Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 31
(1921)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
De aesthetiek van den postzegel,
| |
[pagina 92]
| |
schillende landen eens bezien, dan blijkt dat maar onder zeer weinigen, en alleen onder die uit den laatsten tijd, de naam van den maker staat. Zoo lezen wij onder enkele postzegels de namen van: Koloman Moser en Rudolf Junk, van Otto Hupp, Edward Pellens; de regeeringen dezer landen stellen dus wel prijs op een goede reclame voor het land van herkomst. Dat de postzegels, over het algemeen zoo leelijk zijn, moet in de eerste plaats natuurlijk toegeschreven worden aan het geringe begrip, dat men in het begin der postzegelfabrikageGa naar voetnoot*), omstreeks 1850, van toegepaste kunst in het algemeen en toegepaste graphiek in het bijzonder had. Men zou er in die jaren verbaasd over hebben gestaan, indien van een postzegel iets meer verlangd werd dan waarde-aanduiding, beeldenaar van de regeerende vorstin of vorst, het land van herkomst en eenige toepasselijke emblemen. In dien tijd trouwens zocht men schoonheid nog niet door eenvoud, maar door overlading. Indien er eens extra zorg aan besteed werd en nu nog zelfs, dan tracht men in het kleine bestek zooveel mogelijk bijeen te brengen, wat natuurlijk in de meeste gevallen zeer ten nadeele van het resultaat is. Het formaat en de wijze van reproductie zijn eveneens van zeer veel invloed op het ontwerp, wij zouden zelfs willen beweren dat zij noodzakelijke voorwaarden zijn; want het zal verschil in het ontwerp dienen te maken of een postzegel voor houtsnede, kopergravure of steendruk gemaakt wordt, òf er veel of weinig tekst op moet staan en of ze al dan niet het geijkte formaat moeten hebben. Opvallend is wel dat in den laatsten tijd voor zoogenaamde jubileumzegels een grooter formaat wordt genomen; voor den ontwerper is dit waarschijnlijk iets gemakkelijker, want ± 2 × 2½ c.M. is klein, en bij de voorwaarden der prijsvraag voor een nieuwe nederlandsche frankeerzegel, heeft men van kunstenaars-zijde hiertegen ook bezwaar gemaakt, waardoor bij latere beschikking de ontwerper grootere vrijheid gekregen heeft. Hoewel het ook mij geen mooie verhouding lijkt, is m.i. de decoratieve kunstenaar juist de aangewezen man om daarbij toch naar een goede oplossing te zoeken. Een decoratief kunstenaar is nu eenmaal door den aard van zijn werk gebonden aan tal van voorwaarden, als: materiaal, grootte, wijze van uitvoering, voorstelling, kleur enz. enz. en het is juist zijn taak dus, goede oplossingen te vinden. Wij nemen natuurlijk aan, dat de eischen die de opdrachtgever stelt niet van dien aard zijn dat de kunstenaar dermate gebonden is, dat er geen speling voor zijn eigen vernuft overblijft. Laat ons eens even niet aan een postzegel denken, maar aan een glasraam of een muurschildering, dan komen daarbij allereerst de eischen van het materiaal: glas in lood, gebrand glas, caseïne-verf, eterniet-bekleeding, of wat ook, terwijl tevens het formaat voorgeschreven is. Dan volgen de | |
[pagina 93]
| |
eischen van bestemming: of het raam veel licht door moet laten, of de beschildering in groote of kleine ruimte, in hal of donker vertrek moet komen, en daarna heeft de lastgever nog veelal zijne wenschen omtrent de voorstelling. Indien het een gedenkraam zal worden, of een muurschildering, die een gedachte moet symboliseeren, beperkt ook dit den decoratieven kunstenaar. Al deze voorwaarden, ze zijn de eischen die de gebruikskunst telkens weer aan hare beoefenaren stelt, waardoor zij het hun in zeker opzicht moeilijker maakt dan de vrije kunst haar volgelingen, maar aan den anderen kant loonender om een oplossing te zoeken en te vinden voor deze problemen. Laat ons nu eens nagaan wat alzoo de noodzakelijke voorwaarden zijn voor een postzegel. We beginnen dan met de waardebepaling en zien dat bij een postzegel van lage waarde allereerst het cijfer van belang is, zoozelfs dat bij enkele landen de naam van het land er niet of nauwelijks op voorkomt. Hoewel men dit bij de latere bepalingen der nederlandsche prijsvraag uitgeschakeld heeft, lijkt het mij toch waarlijk niet overbodig. De voorwaarden zijn dus teruggebracht tot het cijfer, de geldswaarde en den landsnaam, en deze drie gegevens moeten verwerkt worden tot een schoon geheel, doorgaans