| |
| |
| |
Phil's laatste wil,
door Emmy van Lokhorst.
I.
ER was een schutting, dofzwart-geteerd, met wittige spikkels in de ruwe laag; het bovenste gedeelte verborg zich in het overhangend klimop. Aan den huizenmuur ertegenover was een lantaarn bevestigd; donker ijzeren stangen vormden een kooitje, waarin het gele licht achter vier glasruiten flikkerde. Blauwe kilte hing om de huizen.
In de straat sprongen kleine schaduwen heen en weer: kinderen speelden hun avondspel voor de lage ramen van hun huis die zacht verlicht opglansden in het straatdonker.
zongen kinderstemmen. Ze joelden en lachten en stoven uiteen.
Een windvlaag deed de gasvlam in de lantaarn neerbuigen, dieper werd het donker, de koude sloeg vinnig op de kleine witte gezichten. Maar dan herrees de vlam, luwte welde behagelijk, geheimzinnig werd het duister bij de ruige schutting, de lage huizen, de goedig-neerziende lantaarn.
De kinderen sprongen over de metalig-klinkende steentjes van de stoep, over de deukige keien van het middenstuk der straat. Dit was hun eigendom, het terrein behoorde hun, nu met den donker geen karren of rijtuigen meer langs kwamen ratelen. Zij kenden de kuilen, waarvan ze knikkerputjes maakten, zij kenden de reten tusschen de steenen, - omlijning van hun hinkebaan. Zij kenden de kleur van de deurpost, de vlekken in de raamkozijnen, de krassen in de voordeur.
In het onzekere licht van de ijzeren lantaarn vonden zij toch hun weg. Zij speelden krijgertje of voetje van den grond. Soms waren zij wilde Indianen of soldaten in den oorlog.
Phil had een hinkebaan gemaakt. Met Fietje had ze gesprongen, telkens het steentje op een verder nummer gegooid en volgens de regelen van het spel op één voet hinkend zonder de krijtstrepen aan te raken al de vakjes af-gesprongen tot ze bij het steentje was. Dan kwam de groote moeilijkheid: bukken, op een been staan en het steentje oprapen zonder op den grond te steunen!
Fietje sprong vlug. Als een musch tripte ze de vakjes over, bukte en tripte terug, zóó licht alsof het heelemaal geen kunst was.
| |
| |
Toen Fietje naar binnen werd geroepen, bleef Phil zich oefenen om net zoo vlug te springen. Af en toe schrikte ze op van wilde kreten. De jongens, een eind verderop, gilden en tierden. Ze liepen elkaar na met dreigend opgeheven arm, en holden den hoek van de straat om. Phil draafde ze achterna en bleef, met het steentje van de hinkebaan in haar hand, staan kijken hoe ze over den grond rolden.
Meteen werd aan het hoekhuis tegen de ruit getikt. Phil keek naar boven en knikte. Ze moest thuiskomen.
Het steentje in de lucht gooiend en weer opvangend stak zij de straat over. Het geroep van de jongens klonk van ver; waar ze liep was het stil. Ze keek de huizen langs en de ramen, die verlicht waren. Voor de deur van haar huis stond ze stil en keek omhoog naar den hemel. Er waren sterren. Ze roffelde met de brievenbus. De deur werd opengetrokken Langzaam achteruitstappend ging Phil het huis binnen en sloot de breede deur voor den fonkelenden hemel en de open straat waar de koude wind langs de lantaarn waaide.
Op de trap rook het naar hutspot. Phil stapte lui de treden op, haar handen langs de leuning met een klapje verzettend.
‘Kun je nòg langzamer?’ vroeg Greet op het portaal. ‘'t Is vandaag jouw beurt met tafel dekken.’
Meteen ging ze de huiskamer binnen. Door de open deur zag Phil het haardvuur, de tafel met theekopjes, ma in haar armstoel. Er klonk pianospel achter de deur.
Phil trok haar muts van haar hoofd en schoof haar strik hooger op in haar haar. ‘Jakkes, hutspot!’ mompelde ze.
Ze ging de huiskamer binnen en liet de deur achter zich dicht vallen. Bij de slag keek ma fronsend op.
