| |
| |
| |
Phil's laatste wil,
door Emmy van Lokhorst.
III.
DE schemer daalde in de straat. Phil leunde in de vensterbank van de erker en keek naar de bleeke steenen in de koude straat en naar de rechtopstaande huizen. Achter haar, in de kamer, ritselden geluiden van de anderen die om de roodgloeiende haard in de duistere kamer zaten. Soms zei iemand met gedempte stem een korten zin. Ma begon onverwacht te schreien, Nelly stond over haar heengebogen en sprak zachtjes kalmeerende woorden, terwijl ze Ma's hoofd tegen haar borst drukte. Maar Ma hield niet op met schreien, ze stamelde onverstaanbare woorden, en opeens het hoofd opheffend, zei ze telkens slikkend: ‘Precies een week geleden...... toen stond hij daar nog...... toen zat hij aan de piano...... één week geleden, één week geleden...... O God God God’
Phil hoorde, hoe Pa opstond en heen en weer begon te loopen. Hij snoot zijn neus, net zooals hij het altijd deed: twee korte krachtige stooten, dof als van een misthoorn en dan een paar lange halen. Niemand anders snoot zoo zijn neus.
‘Jullie,’ zei Pa, terwijl hij dicht bij den erker bleef stilstaan met zijn zakdoek in zijn hand, ‘jullie hebt hem nog gezien...... nog...... afscheid......’ opnieuw snoot Pa zijn neus. ‘Terwijl ik......! En nou stoppen ze hem voorgoed onder de grond, òndèr dè grònd.’
Phil hoorde Pa's stem hoog piepen. Kou gleed over haar rug van ontzetting. De stilte drukte zwaar in de donkere kamer. Ma huilde zacht door met geregeld-weerkeerende klagelijke halen.
Nelly streek Ma over haar rug. ‘Greet, geef jij eens wat water,’ zei ze gedempt. Greet staarde haar aan zonder zich te bewegen. Ze zat op een stoel naast de haard, met haar beenen op de bovenste sport getrokken en haar handen om haar knieën.
‘Greet,’ herhaalde Nelly.
Greet bleef haar zuster aanstaren alsof ze haar niet zag. Nelly deed een stap naar haar toe en schudde haar aan haar schouder heen en weer. Greet duwde haar hand weg en bleef opnieuw voor zich uitstaren.
Nelly ging naar het buffet en schonk haastig een glas water in.
‘Kom Ma, drink eens en probeer dan wat kalm te zijn, toe nou,’ zei ze overredend. Gehoorzaam hief Ma haar roodgehuild gezicht naar het glas dat Nelly haar voorhield en dronk.
‘Gaat u nu een beetje liggen en denk eens aan de kinderen. Huil nu niet zoo. Kom, kom nu, zoo, ga makkelijk liggen.’
| |
| |
Als een kind liet Ma zich naar de rustbank voeren. Pa liep nog steeds met groote stappen heen en weer.
Het werd stil in de kamer. Phil keerde zich om en keek in de leege straat.
Diep zuchtte ze als om de beklemming van haar borst op te heffen. Alles was zoo vreeselijk. De heele wereld scheen veranderd te zijn. Die menschen op straat...... waarom liepen ze daar? Waarom hadden ze zoo'n haast? En de winkels, waarom waren die open? Kochten de menschen dan nog iets? Aten ze, net als anders?
Zij gingen niet uit, zij hoefde niet naar school. Ze hadden geen van allen gegeten; alles was anders, alles was verschrikkelijk. De verschrikkelijkheid heerschte overal. In alle kamers, waar ze binnensloop en rondkeek, alsof ze iets zocht, in de keuken, op de gang, op zolder, - overal was de verschrikking.
Den vorigen avond hadden ze allen bij elkaar gezeten. Phil en Greet dicht bij elkaar. Ze hadden een verlichting gevoeld, weer thuis te zijn, na den nacht in het huis waar Felix was gestorven. Greet was tegelijk met Phil naar bed gegaan. Nelly had ze naar boven gebracht en hen allebei toegedekt en de lamp laten branden. ‘Over een uurtje kom ik kijken of jullie slapen, dan zal ik de lamp uitdoen,’ had ze gezegd. Phil herinnerde zich niet, dat Nelly terug was gekomen, maar midden in den nacht werd ze wakker en zag Greet rechtop in bed zitten. De kamer was donker, maar door een breede kier van de gordijnen zag ze sterren fonkelen.
