| |
| |
[pagina t.o. 217]
[p. t.o. 217] | |
[Nummer 10]
charles léandre
l'auteur de: les amours du grand monde.
| |
| |
| |
Een bezoek bij Léandre,
door H. van Loon.
LÉANDRE is iemand van de generatie, die wist en weet, wat werken is. De Parijzenaar vindt hem geregeld in de groote Salons, in de tentoonstellingen van de humoristen en particuliere kunstzalen vertegenwoordigd. Hij treft door de open blijheid van zijn kleur, door de sierlijkheid van zijn compositie, de lenigheid van zijn geest, die vaak geestig is, de veelzijdigheid kortom van dit innig Parijsche, vooral op het bekoren gerichte en dit bereikende, fijne, zij het niet diepe, doch altijd beschaafde talent. In hem is een maat, een stijlgevoel, een aangeboren hoofschheid naar den geest met een knapheid in het oplossen van technische moeilijkheden, een zwier van voordracht, die zelden in rhetoriek verstart, welke hem uittilt boven een Willette, die in zijn oorlogsprenten tot smakelooze propaganda zakt, maar welke het gemis aan een sterk levensgevoel niet doet vergeten.
Léandre houdt bezig, hij levert gestadig amusement van hooge soort aan wie het voorrecht hebben, iets van hem te bezitten, hij keuvelt in zijn werk, vlot en boeiend, licht is het, gemakkelijk spreekt het aan, nooit is het licht in den zin van het Journal Amusant. Hem, gelijk heel zijn volk, kenmerkt een ongedwongen ingehoudenheid. Men kan den wensch niet altijd onderdrukken: gaf dit talent zich eens geheel, voluit. Het is niet middelmatig, stellig niet, de diepe bewogenheid ontbreekt er nochtans aan. Had Léandre het maar wat moeilijker gehad! Was hij maar gedwongen geweest, door zwaarder stormen te komen, waar hij is!
Neen, voor een kunstenaar zijn de uiterlijke omstandigheden bijzaak. Om de ontwikkeling dezer begaafdheid te verklaren, is het niet voldoende te weten, dat Léandre uit een kring van gezeten burgers stamt, noch, dat zijn leven zich tusschen de bohème en de...... nu ja, de chique relaties heeft afgespeeld. Dit halve moet hem, moet, onafhankelijk van zijn wil en misschien van zijn besef, zijn kunst hebben gedrukt. Stellig zal hij in het commercieele bij het bezit dier betrekkingen zij gesponnen hebben. De artiesten uit de jaren zijner jeugd, de overmoedigen, die de Chat Noir stichtten, zullen hem nooit geheel tot de hunnen hebben gerekend.
Léandre vertelt gretig over dien tijd. In het algemeen praat hij gemakkelijk; wie doet het hier niet? Léandre is waarlijk een allergezelligst kouter, wien zijn kunst zeer lief is, zonder dat hij er veel over zegt. Hij toont het ongedwongen, men hoeft niet aan te dringen, hij legt uit wat hij daarmee bedoelde, hoe hij het heeft gemaakt, hij vindt het prettig u te overtuigen van de veelzijdigheid van zijn kunnen en heeft daarover aanstonds een anecdote klaar.
Hij liep eens op een tentoonstelling rond, waar hij met anderen vertegen- | |
| |
woordigd was. Een dandy op leeftijd, iets als een diplomaat, monocle in het oog, buigt zich naar een stuk van Léandre om den auteursnaam te lezen. Toen hoorde de schilder hem toevallig tegen een metgezel zeggen: waarmee bemoeit die zich? De kwestie was, dat Léandre, als caricaturist en samensteller van licht salonwerk bekend, daar een portret heen gezonden had.
Degene op wien die schampere eigenwijsheid was gemunt, lacht hartelijk bij het ophalen van de herinnering. Toen wist hij, hoe laat het was. Niet dat hij toen maar besloten heeft, zich te specialiseeren ter wille van de gunst van het geëerd publiek. Om dit te bewijzen leidt hij me het ruime lichte atelier door. Het is er prettig, volstrekt niet mondain, maar geriefelijk, gelijk de meester zelf uiterlijk niet den kunstenaar verraadt. Daarmee doe ik aan zijn hupsche frischheid, zijn levensliefde en afkeer van onechtheid, ook in den omgang, niet te kort. Levendig glinstert 't oog achter de knijpbril, vief is 't gebaar, al vertellend blijft hij overeind, geen oogenblik schijnt hem dit te vermoeien.