‘Ik heb tien minuten geleden al getikt. We moeten dadelijk eten en er is nog niet gedekt,’ zei ma, gedempt om de muziek.
‘Gut, ik mag ook nooit eens buitenspelen,’ pruttelde Phil. Meteen keek ze over den schouder van Félix, die zat te spelen, welke muziek het was, maar ze kon het niet zien.
‘Ga nu direct naar de eetkamer,’ gebood ma.
‘Even mijn zakdoek krijgen.’
‘Waar is die dan?’
‘In mijn tasch.’
De tasch lag in den erker achter de gordijnen. Phil bleef in de kleine ruimte naar de donkere straat kijken en luisterde opnieuw naar de muziek. Ze vergat wat ze hier kwam doen en stond tegen het raam te leunen.
Greet stak haar hoofd door de gordijnen. ‘Zeg, wat voer je uit?’
Haastig greep Phil naar haar tasch. De zakdoek zat er niet in. Ze herinnerde zich nu, dat ze hem in haar mantelzak had gestopt.
| |
| |
Toen ze de kamer weer doorging, hield Félix net op met spelen. Hij draaide zich op het piepende krukje om en streek met zijn hand door zijn haar. Met afwezigen blik stond hij op en begon heen en weer te loopen. Phil keek hem na zooals hij met breede stappen zijn lange beenen verzette.
‘Phil, is het nu uit?’ riep ma opeens streng.
‘Ja ma, ik ga al’, schrok Phil.
Ze holde de gang door naar de eetkamer en begon te dekken. Truitje keek om den hoek.
‘Ben je daar eindelijk? De aarpels zijn allang gaar.’
‘Pff! Pa is er nog niet eens,’ zei Phil, vorken leggend.
‘Ik zal de dienbak vast brengen.’
‘Trui, eten we hutspot met klapstuk?’ Een handvol lepels verspreidde Phil twee aan twee over tafel. Een viel er op den grond. Ze bukte en kwam net met haar hoofd tegen de dienbak die Truitje binnenbracht.
‘Au!’ gilde ze en stampte op den grond.
‘Gut, ik ken 't ook niet helpen,’ zei Truitje beduusd.
Phil gooide haar haar over haar schouder, hield haar hoofd vast en ging met de lepels op schoot op een stoel zitten huilen. Boos keek ze op: ‘Dat akelige dekken! Er gebeurt altijd een ongeluk. En dan die afschuwelijke hutspot.’
‘Maar der zijn spruitjes voor meneer, omdat die er ook niet van houdt.’
‘Spruitjes?’ vroeg Phil half getroost. Ze stond op en legde de rest van de lepels op tafel. ‘En wat toe?’
‘Chocoladevla.’
‘Met schuimpjes?’
‘Schiet nou maar op!’ lachte Truitje. ‘Ik ga opdoen.’
Phil zette de schaal met vruchten op tafel. Meteen hoorde ze de voordeur opengaan en haar vaders hoest door de gang daveren. Ze gooide de deur van de eetkamer open.
‘Dag Pa.’
‘Dag juweeltje. Nog niet aan tafel?’
‘Nee. We eten hutspot, Paps, maar voor u zijn er spruitjes en chocoladevla toe.’
Pa hing zijn jas aan den kapstok en veegde met zijn zakdoek zijn snor op. Zoekend keek hij de eetkamer in.
‘Is je moeder er niet?’
‘Binnen’. Phil holde Pa vooruit, en riep de huiskamer in: ‘Klaar met dekken. Aan tafel.’
Ze waren met hun zevenen. Félix en Theo praatten met hun vader over een nieuwen professor in Leiden. Theo had bezwaren tegen hem:
‘Het is een echte muggenzifter. De groote lijnen ziet hij niet.’
‘Hij heeft zijn opleiding in Duitschland gehad,’ beweerde Félix.
| |
| |
‘Welnee. Geen kwestie van. In Utrecht heeft hij gestudeerd. Later is hij een paar jaar in 't buitenland geweest. Ik heb hem dikwijls ontmoet in Frankfurt en Heidelberg.’ Pa schepte spruitjes op zijn bord, en wilde doorpraten, maar Phil trok krampachtig aan zijn mouw.
‘Wat is er, goudvinkje?’
