Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 33(1923)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] Huisgezin, door C. Tielrooy-de Gruyter. I. Melopee. Want zóó leef ik temidden van de⁀andren; Mijn man, mijn kind, en maagd: Mijn handen breien de zachte wol, Met de brandende, fulpen kleuren; Mijn handen raak'len het trage vuur Om de vlammen tot spoed te keeren; Mijn handen plengen het gulpend water Van den regenboog-kleur'gen straal. Mijn handen snijden het daaglijksch brood Met de bruine, glimmende korsten; Mijn handen dragen de bloemen in Met de roode en paarsche gloeiing; Mijn handen spreiden de vruchten uit, Gespannen tusschen schillen en pepijnen; Mijn handen betasten, in 't vergeelde boek, 't Blad, waar d'oude gedachten op leunen; Mijn handen spelen een simpel spel Met vierkante, houten blokken; Mijn handen streelen het donzig haar. Van het staamlende kinderhoofd; Mijn handen zoeken steun in leed, Bij andere, wijzer en warmer; Mijn handen drukken daags op elk ding Van 't leven den stempel der bezegeling. [pagina 119] [p. 119] II. Arbeid. Wij schreven bij het schijnsel der lampen, Van dingen, die voorbijgaan, in de ziel. Hoe de woorden op 't papier zich hechtten, Wij weten niet, hoe dat zoo geviel. En rondom ons heen staan de boeken In wichtige rijen strekkend gelegd; Maar het antwoord, waar wij allen naar zoeken, Zij hebben het ons nimmer gezegd. Hun ruischende stemmen uit verstorven eeuwen Scheuren schichtig de stilte van 't vertrek. Daar zijn de perkamenten folianten Des schrijvenden monniks achter ijz'ren rooster; Om 't goud-rood-blauw der lettergiganten Straalt lichtend nog de wijding van het klooster. Daar zijn de spelen van den Engelschen dichter, Die in 't leven zag een onmetelijk spel, Die menschen schiep uit droomengaas, en lichtte De tooverkollen krijschend uit de hel. Daar zijn de oude, Oostersche wijzen; De blikken houden ze inwaarts gekeerd, 't Zij zon of maan aan den hemel komt rijzen, En chrysanthemum na de lotuskelk keert. Van het leven aanvaardden allen de boeien, 't Zij wars of willig rammelt de keten; Ook zij, die wij voor immer heen zagen roeien, Hebben nimmer een anderen weg geweten. Vorige Volgende