| |
| |
[pagina XXXIII]
[p. XXXIII] | |
byzantijnsche mozaïeken en pilaren in de aps-tribunen van s. vitale (omstreeks 547). foto alinari.
keizerin theodora en hare hofhouding. mozaïek van omstreeks 547 in het koor van s. vitale.
| |
[pagina XXXIV]
[p. XXXIV] | |
keizer justinianus en twee hovelingen. detail van een mozaïek van omstreeks 547 in het koor van s. vitale. (foto alinari).
christus tusschen twee engelen. mozaïek in de s. vitale omstreeks 547. (foto alinari).
| |
| |
| |
Kunstlievende vorsten uit Italiën's verleden,
door Dr. Raimond van Marle.
III. Romeinen, Gothen en Byzantijnen te Ravenna. (Slot).
DE S. Spirito- of S. Teodoro-kerk, welke van Theodoric's tijd moge dateeren, is een kleine basilika, welke van hare oorspronkelijke decoratie niets behouden heeft dan de pilaren met corinthische kapiteelen voorzien van lage pulvinii. Het gestoelte alhier toont veel overeenkomst met die van de S. Apollinare Nuovo en de kathedraal van Parenzo.
Met twee zeer belangrijke gebouwen was ten tijde van Amalaschwintha een aanvang gemaakt, terwijl de Byzantijnen reeds jaren te Ravenna gezeteld waren, voordat de laatste hand eraan werd gelegd. Wij mogen dus aannemen dat het bouwplan van het latere Ostrogothen-tijdperk dateert, terwijl de Byzantijnen de inwendige decoratie verzorgden. De hier bedoelde bouwwerken zijn de kerken van S. Vitale en S. Apollinare in Classe.
Over het al of niet Byzantijnsche van het plan van S. Vitale heeft ook al heel wat inkt gevloeid. Mijns inziens bestaat er geen reden aan te nemen, dat wij hier met iets anders dan een Romeinsch bouwwerk te doen hebben. Te Rome zelf kunnen wij heden wel is waar niet een precies overeenstemmend model aanwijzen, maar uit oude teekeningen blijkt dat deze daar eenmaal wel voorkwamen, en eenige nog bestaande 4e eeuwsche bouwwerken toonen treffende overeenkomsten met de S. Vitale kerk. Daarbij moet niet uit het oog verloren worden, dat het meest nabijkomende Byzantijnsche model - de S.S. Sergius en Bachus te Constantinopel - in ongeveer 527 werd aangevangen, en de kerk van Ravenna waarschijnlijk ietwat vroeger, zoodat het ons daarom reeds onwaarschijnlijk voorkomt dat de een van de andere werd afgekeken en men dus aan een ander gemeenschappelijk model zou moeten denken, indien de twee gebouwen niet door eenige afwijkingen voldoende van elkaar verschilden om ook dit onnoodig te doen voorkomen.
De kerk van S.S. Sergius en Bachus vormt - in overeenstemming met de Byzantijnsche bouwtrant - van buiten gezien een regelmatige rechthoek met een aps, welke den octogonalen vorm van den binnenbouw door niets verraadt; de S. Vitale daarentegen geeft van buiten getrouw
| |
| |
de achthoek, de aps en verdere uitbouwsels weer, hetgeen een Romeinsche karakteristiek genoemd mag worden.
De bouw van S. Vitale duurde ongeveer twee en twintig jaar, daar de kerk eerst in 547, dus zeven jaar na de overgave van Ravenna aan de Byzantijnen, gewijd werd. Zij bestaat uit twee boven elkaar gelegen en door pilaren gesteunde galerijen, waarboven zich een koepel verheft, welke van buiten gezien een ‘tambour’ vormt, een dispositie, die het mogelijk maakte hier vensters aan te brengen, welke direct het midden der kerk verlichten en niet, zooals de ramen in het lagere gedeelte, slechts de galerijen.
De kapiteelen, alle van pulvinii voorzien, toonen ons de verschillende modellen welke wij terzelfder tijd ook te Constantinopel, Salonika en Egypte aantreffen; zonder twijfel werden zij uit Byzantium geïmporteerd. Het Corintische motief komt hier niet zoo veel voor als de typisch Byzantijnsche opengewerkte kapiteelen, welke, hoewel uiteenloopend van vorm, steeds een aan de Oostersche flora ontleende versiering toonen. Dezelfde teekening vinden wij terug in de insgelijks opengewerkte koorafsluiting, welke ongetwijfeld eveneens in het Oosten werd uitgevoerd.