‘Paps, geef mij een beetje spruitjes,’ fluisterde ze, vreesachtig naar Ma kijkend.
Net toen Pa wou opscheppen zag Ma het.
‘Hoor eens, geen kunsten. Jij eet klapstuk en hutspot.’
‘Ma, ik kàn niet, heusch niet. Ik kàn het niet eten.’ Phil begon te huilen. ‘Als er nou toch spruitjes zijn,’ riep ze klagelijk.
‘Je moet leeren eten wat de pot schaft,’ zei Ma. ‘Doe je ellebogen van de tafel.’
‘Pa houdt er ook niet van,’ riep Phil schreiend.
‘Pa is een groot mensch. Kinderen moeten eten wat hun ouders goedvinden.’
‘Ik eet het toch niet,’ zei Phil koppig. Ze keek met afschuw naar het bord met dampende hutspot.
‘Dan eet je maar niet.’
Zwijgend aten de anderen door. Greet keek met leedvermaak naar Phil's volle bord. Phil beantwoordde haar blik met woede.
Truitje bracht de chocoladevla. Er waren rose schuimpjes op.
‘Phil, als je geen hutspot eet, krijg je ook geen vla,’ dreigde Ma.
Met teekenen van het grootste afgrijzen nam Phil een hap van de rose en witte brij. Ze dronk dadelijk een slok water en keek om hulp smeekend naar Pa, die haar bemoedigend toeknikte.
‘Wij zijn bijna klaar,’ dreigde Ma's stem opnieuw.
Phil slikte drie happen achter elkaar door zonder te kauwen.
‘Ma, ik heb de helft op, mag ik nou dit niet laten staan,’ smeekte ze.
Met een zucht gaf Ma haar toestemming.
Phil schoof haar bord weg. Eigenlijk was die hutspot niet eens zoo vréeselijk akelig. - En ze had honger. Maar nu nam Truitje haar bord al weg!
‘Félix, wat eet je weinig. Neem nog wat vla,’ Ma schoof hem de schaal toe. Maar Félix bedankte haastig.
‘Ga je vanavond nog terug naar je kamer?’ vroeg Theo, van tafel opstaand.
‘Ja, ik wou nog wat werken......’ zei Félix mat ‘en jij?’
‘Morgen geen college, dus ik luier.’
‘Jullie zou beter kunnen omruilen,’ zei Ma, ‘Félix, als jij van nacht eens thuis bleef slapen. Je ziet er slecht uit.’
‘Nee nee’, weerde Félix af. ‘Nog even een kop thee en dan verdwijn ik.’
| |
| |
‘Eet je morgen hier?’ informeerde Ma, de fruitschaal ordenend. ‘Greet bel eens voor Truitje.’
‘Ik denk van de week niet thuis te komen, ik heb nogal veel te doen.’ Félix stak een sigaret op en liep naar de huiskamer.
Phil sloop hem achterna. ‘Zeg, speel nog es wat je vanmiddag heb gespeeld. Ik von het zoo beeldig.’
Félix keek glimlachend op haar neer. ‘Vond je dat zoo beeldig? Dan zal ik het speciaal voor jou nog eens spelen, maar niet vanavond. Volgende week.’
Phil liet teleurgesteld zijn arm los. Félix ging met zijn rug naar het vuur staan. Zijn lange gestalte weerkaatste in den spiegel. Er was iets dat Phil noopte hem aldoor aan te kijken. Hij was zoo bleek, hij was zoo vreemd.
Phil ging haar huiswerk maken. Over haar sommenschrift heen gleed haar blik telkens naar Félix.
Ma zette thee, en pookte het vuur op.
Behagelijk warm was het in de kamer. Tegen de ruiten stoven windvlagen, het loeide in den schoorsteen.
‘'t Zal koud zijn in den trein, Félix,’ zei Ma.
Zijn lange gestalte kromp even in elkaar. ‘O, dat valt mee,’ zei hij onverschillig. ‘Je kan niet altijd bij de kachel zitten.’
‘Greet schenk jij de thee eens in.’ Ma zette zich in haar stoel:
‘Wat doe je eigenlijk, Phil, zit je te slapen?’