De meester had een versch voltooid doek op den ezel staan: een meisje met kruik, zinnebeeld van de Bron, een beetje zoetelijk, niet erg oorspronkelijk, het kon een prent zijn, een reclameplaat als u wilt, maar wat fijne kleuren! In de avondschemering heeft Léandre haar gezet. Ik behoorde tot de eersten, vertelde me de schilder, die het gereed zagen.
In Normandië werkt hij veel. Daar heeft hij een buitenhuis, waar hij graag toeft; uit beneden-Normandië is hij geboortig. Willette heeft dien kant uit ook een woning. Dit beurtelings te Parijs en buiten wonen doet hem goed, Parijs is als een bad en...... de menschen vergeten je anders te gauw. Ik protesteer, Léandre's naam is nu toch wel gevestigd, hij is niet te beklagen - de schilder blijkt niet zoo rooskleurig gestemd. O, hij klaagt niet, - op de houding van het publiek heeft hij nog al wat tegen. Het is waar, wat je gemaakt hebt blijft, maar commercieel is het alles niet zoo mooi.
Ik denk aan wat een Nederlandsch journalist te Parijs heeft geschreven, dat alle Fransche schilders daar tegenwoordig geld verdienen. Léandre spreekt dat tegen, er zijn er veel te veel en de ‘nieuwe rijken’, och, die koopen weinig of niet meer. De tijd is er niet naar en allerhande jongelui, die wel eens een aardige krabbel hebben gemaakt, worden de teekenaars- of schildersloopbaan ingedrongen. Dan is er de gemakzucht van het publiek, dat den artiest maar liefst in een genre als in een loophek sluit. Daarmee heeft het met hem afgerekend en komt energie, belangstelling, stof tot salonpraat vrij voor anderen. Het is een begrafenis eerste klas, een krans op een reputatie, die lastig dreigt te worden. Niet alleen bij den anoniemen tentoonstellingsbezoeker heeft Léandre deze botheid opgemerkt, menschen, van wie hij beter mocht verwachten, bleken evenmin te weten, dat hem nog andere onderwerpen hebben aangetrokken dan die, waar hij vooral zijn naam aan dankt.
Léandre toont me verscheiden interieurs, klein van stuk met door het venster een blik in Normandië. Dat landschap dient hem af en toe tot
| |
| |
achtergrond-stoffage. Ook het landschap om het landschap heeft hij gepenseeld. Voor zijn composities pleegt hij studies te maken. Aldus ontstonden fijne landschapjes op hout als op plankjes van een sigarenkist. Zijn geschilderde portretten bereidt hij ook met een teekening voor. Bij de deur hangt een kinderportret in krijt, zeer uitvoerig. Jaren geleden heeft hij zijn moeder geschilderd, teeder en doordringend, zij het een beetje dor; de schilder verzekert, dat het uitstekend lijkt, men gelooft het gaarne. Ook de techniek van de lithografie heeft hij beoefend en natuurlijk de pastel. De oorlog heeft hem geïnspireerd, gelijk voor dat groote en donkere schilderij, een verpleegster met een gewonde 's avonds op een slagveld. Een blad met caricaturen heeft Léandre op het atelier, spot met de onthulling van een borstbeeld te Seaux. Kostelijk is het van bewegelijkheid in het krioelen van de menigte rondom de groteske opgeblazenheid der feestredenaars als padden. Léandre kent ons land, hij heeft er een vriend, een onzer jonge museum-conservatoren, die te Parijs heeft gestudeerd en een Léandre in de aan zijn zorgen toevertrouwde instelling heeft. Eveneens was hij vertegenwoordigd in de Fransche tentoonstelling, die gedurende den oorlog verschillende Nederlandsche steden heeft aangedaan.
Bij het weggaan trekt een eigenaardig gedrapeerde pop mijn aandacht. Ze is, vertelt de bezitter, uit de zeventiende eeuw. Hij licht den rooden mantel op, ze blijkt uitstekend bewaard, sindsdien is ze nog eens overtrokken. Bevallig is ze en ze heeft gewrichten. Den schilder is ze echter niet van nut.
Het is moeilijk een overzicht te krijgen van wat Léandre in den loop der jaren heeft gemaakt. Hij zelf bewaart niets, ziedaar de belichaamde zorgeloosheid van den geboren artiest, waar het zijn eigen werk betreft. Zorgeloos is Léandre overigens niet. Hij is nauwkeurig en daarvan maakt hij den indruk. Zijn vrienden verwijten hem, dat hij te weinig uitgaat, dat hij niet de salons bezoekt, waar nog over kunst wordt gepraat, dat hij kortom niet de groote trom voor zich zelven roert.