Van de mozaïken, die eenmaal zeker de geheele kerk versierden bleven slechts die in het koor bewaard. Ze hier alle op te noemen zou doelloos zijn, alleen wil ik vermelden de prachtige decoratie van het gewelf, waar tusschen tallooze ranken vier engelen het Lam Gods dragen; de aps mozaïek voorstellend den baardloozen Christus tusschen twee engelen, St. Vitalus en een bisschop, het model van de kerk dragend; en de terecht beroemde afbeeldingen van Justinianus en Theodora, ieder van hovelingen omgeven, twee tableaux de genre, zooals er maar weinige bestaan. Niet alleen vinden wij hier een dier interessante Byzantijnsche portrettenseries - want het is duidelijk, dat met elk dezer figuren een bepaalde persoon bedoeld werd - maar ook geven zij ons een denkbeeld van de plechtige majesteit en pracht van het Byzantijnsche hof. Een merkwaardig staaltje van de godsdienstige vereering, welke men er voor den Basileus en diens gemalin koesterde, levert ons hier de kunstenaar, die zich niet ontzag de twee figuren van een heiligenschijn te voorzien.
Waarschijnlijk werd de keus van de onderwerpen der andere mozaïken, welke veelal aan het Oude Testament zijn ontleend, geïnspireerd door de anti-arische leer van de twee naturen van Christus.
Het is niet mogelijk zich een denkbeeld te maken van het magische effect, hetwelk de rijkdom en schittering dezer beelden, gezien tusschen gekleurde marmer-zuilen en beschenen door het gouden licht der albasten vensters, teweeg brengt. Het is te heilig en te grootsch om het sprookjesachtig te noemen en het vrome gemoed voelt er zich als in een voorzaal des hemels, terwijl de kunsthistoricus er zoo zeer onder den indruk raakt, dat hij voor een oogenblik critiek en stijlanalyse vergeet.
| |
| |
Wanneer hij echter zijn taak weer hervat, dan bemerkt hij tot zijn spijt, dat de mozaïken van een niet zeer goed gehalte zijn; integendeel, de teekening is ietwat grof en hoekig en het Byzantijnsch schematisme doet zich - misschien voor de eerste maal - van een onsympathieken kant zien.
Het tweede bouwwerk, dat in de Ostrogothische periode aangevangen, door de Byzantijnen beëindigd werd, is de buiten Ravenna gelegen S. Apollinare in Classe en, sinds de St. Pauls kerk buiten Rome door brand verwoest werd, gaat dit bouwwerk terecht door voor de meest belangrijke oud-christelijke basilika van zuiver Romeinsch model, welke behouden bleef. De bouw werd begonnen ten tijde van bisschop Ursicinus (534-'38) terwijl de wijding in 549 door bisschop Maximus werd voltrokken. Ik wil hier even vermelden, dat de eigenaardige ronde torens welke wij ook bij verscheiden andere Ravenatische kerken aantreffen, waarschijnlijk eerst in de 9e en 10e eeuw aan de rest werden toegevoegd. De kapiteelen, welke alle een met een kruis georneerd pulvin dragen zijn van een bijzonder model, hetwelk men vooral te Salonika aantreft, en dat door den wind bewogen acanthus-bladeren schijnt voor te stellen. De aps toont ons van buiten den voor Ravenna karakteristieken veelhoek, terwijl zij van binnen gezien een halfrond vormt. Wat de mozaïken betreft, het schijnt mogelijk dat die welke de aps versieren kort na den bouw werden uitgevoerd. Een kruis tusschen Elias en Mozes herinnert hier aan de Transfiguratie. Lager in een bloemenveld worden Apostelen als lammeren voorgesteld waartusschen in het midden St. Apollinaris zijn handen ten hemel opheft.
De andere zich hier bevindende mozaïken zijn van lateren datum; wij komen er straks op terug; echter blijft van de oudere decoratie niet veel over, daar in de 15e eeuw de basilika er van beroofd werd, met het doel er andere gebouwen mee op te luisteren.
Van de eveneens in 545 gewijde kerk van S. Michele in Affrisco is niet veel anders meer te vinden dan het mozaïek, dat nu in het Kaiser-Friedrich Museum van Berlijn bewaard wordt. In de aps is Christus jong en baardloos tusschen de twee aartsengelen Michael en Gabriël afgebeeld. Buiten de ronding staan aan weerszijde S.S. Cosmas en Damiaan, terwijl daar boven de Zaligmaker op een breeden, rijk gesierden troon gezeten is. Zeven bazuin-blazende engelen komen tot hem, twee andere staan naast zijn troon. Hoewel het werk heden door herhaalde restauratie veel van zijn oorspronkelijk aspect heeft ingeboet, schijnt het toch niet, dat het ooit tot de beste voortbrengselen van Ravenna's mozaïekkunst behoorde.