‘Nee’, schrikte Phil. ‘Ik ken die sommen niet.’ Ze keek Félix aan, zonder te willen.
Een glans kwam over zijn gezicht, zijn oogen namen haar geheel op in hun mildheid.
‘Ken je die sommen niet, zusje? Zal ik eens kijken of ik je helpen kan?’
‘Hè ja, asjeblieft.’ Phil look op. Dankbaar schoof ze hem het boek toe.
Félix ging op een punt van de tafel zitten. Het lamplicht glansde over zijn blonde hoofd. Het was Phil of er een geheimzinnig waas om hem zweefde. Met eerbied schreef ze op wat hij haar uitlegde. Hij liep met het sommenboekje in zijn hand heen en weer en verklaarde langzaam, duidelijk, wat Phil niet begreep.
‘Zie je wel, hoe eenvoudig het nu is?’ vroeg hij, voor haar stilstaand. ‘Als je het maar begrijpt...... als je het maar begrijpt......’
Zijn stem scheen van heel ver te komen. Phil keek op haar schrift, luisterend naar den toon, naar den vreemden toon van zijn stem.
Haastig dronk Félix zijn thee op. Phil zag hoe hij op de klok keek en in de kamer rondblikte of hij alles goed in zich wou opnemen.
Vluchtig kuste hij Ma goedendag, riep de anderen een groet toe en streek Phil over het haar. Met zijn lange beenen was hij in twee stappen de kamer uit.
| |
| |
Even later klonk de doffe slag van de voordeur. Phil gleed van haar stoel en sloop naar den erker.
De storm zwiepte het licht van de lantaarn neer. De straat lag in duister. Een lange schaduw ijlde heen in den donkeren nacht.
Beklemd keerde Phil naar haar sommenboek terug.
| |
II
‘Ga je mee naar mijn kamertje?’ vroeg Phil.
Ze hadden dien Woensdagmiddag buiten gespeeld; alle spelletjes, die ze konden bedenken, verveelden hen nu.
‘Dat is goed,’ zei Fietje.
‘Ik moet het eerst aan Ma vragen,’ zei Phil, ‘wacht maar even.’
Ze sprong de trap op en riep een oogenblik later Fietje boven.
‘Mijn kamertje is op zolder. 't Is eigenlijk niet eens mijn kamertje, want als we logé's hebben, wordt er een bed gezet.’
Op de houten zoldertrap klotsten hun schoenen luid. Aan drie kanten stond een houten hekje om het trapgat heen. Opzij liep het dak schuin toe.
Fietje bleef voor de open deur van een ruime kamer stilstaan. Nieuwsgierig keek ze naar binnen. Roze gordijnen hingen voor de ramen.
‘Nee, daar is het niet, daar slapen Greet en ik. Kijk dit is mijn kamertje,’ Phil gooide wijd de deur open.
Fietje stapte binnen en keek onderzoekend rond.
‘Wat gek’, zei ze. ‘Geen eens een tafel.’
‘Een tafel?’ vroeg Phil. ‘O nee...... maar kijk eens wat een leuke kanapee. 't Is een kist zie je met een kleed erover. En hier is mijn speelgoedkast. Ik heb nog poppen, en jij?’
‘Jakkes nee, wat is daar nou aan. Zeg, wat is dat voor een gordijn?’
‘Dat? O, daar hangen kleeren achter. Ik trek ze wel es aan; vin je dat niet leuk, je verkleeden? Ik heb hier op zolder in een koffer zulke leuke kleeren gevonden, allemaal van een feest, een bal of zoo iets. Wacht zeg, ik weet een leuk spelletje. We gaan ons verkleeden en dan spelen we dat we op een bal komen.’
‘Ja,’ riep Fietje op gewonden. ‘Dat is leuk, maar wat moet ik dan aantrekken?’
‘Zoek maar iets uit, achter dat gordijn. Ik ga me op zolder verkleeden. En dan kom ik straks bij jou op visite. Jij ben de mevrouw die het bal geeft.’
Phil holde weg. Ze rommelde in de koffer met kleeren, nam er een paar over haar arm en ging naar hun slaapkamer. Voor den spiegel trok ze haar jurk uit.