‘Wat is er, Greet?’ had ze gevraagd.
Greet keerde zich met een ruk om, ging weer liggen en trok de dekens hoog over haar hoofd. Phil kon niet weer inslapen. Ze hoorde ritselen in de kamer, ze zag een vreemde witte plek op den grond, die scheen te bewegen. Ze keek zóó ingespannen, dat alles begon te golven voor haar blik. Zij wilde niet meer kijken en sloot haar oogen. Toen begon het ritselen weer. Het kwam dichter en dichter bij. Phil lag zoo te trillen, dat haar bed ervan schudde. Ze herdacht de bovenmenschelijke groote schaduw in Felix' kamer, waarin ze later den dokter had herkend. Ze stopte haar hoofd onder de dekens en beet op haar wijsvinger. Maar het ritselen kwam nader bij, nader, nader. Nu was het boven de dekens. De dekens waren dun, het zou erdoorheen komen. In een boog stond het over de dekens, de boog daalde, daalde.... Ze worstelde, hijgend, nat van angstzweet, tegen den druk die haar vasthield. Eindelijk, opeens, ging ze op haar andere zij liggen en keek door een kier van de deken, terwijl haar hart zwaar bonsde. Ze zag de sterren fonkelen. Ze trilden aan den nachthemel.
De druk gleed van haar af. Ze maakte den kier van de deken grooter en keek gretig naar den hemel. De benauwenis week weg, het donker zag ze niet meer. Ze keek er doorheen naar de sterren, die zoo hoog en rustig in den hemel stonden.
| |
| |
Ze was uit bed gegleden, haar nachtpon nog nat van zweet, en naar het raam gegaan. Voorzichtig schoof ze het gordijn opzij en deed het raam open.
Diep ademde ze de koele nachtlucht in. Ze keek rond in de stilte van de straat beneden en omhoog naar de wemelende menigte sterren. Blauw waren sommige en groen andere, de meeste blank. De wind streek langs haar gezicht.
Zou Felix ergens zijn: Zou hij weten, dat ze nu aan hem dacht? Zou hij voelen hoe veel zij van hem hield, zoo veel, als zijzelf nooit had geweten...
‘Felix...... Felix......’ had ze gedempt gezegd. Ze zag hem weer in den stoel waarin hij was gestorven, zoo bleek was zijn gezicht en om zijn oogen en om zijn mond lag een uitdrukking waarmee zij zich Jezus' gelaat voorstelde.
Dat was sterven dus: heel bleek en heel zwak achterover liggen en dan niet meer ademen...... Opeens schrikte ze op: ze herinnerde zich hoe Felix haar beloofd had, die muziek nog eens voor haar te spelen. ‘Maar niet vanavond. Volgende week,’ had hij gezegd.
Nu was het volgende week. En nu kon hij het nooit weer doen. Nooit meer. Nooit meer. O, - ze hijgde, - dat kon ze niet begrijpen. En toch moest ze nu zoo huilen, zoo huilen terwijl de nachtwind langs haar hoofd streek.
Ze had haar zakdoek gezocht en was weer in bed gekropen. Greet had niets gezegd, maar vanmorgen, toen Phil opstond, was Greet blijven liggen en pas veel later kwam ze beneden. Den heelen dag had ze niets gezegd en aldoor maar voor zich uitgestaard.
Phil liep voorzichtig door het huis. Ze durfde niet goed rechtop loopen en niet erg kijken naar de anderen. Ze deed alles maar stilletjes voor zich heen.
Nu stond ze al uren lang in den erker en niemand had er iets van gemerkt. Ze stond half verscholen achter het gordijn en keek doelloos naar buiten.
Ma scheen te slapen. Pa was de kamer uit gegaan.
Phil keerde zich naar het zijraam en ademde op het glas. Met haar rechterwijsvinger begon ze figuren te teekenen op de bedauwde ruit. Een dikke cirkel en daarbovenop een klein cirkeltje met twee streepjes; van onderen een haaltje voor de staart, dan was het een poes.
Ze hield haar hoofd schuin, het puntje van haar tong wriemelde in haar linker mondhoek. Ma bewoog op de rustbank. Nelly stond op en vroeg, of ze een kopje thee wilde hebben.
‘Ja, dat is goed,’ zei Ma met een vermoeide stem; ‘waar is Phil toch?’
‘Ik weet niet, op haar kamertje aan het spelen, geloof ik,’ antwoordde Nelly.