Van bisschop Maximus lezen wij nog, dat hij te Ravenna de kerk van S. Stefano in Olivi bouwen liet, terwijl hier ook even de basilika van Parenzo (535-'43) vermeld moet worden, die met de polygonale buitenzijde van haar aps, de pulvinii op haar Byzantijnsche kapiteelen en haar
| |
| |
mozaïken voor een product van het kunst-centrum Ravenna door mag gaan; als model komt zij geheel met S. Apollinari in Classe overeen.
Daar wij zoo juist den bisschop Maximus noemden, wil ik hier even vermelden, dat de ivoren troon, welke veelal voor zijn zetel doorgaat en die in het bisschoppelijk paleis wordt bewaard, naar het schijnt eerst in de XIe eeuw naar Ravenna kwam en hier buiten beschouwing gelaten kan worden, evenals zijn soi-disant Oostersche oorsprong, voor welken ik heelemaal geen grond zie.
Het verlangen om aan te toonen, dat de vroeg-christelijke kunst in het Oosten is ontstaan, was soms ook aanleiding, eenige zich te Ravenna bevindende ivoren zonder meer aan deze streken toe te schrijven. Van het Ostrogotische tijdperk moge dateeren een in het museum bewaarde ivoren boekband, welke in het midden Christus tusschen heiligen voorstelt, waaromheen eenige genezingen door Hem verricht en andere tafereelen zijn afgebeeld. Het moet worden toegegeven, dat de lange vormen van de figuren hier niet typisch Romeinsch genoemd kunnen worden.
Een zwak maar karakteristiek product van de Romeinsche vervalkunst is echter een ivoren dyptiek, half-figuren van den baardloozen Heiland en van een engel weergevend, welke zich in dezelfde verzameling bevindt.
Heel weinig Ravennatische sarcophagen kunnen met eenige zekerheid aan een bepaald tijdperk worden toegeschreven, en hun dateering wordt bijzonder bemoeilijkt doordat vele eenige eeuwen na hun ontstaan een tweeden keer gebruikt werden, terwijl de usurpators zich dan niet ontzagen hun eigen naam op het monument te doen beitelen. Sommige toonen echter denzelfden overgang van laat-Romeinsch naar Byzantijnsch, als de mozaïken uit den tijd van Theodoric en Amalaschwintha. Deze sarcophagen zijn evenals die van de Romeinsche periode veelal met figuren gesierd, welke ons in verschillende gevallen voorstellingen doen zien van den baardloozen Christus, op een troon gezeten, van twee kanten door heiligen benaderd. De eenige feiten-afbeelding, een wijze van versieren welke zoo dikwijls op Romeinsche sarcophagen wordt aangetroffen, vinden wij hier in het museum waar de geheele voorzijde van een sarcophaag door de Aanbidding der koningen wordt ingenomen. De laatste en reeds Byzantijnsch ‘angehauchte’ sarcophaag bevindt zich in de cathedraal en toont Christus, Petrus en Paulus door arcaden van elkaar gescheiden. Het zijn stijve, houterige figuurtjes, schematisch in uitvoering, hoewel het baardlooze type van den Zaligmaker en de toga's nog op de vroeg-Christelijke traditie wijzen.
Gedurende het tijdperk van meer dan twee eeuwen, dat Ravenna de zetel van het Byzantijnsche bewind was, kwamen slechts weinig kunstwerken van groot belang tot stand. Ravenna's beteekenis begon
| |
| |
s. apollinare in classe (534-49). (foto alinari).
s. apollinare in classe van binnen gezien (534-49). (foto alinari).
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
byzantijnsche sarcophaag in s. apollinare in classe omstreeks 688.
sarcophaag in s. apollinare in classe omstreeks midden 5e eeuw. (foto alinari).
| |
| |
te tanen en de reden hiervan is niet moeilijk te vinden. Nadat het de residentie van Romeinsche en Ostrogotische vorsten geweest was, werd het Byzantijnsch beheer er slechts door een stadhouder vertegenwoordigd. Verder won Rome zoowel op politiek als artistiek gebied dusdanig in beteekenis, dat Ravenna weldra door haar in de schaduw werd gezet. Vooral toen in de 7e eeuw te zamen met den aanvang van een reeks van Grieksche, Syrische en andere Oostersche pausen de tweede Helenisatie van Rome begon, welke ditmaal niet te Athene maar te Constantinipel zijn oorsprong had, werd de Eeuwige Stad, en niet Ravenna, het voornaamste Byzantijnsche kunstcentrum in Italië.
De kerk van S. Vittore werd waarschijnlijk kort voor 564 gebouwd en de reeds eeuwenoude kerk van S. Andrea terzelfder tijd aanmerkelijk gewijzigd. Beide toonen door verschillende onderdeelen - vooral door de grootte van de ramen - afwijkingen van de traditioneele basiliken, welke in de ietwat later gebouwde kerken van Grado nog duidelijker aan den dag komen.