Peinzend bekeek ze zichzelf in haar witte onderjurk. Haar haar moest ze opsteken. Wacht, Greet had wel haarspelden.
| |
| |
Ze kon de dikke haarknoedel met de spelden niet vastkrijgen. Bij de kleeren was een mutsje van gele zij met loovertjes. Dat paste net over haar hoofd.
IJverig was ze bezig. Fietje riep of ze klaar was. Ze repte zich, maakte nog een haakje vast en tripte toen met snelle pasjes naar den overkant.
Ze klopte aan de deur.
‘Binnen,’ riep Fietje.
‘Dag mevrouw,’ zei Phil met een gemaakte stem. ‘U geeft immers het bal vanavond?’
‘Ja juffrouw, komt u binnen,’ antwoordde Fietje. Meteen proestte ze het uit, toen ze Phil zag.
Ernstig kwam Phil naar haar toe en gaf haar met een buiging de hand. Ze droeg een wit gazen jurkje met twee wijd uitstaande vleugels overdekt met flonkerende loovertjes. Onder het sierlijk kleedje kwamen haar zwarte kousen en stevige schoollaarzen uit.
Fietje had een ochtendjapon aan van gebloemde stof. Zij droeg muilen van dezelfde kleur over haar schoenen heen. Ze hield de sleepende japon met één hand op.
Phil gaf haar een arm en ze wandelden met deftige passen het vertrekje rond. Bij de kanapee hielden ze stil. Fietje ging zitten en Phil wuifde haar met een blad papier koelte toe.
‘Zeg, nu zal ik voor je dansen,’ zei Phil opeens.
Ze nam twee tippen van het gazen rokje in haar handen, hield haar hoofd een beetje schuin en begon sierlijke passen te maken. Haar laarzen klotsten over de planken, maar ze ging op haar teenen loopen, draaide in het rond, sprong hoog in de lucht en kwam zacht veerend neer; ze boog voorover en opzij, haar hoofd afgewend, en eindigde met een pirouette.
De gazen vleugels klepperden, de loovertjes rinkten zacht. Phil streek het uitstaand rokje neer en greep naar het mutsje dat begon af te glijden.
Fietje klapte in haar handen. ‘Zeg, nu weer iets anders. Zullen we eens omruilen met die kleeren?’
‘Er zijn er nog veel meer in die koffer. Ik zal iets voor je halen. Een beeldige japon met een hooge kraag.’
De meisjes snuffelden in de maskerade-kleeren. Fietje trok een zwarte domino aan en zette een hooge Colombine-hoed met roosjes op haar hoofd. Phil had zich als page verkleed. Een paarsfluweelen pakje met schoudermantel en een paars fluweelen baret met een groote veer. Met de hand in haar zij nam ze met een breeden zwaai de baret voor Fietje af.
Ze maakten een wandeling over zolder en wilden zich net in de slaapkamer voor den spiegel gaan bekijken, toen er van beneden werd geroepen.
Verschrikt stonden ze stil. De deur van de zoldertrap beneden werd opengedaan.
| |
| |
‘Phil ben je boven?’ klonk Greet's stem.
‘Ja,’ riep Phil.
‘Of je dadelijk komt.’
‘Waar komt?’
‘Bij Ma.’ Meteen ging de deur weer dicht.
Phil keek Fietje bedrukt aan. ‘Jakkes, nou waren we net zoo leuk aan het spelen.’
‘'t Is toch nog geen tijd om te eten’ vroeg Fietje.
‘Welnee, nog lang niet. Zeg, weet je wat, als we eens zóó gingen, een optocht door het huis maken!’
Fietje schaterde het uit. ‘Wordt je Ma dan niet boos? Misschien mocht je heelemaal niet aan die kleeren komen.’
‘O, ben je mal!’ zei Phil luchtig. ‘Dat mag best. Ga maar mee, dan laten we ze schrikken. Pas op voor je sleep op de trap.’
Voorzichtig gingen zij naar beneden. Voor de deur van de huiskamer bleven ze proestend stilstaan.
‘Zeg, ik durf niet,’ gichelde Fietje.
Phil luisterde aan de deur. Ze hoorde niets. Met een moedig gebaar zette ze haar baret recht en trok haar schoudermanteltje af.