‘Ach ja! Kinderen vergeten vlug,’ zuchtte Ma.
Phil hield haar rechter wijsvinger in de lucht, luisterend naar wat Ma zei. Haar wangen kleurden zich van verontwaardiging Ze veegde de poes
| |
| |
uit en beademde haastig een groot stuk van de ruit. Met haar nagel schreef ze driftig: ‘Niemand heeft er zoo'n verdriet van als ik.’
De lettertjes stonden zwart in den wittigen wasem op de ruit. Phil keek ernaar en toen in het groeiend donker van de wegdoezende straat. Groote tranen prikten in haar oogen. Een viel op haar donker wollen jurk, de ander kriebelde aan haar ooghaartjes. Ongeduldig wreef ze er haar hand over en veegde haar natte vingers langs haar jurk.
Vanuit de kamer kwam iemand naar den erker. Phil veegde haastig de letters van de ruit weg en keek toen, als verveeld, in de straat.
‘God! Is dat schrikken!’ zei Nelly. ‘Wat doe je hier?’
‘Niks!’ antwoordde Phil.
‘Ik dacht dat je boven was.’
‘Nee.’
‘Ga gauw bij het vuur zitten, 't is hier veel te koud. Ik ga de gordijnen dichttrekken.’
Phil glipte langs Nelly de kamer in. De schemerlamp brandde op de schoorsteen. Greet zat nog onbewegelijk op denzelfden stoel. Ma lag op de rustbank.
Phil keek de kamer rond. Een zwaar gewicht drukte op alle dingen. De kamer scheen gevuld met iets verstikkends. Ze liep naar de deur, weg wilde ze.
Net toen ze den knop greep, ging de deur van den anderen kant open. Theo kwam binnen
‘Sst!’ zei Nelly. Ze kwam naar Theo toe. ‘Praat nu niet over de begrafenis. Ik zal het wel met jou samen in orde maken.’
Ze duwde Theo de deur uit. In de gang hoorde Phil haar zeggen:
‘Kom in de eetkamer.’
Ze liep mee. Nelly keek even naar haar en begon toen snel te praten.
‘Dat is dus allemaal in orde,’ zei Theo, nadat Nelly had uitgesproken, ‘maar er is een andere moeilijkheid. De juffrouw wil zoo gauw mogelijk de kamers leeg hebben. We zullen ons, onmiddellijk na de begrafenis......’
‘Wat?’
‘Nu...... moeten afspreken, hoe we met zijn boeken zullen doen. Iedereen wil natuurlijk graag een aandenken hebben. Er zijn verschillende studieboeken die ik gebruiken kan, en andere waar niemand iets aan heeft en die we 't beste zouden kunnen wegdoen. Nu lijkt het me in elk geval noodig, een inventaris te maken, een lijst van alle boeken. We kunnen ieder dan laten kiezen wat hij wil en dan zoo gauw mogelijk alles in orde maken......’
‘Ja,’ zei Nelly nadenkend.
‘Het zou wel goed zijn, als die inventaris al klaar was met de begrafenis. Dan konden we meteen iedereen laten kiezen.’
| |
| |
‘Ach!’ zei Nelly met een gebaar van tegenzin, ‘dat heeft nu toch niet zoo'n haast! Enfin, doe het dan, als 't noodig is.’
‘Ik had het graag vandaag nog gedaan. Maar ik moet hulp hebben. Kan jij niet meegaan?’
‘Ik?’ zei Nelly. ‘Nee, onmogelijk. Ik kan hier niet gemist worden.’
‘En Greet? 't Is alleen maar om alles op te schrijven.’
‘Greet doet zoo raar. Ik geloof dat het een beetje teveel van haar zenuwen heeft gevergd. Nee laat Greet maar kalmpjes hier.’
Opeens sprong Phil naar voren. ‘Mag ik niet mee, ik wou zoo graag.’
‘Jij?’ riepen Theo en Nelly.
‘O ja, asjeblief, 't is hier zoo akelig; ik zal heusch heel netjes schrijven. Toe, laat mij maar meegaan, Theo.’
‘Eigenlijk,’ zei Theo langzaam, ‘is dat zoo'n kwaad idee niet.’
‘En wanneer wou je dan gaan?’ vroeg Nelly.
‘Nu meteen. We kunnen op mijn kamers wel eten. De hospita is heel geschikt.’
Phil was al in de gang om haar mantel aan te trekken.
