten, met de rijke historie, die dien dag levendig voor ons werd, behoort ook de herinnering aan zijn verhalen over Loches tot de ondefinieerbare charme van dit land, waarvan de Bornier in zijn ‘Fille de Roland’ laat zeggen: ‘Tout homme a deux pays, le sien et puis la France!’
|
|