Het publiek kent zijn volle waarde niet. Bij den naam Léandre denkt het aan caricaturen, zooals nog in Le Rire verschijnen; den fijnen, knappen, den gevoeligen teekenaar, den portrettist, den schilder kent het niet. Dat is ten deele de schuld van Léandre zelf en daar ben ik blij om. Het oordeel van de massa laat hem koud, hij werkt voor zijn plezier, tevreden is hij nooit. Zoo ver gaat dat bij hem, dat het terugzien van oud werk iets als...... weerzin bij hem wekt. Verleden, zelfs heden, ze bestaan niet voor hem, voorzoover zijn eigen oeuvre betreft, hij kijkt slechts in de toekomst.
Vandaar, dat de belangstellende niets op zijn atelier vindt. Enkele stukken slechts staan of hangen daar, hem bizonder lief. Ik houd dezen teekenaar met den opgewekten blik, het vief gebaar, de eenvoud-in-voorkomendheid zelve voor een in wezen uiterst gevoelig, zelfs sentimenteel mensch. Het zou me niet verbazen als alle spot, alle oneerbiedige ondeugendheid, alle dar- | |
| |
tele lichtzinnigheid, door hem hoe dikwijls niet met rappe pen in de beeltenis van politiek en maatschappelijk hoog gezetenen gelegd, eigenlijk buiten hem zijn omgegaan, alsof zijn tot in het virtuozelijke gaande techniek, zijn minutueuze zorgvuldigheid met het gemak, waarmee hij pen en teekenstift hanteert, hem droegen van triomf tot triomf, terwijl zijn hart, zoekend en rusteloos, van wie tusschen twee spheren schommelt, zonder dat het aan één geheel kan behooren, hangt aan de verwezenlijking van een droom, die te scherper moet schrijnen, daar hij, zij het vaag, beseft dat het een droom blijft.
Het is niet noodig, er doekjes om te winden: ook in Frankrijk is Léandre al verouderd. Met waardeering voor zijn kunst staat dit maar in los verband, het is onmogelijk, daaraan waardeering te onthouden. Het noodlot - of het geluk? - wil, dat het getij wisselt. Sinds het oogenblik, dat Léandre begon te produceeren, is het verloopen. De kunstenaar heeft geen moeite gedaan, de bakens te verzetten. Hij bleef zich zelf, afkeerig van concessies; te teekenen, te schilderen naar 't hem invalt is zijn lust, hoe het zal worden ontvangen laat hem koud. Er is nog geen gevaar, dat hij aan den greep van de actualiteit zal ontglippen. Als een kluizenaar moet men zich hem vooral niet denken. Mij klonk zijn lach echter behalve als blijk van levenslust en moed als iets, dat het andere nauwelijks kon verbergen: ontgoocheling, niet om dit of dat; materieel heeft hij geen klagen; op de markt van de kunst blijft zijn werk op peil, hoe gemakkelijk spreekt het aan, ofschoon het tevens humor van goeden huize is - maar omdat hij niet heeft verwezenlijkt, wat zijn knapedroomen hem zullen hebben voorgespiegeld, omdat hij, kortom, geen groot en diep en blijvend schilder is.
Dat dit niet zoo is, hangt rechtstreeks met de keus van zijn onderwerpen samen. Toch is daarmee niet het laatste woord gezegd: daar is die andere geboren Montmartrois, de Toulouse Lautrec. Hij zag sujetten, die ook Léandre lief moesten zijn, anders! Zijn spot, zijn sarcasme, heel zijn levensgevoel, in zijn schilderijen neergelegd, ze snijden dieper, wijl ze in zijn prachtige kunstenaars persoonlijkheid inkorven, wijl Lautrec een dieper, fijner, menschelijker kunstenaar was. De technische kant kan hierbij onbesproken blijven.
Ik vergelijk niet, de mensch Léandre noch zijn werk zet daartoe aan. Nergens is het geforceerd, het wil niet meer schijnen dan het geven kan, schijn en wezen dekken elkaar hier volkomen.