‘Ma slaapt, maak haar maar niet wakker,’ zei Nelly, ‘ik zal 't haar wel zeggen.’
Een oogenblik later stapte Phil naast Theo door de koude avondstraten naar het station.
Bij hun aankomst in Leiden gingen ze eerst op Theo's kamer eten. Theo's studeerkamer was klein en stond vol met meubels en snuisterijen. Boven den rooden divan hingen op een sarong wapens: pistolen, krissen, een Noorsche dolk. Op den schoorsteen stond een doodskop als aschbakje. De spiegel ging half schuil onder portretten, ansichten, een waaiertje, een groote papieren zonnebloem; tusschen de ramen, waar mollig roode gordijnen voor hingen, stond een boekenmolen. Daarboven aan een zwaren koperen luster hing Theo's roode studenten-pet. Op zijn schrijftafel stond het vol kiekjes, meest van hemzelf in een giek of wherry; het lage hemd liet zijn bruine borst zien en zijn oogen fonkelden in zijn verbrand lachend gezicht, alsof hij een Oosterling was.
De juffrouw bediende. Met een meewarig gezicht condoleerde ze Phil.
Na het eten gingen ze dadelijk naar Felix' kamers. Theo stak dezelfde studeerlamp aan, waarbij zij allen een paar avonden geleden zoo lang hadden zitten wachten.
Phil keek vreesachtig rond. De rieten rustbank met kleurige kussens stond nog net eender voor de suitedeuren. Daar was de stoel waarop zij den heelen avond had zitten wachten. En boven...... hier vlak boven...... was Felix. Phil greep Theo's arm.
‘Theo!’
‘Wat is er?’
| |
| |
‘Is Felix...... ligt hij in bed?’
‘Denk daar nu maar niet aan. We gaan gauw aan het werk. Hier heb je een paar groote vellen papier. We zullen links in de kast beginnen. Vouw het papier midden door, zoo. Nu zet je hier de naam van de schrijver en daar de titel van het boek. Snap je?’
‘Ja,’ zei Phil, ‘maar Theo......’
‘Ik begin vast. Je moet goed luisteren, want er zijn dikwijls vreemde woorden bij. Schrijf maar op: Hollandsche litteratuur.’
‘Van wie is dat?’
‘Van niemand, domme meid. Dat moet je er boven zetten! Juist. Van Deyssel, Verzamelde Opstellen, 1e, 2e en 3e bundel. Heb je dat?’ Theo dicteerde en Phil schreef op. Langzaam vorderden ze. Ze waren aan de studieboeken, toen de juffrouw klopte en vroeg of Theo even boven wilde gaan kijken.
Phil bleef alleen. Ze keek aandachtig de kamer rond, die van Felix was geweest. Er hing weinig aan de muren, een klein schilderijtje alleen. Ze stond op en deed het gordijn opzij. Ze keek in een donkeren tuin, achteraan flonkerde water. Na een oogenblik aarzelen opende ze de tuindeuren. De lamp flikkerde. Ze deed een stap den tuin in en duwde de deuren losjes dicht.
Het grint knerpte onder haar voeten. Ze liep voorzichtig langs den grasrand dien ze vaag onderscheidde. Het was een smalle lange tuin met bloemperken en lage heesters. Achteraan glom donker water in een breede sloot. Weilanden vormden een eindeloos veld naar den onzichtbaren horizon. De wind ritselde in de struiken. Phil rilde en keek om naar het huis. Door het raam van Felix' slaapkamer scheen licht. Wat deden ze daarboven? Ze zag schaduwen op het Lancaster gordijn.
Phil stond heel stil. Ze voelde den wind om haar hoofd waaien, ze zag het vage huis op korten afstand. Het was of iets uit het huis op haar toekwam. Ze was niet bang, ze luisterde en voelde met gespannen aandacht. Ze sloot de oogen en onderging alles tot in haar diepste wezen.
Een oogenblik later was het voorbij. Ze vond zichzelf in den schemerigen tuin van het vreemde huis staan met haar handen in elkaar geknepen. Wat was er gebeurd? Ze kon het niet bedenken. Het was iets met Felix geweest, of hij langs haar was gegaan, of de struiken, de wind, de hemel en zijzelf een oogenblik één waren geweest met iets van Felix.
Het licht boven ging uit. Phil liep door den tuin weer op het huis toe. Ze trok de deuren open en merkte toen eerst, hoe haar handen trilden.