‘Vooruit’, zei ze, deed de deur open, en trok Fietje mee naar binnen.
Binnen zat Ma op de divan. Theo stond naast haar en Greet leunde tegen den schoorsteen.
Phil, vervuld van de maskerade-optocht, wandelde triomphantelijk met Fietje door de kamer en nam voor Ma met een diepe buiging haar baret af.
Toen pas zag ze dat Ma huilde, en dat Theo zoo wit zag en Greet zoo vreemd keek.
‘Wat is er?’ vroeg ze verschrokken.
Ma keek op. ‘Félix......’, zei ze en beet schreiend op haar zakdoek, ‘Félix is ziek. We moeten er dadelijk heen.’
‘Vanavond liever,’ zei Theo. ‘De dokter......’
‘Och, je begrijpt toch wel, dat ik dadelijk ga! Mijn arme zieke jongen...!’, Ma's stem sloeg over.
Phil trilde op haar beenen.
‘Ga je maar vast aankleeden,’ zei Ma. Toen opeens zag ze Phil's pagepak, en Fietje's zwarte donimo.
‘Wat beteekent dat? Wat beteekent dat?’ vroeg Ma.
‘Niks, we hadden...... voor de grap......’ stamelde Phil.
Met knikkende knieën liep ze de kamer uit. Fietje keek haar in de gang ontzet aan. ‘Ik ga gauw naar huis,’ fluisterde ze.
Op hun teenen liepen ze naar boven en verkleedden zich zwijgend.
Toen Phil alleen in de huiskamer terug kwam, stonden de anderen al aangekleed. Ma pakte iets in een koffertje, en gaf Truitje orders.
| |
| |
Voor de deur stond een rijtuig te wachten. De koetsier wendde zijn rooddik gezicht even om toen de meisjes naar buiten kwamen. Phil klappertandde en rilde. Ze keek naar Greet, die haar de deur uitdrong en in het rijtuig naast haar kwam zitten. De straat glom van den regen; het lantaarnlicht wierp lange glansstrepen over de keien. Door de openstaande voordeur kwam het schijnsel van de lamp in de vestibule.
‘Greet, wat is er toch, hoe komt alles zoo?’ fluisterde Phil, terwijl ze alleen in het rijtuig op de anderen zaten te wachten.
‘Hij is opeens ziek geworden, vorige week al, toen hij thuis was, Vrijdag.’
‘Maar waarom kwam hij dan niet naar huis?’
‘Ik weet niet. Theo zei dat hij toen al meteen zoo ziek was dat hij niet vervoerd mocht worden. En hij wou niet hebben dat wij het wisten.’
‘Waarom niet?’
‘Hij dacht dat het wel gauw weer over zou zijn. Theo heeft Zondag wel gezegd dat Félix niet goed was, maar wie kon nu denken, dat 't opeens... zóó erg...’
‘Is het dan zóó erg, Greet?’ Phil's kaken trilden.
‘Ja, heel erg...... Nelly is Maandag bij hem geweest, toevallig en toen is ze gebleven om bij hem te waken. Dinsdag was hij toen opeens veel beter. Nelly wou hem laten vervoeren, maar de dokter durfde het niet goedvinden. Vannacht heeft Theo bij hem gewaakt...... en toen vannacht is de koorts weer opgekomen en Theo heeft Nelly geroepen, omdat hij het alleen niet aan kon......’
‘Greet...... waar is hij nou?’
‘Félix? Op zijn kamers. Nelly heeft in zijn zitkamer op de divan geslapen. Er wonen gelukkig geen andere menschen in huis en de juffrouw was erg aardig. Félix is...... sst, daar komen ze - Ma is zoo zenuwachtig, praat maar niet tegen haar.’
‘Greet...... jij ben zoo kalm......’
‘Ja’, zei Greet. En weer zag Phil, hoe vreemd ze keek, alsof ze met open oogen sliep.
Ma kwam in het rijtuig. Theo trok het portier dicht; de wielen ratelden over de keien.
Phil maakte een beweging: ‘Waar is Pa?’ vroeg ze verschrikt.
‘Pa is immers naar Maastricht’, antwoordde Theo.
‘Heb je in Leiden getelegrafeerd?’ vroeg Ma toonloos.