Deze verschijning is levendig en een genot voor het oog. Wie wil, kan deze kunst bij de amusementskunst indeelen. Wat steekt in een woord? Zich amuseerend wil Léandre anderen amuseeren en daarin slaagt hij. Schijn hekelend, mist hij de kastijdingskracht, den hoon en de bitterheid van Daumier. Als toeschouwer staat hij buiten het gehekelde. Hij neemt het waar en verkneukelt zich daarin. De uitgestreken schijnheiligheid, alle valschheid van fatsoen en pose is hem een voorwerp tot spot. Deze spot sleept hem zoo min als den toeschouwer mee, hij kiest geen partij noch gaat hij tegen die uit-
| |
| |
charles léandre.
zelfportret.
Cependant.... sous ce vif crayon,
Qui mieux qu'un glaive sait pourfendre,
Et mettre figure en haillon
Existe au fond une âme tendre.
Luit sur ton nom de papillon,
Ah! vieille rosse, exquis Léandre.
charles léandre.
au buffet gratuit. - les animaux féroces.
| |
| |
charles léandre. madame anastasie, tenant l'amour emprisonné, mutilé et meurtri, marche suivie par une théorie composée de ceux que les années et les accidents rendirent sages et bien pensants! (costume porté par léandre au bal des quat'z'arts - avril 1901).
charles léandre.
jalousie.
- c'est honteux, monsieur, pour un homme de votre age, mais c'est impardonnable, quand on a une femme comme la vôtre!..
charles léandre.
auguste rodin.
sculpteur auguste.
| |
| |
wassen van een versleten moraal te keer. Ten slotte interesseert het hem te weinig en is zijn eigen rust, de behaaglijkheid van zijn leven hem te lief, al is die behaaglijkheid dan ook ten deele schijn.
Na veel moeite is het me gelukt, nog al wat van hem onder het oog te krijgen. De vroeger van hem verschenen albums zijn uitverkocht. Het geluk wil dat een buurman van den schilder, de heer Claude, bizonder op Léandre's werk is gesteld. Dies heeft hij van het begin af aan, toen de teekenaar nog niet of nauwelijks naam had, van Léandre verzameld. De heer Claude, die zelf koopman is, waardeert Léandre als Frankrijk's knapsten teekenaar van dezen tijd. Heel een portefeuille heeft hij vol zwart-en-wit van hem en ook de wanden glimlachen van dat blijde, open, onpretentieuze, in zijn zwierige bevalligheid en ingehouden maatgevoel innig-Fransche, liever: Parijsche werk.
De gelukkige bezitter was zoo vriendelijk me daartusschen rond te leiden. Hij en de schilder kennen elkaar persoonlijk uit hun jeugd. Toen zwierven ze met andere artiesten en gewoonweg maar met zoekers van groote stadsemotie door Montmartre, dat nog waarlijk Montmartre was. Een pretmaker was Léandre toen evenmin. Dien persoonlijken band hebben ze aangehouden, Léandre vond daarin gelegenheid iets als lijfteekenaar van den koopman-kunstminnaar te worden. In een van diens vertrekken hangen de portretten der leden van zijn gezin, allemaal Léandre's. De spijslijst van menig feest, door den heer Claude en anderen aangericht, toen de tijd nog zorgeloozer was, toen het geld gemakkelijker, vooral: toen het zwieriger rolde, dankt aan Léandre de verluchting.
Daartoe is zijn kunst bij uitstek geschikt: de zin voor het decoratieve en de bekwaamheid in het in dubbelen zin vullen van het vlak. Dat decoratieve zit bij hem meer in de uitdossing van de figuren dan in de opvatting, waarmee hij ze ontwerpt. Deze behoeft niet nader gekenschetst, ieder kent ze. Daarin is de drang naar strengheid noch naar constructieve samenvatting, spelenderwijs lijken zijn prenten ontstaan alsof waarlijk pen en potlood over het papier flaneerden. Wie ze even beziet, begrijpt wel beter. Behaagzucht is aan die opvatting niet vreemd, maar geen verwijfdheid. De moeilijkheden van een lichteffect lost Léandre behendig op.
Ongetwijfeld wint de teekenaar in hem het verre van den schilder, zijn kleur is vaak ongevoelig. De oorlog heeft ook hem geholpen zich te vernieuwen; heel een reeks litho's verscheen toen van zijn hand. Het is onbillijk daaraan banaliteit te verwijten. Steinlen werkte toen zoo dicht achter het front als het kommando hem veroorloofde. Daar heeft hij o.a. aangrijpende studies van stations-tooneelen gemaakt. Léandre vergenoegde zich met symbolische groepen. Ze hebben het rhetorische van de meeste allegorische composities. Men zoekt er vergeefs het menschelijke dat Forain uitdrukte in een enkele gestalte temidden der helsche verlatenheid van een veld, na den slag.
|
|