Terwijl ze het gordijn weer voor de ramen schoof, kwam Theo binnen. Phil stond met haar gezicht van hem afgekeerd. Zij had een gevoel, of zij iets voor hem moest verbergen..
Toen ze dien avond weer naar huis ging, droeg ze een geheim mee. Het was een geheim, dat ze nooit zou kunnen vertellen. Zij wist niet wat het was, het stond in verband met Felix en het was alleen maar te voelen,
| |
| |
niet te zeggen. - Lang lag zij in bed met open oogen te herdenken hoe zij in den tuin stond en het vreemde op haar toekwam. Zij voelde zich uitverkoren. Geen der anderen had dit ondergaan. Het was voor haar alleen en het kwam omdat zij dien laatsten avond, dat Felix thuis was, de lange weg-ijlende schaduw had nagezien in het flauwe licht der straatlantaarns dat de storm neerzwiepte. Omdat zij den vreemden ondertoon van zijn stem had gehoord. Omdat zij den blik had opgevangen waarmee hij van alles afscheid had genomen. Omdat zij de eenige was die toen geweten had, dat hij niet weer terug zou komen.
| |
IV.
Truitje liep zenuwachtig om de tafel heen. De winterzon scheen op de kristallen botervlootjes en zilveren vorkjes.
‘Als ik nou maar wist, of er genoeg van die pastei is. De tong zal wel gaan en ham is er in overvloed. Maar die pastei - ik zal nog maar wat halen.’
Phil zat in de vensterbank naar buiten te kijken.
‘Daar zijn ze al, Truitje,’ kondigde ze aan.
‘Ach Heere, dan is 't laat. Pas op, dat je niet tegen de tafel bonst, dan vallen de kadetjes van de stapel.’
Verschrikt keek Phil naar de twee torens van broodjes. Toen tuurde ze weer naar de zwarte rijtuigen die voor het huis stilhielden. Theo ondersteunde Ma. Nelly gaf Pa een arm. Daar achter kwamen de vrienden, die mee waren geweest naar de begrafenis. Straatjongens vormden een haag waartusschen door ze naar de voordeur schreden.
Phil liep naar de trap. Greet stond er al en hielp Ma haar hoed afzetten. Greet was weer gewoon nadat ze den vorigen avond een vreeselijke huilbui had gekregen. Nelly had haar naar bed gebracht en was bij haar blijven zitten tot ze sliep. Fluisterend hadden ze gepraat, om Phil niet wakker te maken. Maar ze had alles gehoord. En nu was Greet een en al hulpvaardigheid. Ze trok Ma's mantel uit en nam haar mof en bont aan.
De gasten gingen naar den salon. Ma liep haastig naar de eetkamer.
‘Is alles in orde, Truitje? Heb je de koffie en de melk warm.’
Ma liet een onderzoekenden blik over de tafel gaan.
‘Is dat alle leverpastei?’
‘Ik had nog willen halen, maar toen kwamen de rijtuigen al,’ zei Truitje klagelijk.
‘In vredes naam, dan moeten zij maar ham en tong eten.’
Een oogenblik later was de eetkamer gevuld met vreemde menschen. Phil keek verwonderd rond. Ma was in gesprek met een neef, Pa met een paar studievrienden van Felix. Truitje presenteerde koffie. De torens broodjes waren al tot op de helft geslonken.
| |
| |
Een dikke man met een rooden hals, die in een kronkel over zijn boord hing verhief zijn stem boven de eerbiedig-zachte murmeling waarmee de aanwezigen spraken.
‘Ik heb Felix gekend, toen hij zóó'n klein kereltje was. Ik was de eerste van wie hij onderwijs kreeg. Altijd haantje de voorste, nummer één in de klas, alle anderen ver vooruit. Ik heb hem gevolgd, toen hij naar het gymnasium ging, en later naar de hoogeschool. Zijn schitterende gaven bleven voor niemand verborgen. Ik was er trotsch op, de eerste te blijven die hem van den boom der kennis had laten eten -’ hier slikte hij in eens het kopje koffie leeg, dat Truitje hem aanbood, ‘maar helaas, die vreugde heeft niet lang mogen duren. Als zooveel andere talenten, werd hij jong van ons weggenomen. Wij hadden allen het oog op hem gevestigd, maar - vergeefs. Het lot is onverbiddelijk.’
De dikke man streek met zijn zakdoek over zijn oogen en greep toen, alsof hij bang was anders door zijn aandoening te zeer overmeesterd te worden, haastig en vastberaden naar de schaal met broodjes.