‘Nee in den Haag. Hij kan vandaag niet meer komen, morgen 11.50 op zijn vroegst.’
Phil kneep haar handen in elkaar.
‘Morgen om 11.50. Wat denk je?’ vroeg Ma haar oogen sluitend.
‘Ik...... ik weet niet,’ zei Theo ontwijkend. ‘Als hij vannacht een beetje kalmer is...... Misschien neemt de koorts wat af. Ik heb vanmiddag een verpleegster gevraagd......’
| |
| |
Eindeloos duurde het rijden. Na het rijtuig kwam de trein.
Ze liepen door onbekende straten. Eentonig ruischte de regen neer. Een brug over en toen een lange donkere weg, met boomen langs het water.
Ze liepen zwijgend naast elkaar. Soms reed een wagen voorbij met flauwen schijn van de lantaarn, de hoeven van het paard hoorde Phil lang nog klotsen op den modderigen weg. Door de dunne boomtakken heen zag ze vaag den hemel. Plotseling scheen het haar toe, dat ze uren hadden geloopen, naast elkaar, zwijgend, op den donkeren weg, waar de regen ruischte.
Theo hield stil voor een laag huis. In de smalle gang hing een geur van azijn en eau de cologne. Theo tikte aan de deur.
‘Juffrouw, hier is mijn moeder en mijn zusters......’
Een gestalte kwam in den schemerigen gang. Fluisterende woorden werden gewisseld over moed houden en de hoop niet opgeven.
Toen gingen ze verder, een andere deur binnen: Félix' studeerkamer. Theo stak een staande lamp aan op de schrijftafel. Ma was op een stoel neergezonken.
‘Ik zal Nelly even waarschuwen,’ zei Theo gedempt.
Een oogenblik later kwam ze binnen. Ma stond op: ‘Hoe is het, hoe is het?’ snikte ze.
Nelly sloeg haar armen om Ma heen, en drong haar weer op de stoel.
‘Hij is nu nogal kalm. De zuster zegt dat hij slaapt, U kunt straks even kijken......’
‘Laat me nu dadelijk even......’ vroeg Ma.
‘Drinkt u eerst wat. Als u u niet goed kunt houden, maakt u hem misschien wakker.’
‘O, dan durf ik niet......’ schreide Ma - ‘Is hij, is hij erg veranderd? Mijn arme arme jongen.’
‘Nee, nee, maakt u zich niet zoo overstuur. De dokter zegt dat vannacht de crisis zal zijn. Als hij daar goed doorheen komt......’
Stil gingen de woorden door de schemerig verlichte kamer. Phil keek naar de boekenkasten, naar de witte matten op den vloer. Er stonden maar drie houten stoelen in de kamer en een wit-rieten rustbank met kleurige kussens. Ze dacht aan de zwarte donimo en de witte Colombinehoed met roosjes die Fietje vanmiddag had gedragen. En aan de paarsfluweelen baret die ze met een breeden zwaai had afgenomen.
Ze trilde niet meer. Ze luisterde naar wat Nelly aan Ma en Greet vertelde. Greet keek niet meer zoo glazig als vanmiddag. Ze staarde met wijd open oogen Nelly al maar aan.
De deur ging open. Theo liet den dokter binnen. Opnieuw gingen de woorden van hoop en moed door de kamer. Het scheen Phil of ze den heelen dag niet anders had gehoord.
De dokter zou over een uur terugkomen.
| |
| |
Ma ging met Nelly boven om den hoek kijken. Ze kwam iets kalmer terug, hij scheen waarlijk te slapen.
De juffrouw bracht soep binnen. Phil merkte opeens dat ze vreeselijken honger had. Er werd op de schrijftafel gedekt. Ze zaten met hun bord op schoot. Ma kon niet eten. Ze lag op de rustbank met haar zakdoek voor haar oogen.
Traag kropen de uren voorbij. De dokter kwam en zou dien avond nog terugkeeren.