Van den aanvang van het Byzantijnsche tijdperk dagteekenen waarschijnlijk de mozaïken van de kapel in het aartsbisschoppelijk paleis, hoewel deze door restauratie veel van hun oorspronkelijk voorkomen verloren hebben, en tengevolge hiervan moeilijk dateerbaar zijn. Men heeft dan ook wel eens aangenomen, dat ze niet alle van hetzelfde tijdperk zouden wezen. In het middengewelf wordt een kruis door vier engelen gedragen, waartusschen de symbolen der Evangelisten zijn afgebeeld. In de arcade vindt men series van medaillons, busten van Christus - baardloos - apostelen en andere heiligen. Een tweede afbeelding van Christus en die van de Madonna en andere figuren schijnen van lateren datum.
De half-figuren van de medaillons zijn, hoewel hiëratisch van stijl, van goede kwaliteit en mogen als de beste zuiver Byzantijnsche producten gelden, welke te Ravenna gevonden worden. Zij bezitten in hooge mate de eigenschap van individualiteit, welke in de latere producten van Byzantium te vergeefs gezocht wordt.
Van veel minder gehalte zijn de mozaïken welke ietwat later in de Apollinare in Classe werden uitgevoerd. Behalve een voorstelling van Christus tusschen de symbolen der Evangelisten, boven het apsgewelf, afbeeldingen van heiligen, van bisschoppen van Ravenna en een allegorisch beeld van het offer, treft men hier een mozaïek aan, hetwelk een tegenhanger vormt van die welke ons in S. Vitale Justinianus, Theodora en hunne hovelingen toonden.
De vorst die hier de hoofdfguur vormt is Constantijn IV Pogonatus, hetgeen ons naar het tijdperk 668-'85 verwijst, terwijl de eveneens hier afgebeelde bisschop Reparatus (672-'77) ons aan een nog nauw- | |
| |
keuriger dateering helpt. Reparatus, die naar Constantinopel gegaan was, om daar de privileges te verkrijgen, welke zijn autoriteit tegen die van Rome moest waarborgen, ontvangt hier de geschriftrol van den keizer; de andere figuren hier gezien stellen blijkbaar kerkdignitarissen voor. Niets zou ons een duidelijker bewijs kunnen leveren, dat Ravenna in dezen tijd een provinciestad en geen groot kunstcentrum was, dan deze mozaïek. In vergelijk met de groepen van S. Vitale, welke hier blijkbaar gevolgd werden, treffen ons dubbel de harde, levenlooze onindividueele figuren, die hier een stijve rij vormen, en vooral als wij bedenken, dat dit werk door den bisschop besteld was ter verheerlijking van den monarch, worden wij het wel gewaar, dat het met Ravenna's kunst was gedaan.
Dit maakt het zeer waarschijnlijk, dat het smaakvolle en prachtig uitgevoerde sierbeeldhouwwerk, hetwelk terzelfder tijd te Ravenna voorkomt, uit het Oosten werd geïmporteerd. De kwaliteit van het marmer doet dit ook vermoeden voor de met dierenreliefs gesmukte gestoelten van de S. Giovanni en Paolo (590) en van de kathedraal (556-'69) waar wij ook een opengewerkte marmeren koorafsluiting zien van ongeveer denzelfden tijd.
Van deze late periode bezitten wij ook eenige gedateerde sarcophagen; het zijn die van de bisschoppen Johan V (gest. 613), Theodoor (gest. 688), St. Felix (gest. 723) welke het ons mogelijk maken ook andere te dateeren.
De menschelijke afbeelding is thans uitzondering, de meeste zijn met ranken, palmen, en vogels gesierd, of wel er zijn lammeren op afgebeeld. De sarcophaag van bisschop Theodoor vertegenwoordigt de hoogste eigenschappen van Byzantijnsche verfijnde smaak en behendigheid in uitvoering. De heilige Felix rust echter in een graf waarvan de ornamenten slecht geteekend en ruw uitgehouwen zijn; het moge een product van Ravenna wezen, waar zooals wij zagen de kunst reeds vroeger teekenen gaf van een onglorieusen ondergang.
Maar het einde van het bloeitijdperk van Ravenna, dat gedurende de 5e en 6e eeuw het artistieke brandpunt van het schiereiland was, beduidde niet een onderbreking maar slechts een verplaatsing der vroegmiddeleeuwsche Italiaansche kunstproductie, welke toen aan den oever van de Tiber gunstiger omstandigheden voor hare ontwikkeling vond.
|
|