‘Wat mij betreft, ik ben van den ouden stempel, maar het scheen mij toe, dat inderdaad iets te verwachten viel van onze jonge vriend die zoo onverwacht werd weggerukt uit ons midden.’ Het was een oude heer met vlossen witten baard, en dikke witte wenkbrauwen die hij tot vlak boven zijn donkere schitterende oogjes samentrok. Hij smakte telkens ontevreden met zijn dunne bleeke lippen, alsof hij den smaak van de woorden onaangenaam vond. ‘Voor zijn ouders is het een troost, dat ze nog meer veel belovende kinderen hebben. Ik, die een eenzamen ouden dag heb, acht het verlies van een zoon in dit geval, nu ja, - bedroevend, betreurenswaard, maar ik acht de ouders, hmm, niet geheel ontroostbaar.... Die tong is inderdaad niet slecht.’
De oude heer boog zijn ontevreden gezicht over het schaaltje met tong en belegde er zijn broodje mee.
Phil kon haar oogen niet afwenden van tante Adolphine. Zij zat onophoudelijk en met ijver te eten, knikte af en toe meewarig en dronk dan haastig haar kopje leeg
Phil gleed van haar stoel en sloop de kamer uit. Op de gang kwam tante Adolphine een oogenblik later naar haar toe.
‘Het is akelig,’ zei ze, terwijl ze het laatste hapje doorslikte, ‘dat al die menschen alleen maar schijnen te komen om eens flink te eten. Mijn hemel, ze lijken wel uitgehongerd. Het is treurig en weerzinwekkend om aan te zien.’ Tante Adolphine zocht aan den kapstok haar mantel.
‘Gaat u weg?’ vroeg Phil.
‘Ja, de pianostemmer komt om twee uur. Ik moet me reppen om op tijd thuis te zijn. Dag lieve kind, tracht je ouders maar tot steun te zijn in deze moeilijke dagen.’
| |
| |
Tante Adolphine hield met twee handen haar voile omhoog, gaf Phil een kus op haar voorhoofd en trok toen snel de voile over haar gezicht.
Phil liep naar de huiskamer. Hier was het stil. Ze luisterde naar het gedruisch in de eetkamer, de stemmen van vreemden, geklikklak van vorken. Ze zag rond in de huiskamer. Alles stond op zijn gewone plaats. Alles was net als vroeger, als vóór dien middag, dat ze met Fietje speelde.
Ze ging op een stoel zitten: dien middag, toen ze zich verkleed had, toen ze het page-pakje aan had, was het gebeurd. Als ze het nog eens aantrok zou er dan weer iets gebeuren? Iets dat met Felix in verband stond? Er was zoo veel geheimzinnigs gebeurd, den laatsten tijd. Toen ze die geruite jurk voor 't eerst aanhad, was Nelly van de trap gevallen en had haar enkel gebroken; toen ze hem voor den tweeden keer aanhad, was Nelly door haar eindexamen van het conservatorium. De geruite jurk hoorde bij Nelly, als ze die aantrok, gebeurde er iets met Nelly. Het pagepakje hoorde bij Felix. Als ze het aantrok - wat zou er dan gebeuren, nu - nu hij dood was?
Ze sprong op. Ze wilde het probeeren.
In een oogenblik was ze boven en zocht het page-pakje uit den koffer.
Ze verkleedde zich snel. Ze zette de baret op haar loshangend haar, en bekeek zich in den spiegel. Zoo zag ze er net eender uit als dien middag. Nu moest er iets gebeuren. Ze wist zeker dat er iets zou gebeuren.
Met bonzend hart stond ze op zolder. Ze hoorde stappen op de gang beneden. De deur van de zoldertrap ging open:
‘Phil, ben je boven?’ klonk Greet's stem.
‘Ja.’
‘Of je dadelijk komt.’
‘Waar komt?’
‘Bij Ma.’ Meteen ging de deur weer dicht.
Phil glimlachte. Het ging net eender als de vorige keer. Het leek wel een sprookje. Wat zou er nu beneden gebeuren? Zou er misschien een brief van Felix zijn gevonden of was er een boodschap aan haar?
Ze liep de trappen af en de gang door naar de huiskamer. Ze wachtte even met de deur te openen, zoo klopte haar hart, dat ze even moest uithijgen.
Toen ging ze binnen. Ma zat op den divan. Theo stond naast haar, Greet bij de schoorsteen net eender, net eender.