Phil zat op een stoel met haar hoofd tegen den muur. Ze dacht aan allerlei dingen. Het ging vreemd met die gedachten. Ze kon aan veel dingen tegelijk denken: aan de hinkebaan die ze Vrijdag op straat had gemaakt en aan de sommen waarmee Félix haar had geholpen. Ze hoorde de muziek die hij speelde toen ze thuis kwam en ze dadelijk moest gaan dekken. Ze zag de erker, toen ze achter de gordijnen stond te luisteren. Het was of alles van dien Vrijdag door iets geheimzinnigs verbonden was, of alles bij elkaar hoorde en een beteekenis had gehad, die ze nu pas begreep. Félix had dien avond zoo iets wonderlijks......
Ze verlegde haar hoofd tegen den muur. Tegelijk opende ze wijd haar oogen. In de deur stond een witte verschijning, die in het schemerig licht een sterken schijn om zich verspreidde.
Phil zat recht overeind. Ook de anderen schrikten op. Ma rees haastig van de rustbank.
‘Mevrouw,’ fluisterde de witte verschijning, ‘Wilt u komen, uw zoon is wakker.’
Phil zag Ma's donkere figuur toegaan op de witte gestalte in de deur. Schaduwen gleden over den grond, de deur ging achter hen dicht. Nu was zij alleen met Greet. Sprakeloos keken zij elkaar aan.
De regen kletterde tegen de ruiten. De lichtkring van de staande lamp sidderde aan de zoldering. De hoeken van de kamer borgen angst.
Weer ging de deur open. De lichte verschijning wenkte Greet, wenkte Phil.
Achter elkaar slopen zij de gang door en de trap op. Boven ging de zuster een deur binnen en beduidde hun, even te wachten.
Op de bovenste tree van de trap bleven ze staan. Een reep licht lag voor de deur van Félix kamer. Om hen heen was de donkere zolder. Zij durfden bijna niet ademhalen, krampachtig hielden zij elkanders hand vast.
Zoo stonden zij minuten lang voorovergebogen te wachten. Binnen hoorden zij dof stommelen, een glas tinkte.
Toen ging de deur open, wijd. Wakkelig kaarslicht scheen over den zolder. In dat onzekere schijnsel zag Phil een bovenmenschelijk groote schaduw langzaam op hen toekomen. Haar beenen waren verstard, zij kon zich niet bewegen. Greet trok haar voort. Ze kwam nader. Toen zag ze dat het de dokter was.
| |
| |
Flarden schaduw hingen als lompen in het klein vertrek. Achter het scherm dat voor de deur stond, verwachtte zij Félix op bed te zien liggen. Zij sloot de oogen, ze durfde niet kijken. Het lauwe zweet stond haar op den rug.
Maar Greet trok haar verder mee, naar een grooten leunstoel. Daarin, afgekeerd van het licht lag Félix.
Bleek en zacht was wat zij zag. Zijn gezicht lag achterover tegen kussens. Greet boog zich over hem heen, ze hoorde hoe hij haar naam zei. Toen kwam zijzelf dichter bij. Zijn oogen had hij open, dat had zij eerst niet gezien.
‘Félix’, wilde ze zeggen, maar er kwam geen geluid. Zij voelde zijn oogen op haar gericht, ze hoorde hem ademen en dan met moeite haar naam zeggen.
Een verstikkend gevoel kneep haar keel dicht. De zuster trok haar zachtjes achteruit. Nu kwam Ma naderbij.
Ze stonden allen om hem heen, Theo, Greet, Nelly en Ma. Een ontbrak. Zou hij het weten?
De kaars knetterde. Het was, of zij allen wachten...... wachten tot de dood kwam.
Een vreemde rust stroomde door Phil's leden. Zij was niet bang meer. Ze trilde hevig en keek naar de donkere gestalten, roerloos om de leunstoel geschaard. Ze waren er allemaal, allemaal bij Félix die afscheid nam...... allemaal behalve een. Zou hij op hem wachten?
Ma maakte opeens een beweging. Zij keek den dokter aan. Het was of de stilte nog dieper werd.
De dokter boog zich voorover en nam Félix' pols. Allen keken hem krampachtig aan. Een spiegeltje hield hij voor de witte lippen. Zijn jas krookte, toen hij zich weer oprichtte en schuw-meelijdend de kring rondblikte.
‘Het is...... afgeloopen,’ zei hij zacht.
(Slot volgt).
|
|