Met een breeden zwaai wilde ze haar baret afnemen, toen Ma opeens opsprong:
‘Wat beteekent dàt!’ riep ze.
Phil keek ontsteld op. Er waren andere menschen in de kamer, de oude heer, de dikke man en Felix' studievrienden. Ze stonden ineens allen om haar heen, en keken haar vol verbazing aan.
| |
| |
‘Ondeugend, harteloos kind!’ riep Ma en barstte in tranen uit.
‘Phil, waarom heb je dat gedaan?’ vroeg Nelly zacht.
Phil keek hulpeloos rond.
‘Op de begrafenisdag van je broer doe jij zulke spelletjes. Wat een harteloos harteloos kind. Ga naar boven en kom de heele dag niet van je kamer af. Ik wil je niet meer zien.’ Opnieuw brak Ma in tranen uit.
Phil stond haar sprakeloos aan te kijken.
‘Heb je 't niet verstaan, Phil?’ vroeg Nelly streng.
Allen keken haar met afschuw aan.
In haar paarsfluweelen pakje, de baret met de zwierige veer in haar trillende handen, sloop ze de deur uit.
Boven rukte ze de kleeren af en stortte zich in bed.
| |
V.
Uren had Phil liggen woelen. Telkens schudde het bed van hevige snikken. Dan opeens balde ze haar vuisten en keek met fonkelende oogen voor zich uit. Vreeselijk was het. Schandelijk hadden ze tegen haar gedaan. Ze waren allemaal akelige, ellendige menschen. Niemand begreep haar. Ze wou nooit meer tegen ze praten, tegen geen van allen. Ze zou wegloopen, zich op een boot verbergen en naar Amerika varen. En ze kwam nooit meer terug.
Dan weer begon ze te schreien. Wat moest ze in Amerika doen? De heele wereld was even verschrikkelijk. Ze wou doodgaan, doodgaan. Als ze dood ging, dan zouden ze er allemaal spijt van hebben. Dan zouden ze denken: O, waren we toch maar aardiger tegen haar geweest. Ja, maar dan was het te laat! Net goed! Doodgaan! Opeens zat ze recht overeind in bed. Doodgaan, net als Felix!
Maar dan - dan had het page-pakje toch een boodschap gebracht. Felix wou zeker hebben, dat ze bij hem kwam!
Ze zonk achterover, overweldigd door de gedachte. Zou Felix haar geroepen hebben? Zou hij alleen zijn?
Ze lag stil achterover, terwijl allerlei gedachten door haar hoofd gingen. Het werd schemerig in de kamer. In de verte hoorde ze een trein fluiten.
Hoe stil was het in huis. Rijtuigen reden op straat voorbij. Ze luisterde naar het geklap der hoeven, verder en verder wegslaand.
Doodgaan!
Op Ma's waschtafel stond een fleschje met sublimaat. Er zat een groot blauw etiket op met zwarte letters: ‘Vergif!’ en eronder een doodshoofd. Als ze dat fleschje opdronk, zou ze dood gaan.
Ja, ze wou doodgaan. Er was toch niemand die iets om haar gaf. Ze hadden haar allemaal met afschuw aangekeken en ‘harteloos kind’ tegen haar gezegd. O, ze wou doodgaan, nu dadelijk. Ze wou naar Felix, die goed en zacht was.
| |
| |
Ja, ze was vastbesloten. Ze zou een eind aan haar leven maken.
Ze stond op. Zacht liep ze op haar bloote voeten naar het raam en keek naar buiten. Het was nu heelemaal donker geworden. Vaag zag ze beneden in de straat bewegen. Als schimmen gingen de menschen door de donkere straten.
Ze boog zich verder uit het raam. Daar was de schutting met klimop en daar de ijzeren lantaarn aan den muur. De jongens waren aan het roovertje spelen. Hun schelle kreten klonken door de straat. Fietje was aan het springen op de hinkebaan.
Wat vreemd leek dat alles, wat zoo gewoon was. Beklemming lag om elk ding.
Dit was de laatste avond van haar leven. Niemand wist er iets van, de jongens speelden roovertje, Fietje sprong op de hinkebaan en beneden zaten ze allen doodkalm in de huiskamer. En straks als ze bovenkwamen, dan vonden ze haar dood.
Ze zou een brief schrijven, om te zeggen waarom ze was doodgegaan. En nog een paar andere dingen wou ze schrijven. Dat heette een testament of nee, als je geen geld gaf aan andere menschen heette het een laatste wil. Die wilde ze schrijven, haar laatste wil.
Op haar kamertje lag haar tasch. Ze stapte voorzichtig over den houten vloer van den zolder. Uit haar plantkundeschrift scheurde ze een wit vel. Met een potlood tusschen haar tanden zocht ze op den tast den weg terug naar de slaapkamer.
Daar hurkte ze neer bij het raam en schreef in het flauwe licht met groote letters bovenaan het vel:
Dit is Mijn Laatste Wil.
Ze beet op het eind van haar potlood en tuurde voor zich uit. Ze kreeg het koud en trok haar nachtpon over haar bloote voeten. Toen schreef ze:
‘Als jullie dit lezen, ben ik al gestorven, net als Felix. Ik heb sublimaat opgedronken, omdat niemand om mij gaf. Ik heb het page-pakje aangetrokkken, omdat ik dacht dat er dan een boodschap van Felix zou komen. Ma moet maar niet zoo erg huilen. Ik vergeef haar dat ze mij niet heeft begrepen. De andere vergeef ik ook, omdat ik doodga.
Mijn boeken zijn voor Nelly, behalve de sprookjes van Anderssen, die moeten met mij begraven worden omdat ik ze van Felix heb gekregen. Pa mag het schrift met teekeningen hebben en Ma mijn ringetje....’
Wat had ze nu nog meer,.... boeken, haar teekeningen, haar ringetje.... o wacht:
‘Als het niet aan haar vinger kan, laat Ma het dan maar aan Greet geven, die kan het wel aan haar pink dragen. Dan geef ik aan Ma het groene vaasje waarin de sneeuwklokjes staan. Dat steenen hondje is voor Theo. Ik heb ook nog een Fransch prenteboek, maar ik weet niet waar het is. Als jullie
| |
| |
het vinden, geef het dan maar aan Truitje en bedank haar voor de punten aan mijn potlooden.’
Zoo, dat was alles. O nee:
‘Als ik ben begraven, wil ik dat er niemand bij ons komt eten, maar dat jullie stilletjes bij mekaar gaat zitten en die muziek speelt, waar Felix zooveel van hield.
Ik sterf alleen en verlaten, maar ik ga naar Felix, want hij heeft mij geroepen.
Amen.’
De tranen stroomden Phil over haar wangen. Nu ging ze dood. Ze moest dapper, alleen hier boven sterven.
Haar laatste wil legde ze op tafel. Nu zou ze de sublimaat halen van Ma's waschtafel. Maar net, toen ze naar de deur ging, hoorde ze iemand de trap opkomen. Ze sprong in bed en hield zich slapende.
‘Phil, slaap je?’ klonk Nelly's stem.
Ze gaf geen antwoord.
‘Phil’ herhaalde Nelly.
Nog even bleef ze staan, toen keerde ze zich om en ging naar beneden.
Phil richtte zich half op. Naast haar bed op het nachttafeltje stond een kopje thee met twee koekjes.
Phil snoof verachtelijk. Na een poosje dronk ze de thee op. Voor iemand, die doodging, kwam het niet te pas, koekjes te eten. Die liet ze liggen.
Nu zaten ze beneden om de warme kachel en zij lag alleen in het donker.
Schreiend at ze de koekjes op. Als ze haar laatste wil lazen, wat zouden ze dan een spijt hebben.
Nu moest ze de sublimaat halen. Maar ze was zoo koud geworden op den grond. Eerst even warm worden. Ze trok de dekens hoog over zich heen, huiverend.
Heel stil lag ze, met de tranen nog op de wangen.
Toen werd de kamer plotseling licht en heel wijd, alles was blauw en stralend. Bloemen groeiden overal; het geurde naar rozen en seringen. Ze stond in een smallen tuin en uit het huis kwam Felix op haar toe. Glimlachend lei hij zijn handen op haar hoofd en zei: ‘Je hebt mijn boodschap goed verstaan, je bent moedig en dapper.’
Vol trots liet ze hem toen haar Laatste Wil zien. Felix sloeg zijn handen in elkaar en riep: ‘Daar heb ik nu niet eens aan gedacht.’
Opnieuw glimlachte hij tegen haar. Ze traden verder den tuin in naar het breede water dat achteraan fonkelde.
Felix hielp haar in een kleine boot stappen, hij zette zich aan het stuur. En door een glanzenden schijn voeren zij samen naar de oneindigheid.
|
|