in één kleur op een formaat van ± 2 × 2,5 c.M., hetzij in de hoogte, hetzij in de breedte. Dat er van deze opgave zonder meer iets goeds te maken is, bewezen reeds de postzegels van Brazilië uit 1843 en eveneens die van Italië uit 1863. Wij mogen het met de ornamentiek van den laatsten nu in 1921 niet geheel eens meer zijn, maar als oplossing zijn ze zeker geslaagd. De cijfers zijn kloek en duidelijk zonder onnoodige of liever overheerschende tierelantijntjes, wat doorgaans de fout is niet alleen voor de cijferpostzegels, maar van alle zegels, ik zou haast zeggen van zeer veel ornamentaties. Voor België ontwierp Edward Pellens een aardig cijferzegeltje voor de 1 cte. Het cijfer is duidelijk, donker op lichten grond, onder en boven Belgique en België licht op donkeren fond en daar tusschen een rustige, weinig sprekende vulling. J. de la Nezière maakte voor Marokko er een, simpel maar goed, en het centime-zegeltje voor Zwitserland, in frisch rood en groen, maakt eveneens een prettigen indruk. Van indeeling en ornamentiek echter bijzonder geslaagd lijkt mij een klein zegeltje van een der engelsch-indische klein-staten. Dit zou bijna van een onzer goede ontwerpers kunnen zijn. Zien wij om ons heen wat in den laatsten tijd verschenen is, dan maken de oostenrijksche Porto-zegels door Koloman Moser en Rudolf Junk ontworpen een gunstige uitzondering. Het cijfer is hier licht op een vrij groot veld en in een rustige lichte omranding, die echter minder spreekt dan 't cijfer is het woord Porto of Piaster gegrepen. Ook de in lijn gehouden gevleugelde dubbele adelaar verstoort de rust niet. Denemarken heeft in 1904 aardige cijferzegels laten maken met de waarde- | |
[pagina 94]
| |
bepaling donker in een licht ovaal, terwijl het bovengedeelte van 't zegel geheel donker is met het woord ‘Danmark’ wit uitgespaard. De bekende Deensche golflijntjes vormen een overgang van het donkere vak tot het lichte cijferveld. De oostenrijksche courantenzegels met een vlak gehouden Mercuriuskop in het midden, vier cijfers in de hoeken en een neutrale ornamentatie daartusschen, is ook een zeer goed voorbeeld, hoe zoo'n zegel opgevat kan worden. Vergelijken wij hiermede nu eens de cijferpostzegels van ons land, waarbij de waarde-aanduiding gevat is in een cartouche met krullen uit het jaar o, dan blijkt toch, dat nòch het formaat nòch de moeilijke opgave het goede of slechte resultaat bepalen, maar alleen de weinige smaak van den ontwerper. En dezen is het waarschijnlijk ook niet kwalijk te nemen, want.... hij is geen ontwerper, zet er zijn naam ook niet bij, en waarschijnlijk heeft hij er geen oogenblik aan gedacht dat, om zoo'n postzegel samen te stellen, men eenige notie van vlakverdeeling behoefde te hebben, en evenmin eenig begrip van goede of slechte cijfers en letters. Het is zóó gemaakt, ik denk niet met opzet, maar omdat men meende dat het voor een postzegel toch te omslachtig was iemand een ontwerp te laten maken. Zien wij naar de duitsche en oostenrijksche prijsvragen, want daar is men ons al weer vóór geweest, dan blijkt dat juist die zegels de beste zijn, waarbij, zonder meer, de naam van het land en de waardebepaling tot een harmonische groepeering gemaakt zijn. Hoe minder extra-versiering hoe beter, juist in dit kleine bestek, en hiertoe is bij de cijferzegels wel gelegenheid. De postzegels van hoogere waarden worden over het algemeen uitvoeriger bewerkt, het is alsof men dan ‘meer’ voor zijn geld verlangt. De portretten der regeerende vorsten of rijksvertegenwoordigers behooren er dan doorgaans op te figureeren, en de oplossing van de puzzle, ik geef dit dadelijk toe, wordt er niet gemakkelijker door. Om een goed gelijkend portret op een grootte van ± 1 c.M.2 te maken, dan den naam van het land met het rijkswapen hier nog bij, en bovendien de waarde van het zegel, ziedaar een combinatie die helaas dikwijls mislukt is. Vooral de entourage bederft dan het geheel. Laat ik even, hoewel er in andere landen eveneens slechte voorbeelden genoeg zijn, onze postzegels van af 3 ct. als afschrikwekkend voorbeeld nemen. Men heeft hier ondanks alles wat er op moet, toch nog meer er bij willen maken: een kroon, een stralende zon, lauriertakken en rijkswapens. Als wij het geheel nu eens gaan ontleden dan zijn al die onderdeelen, zonder eenig verband, naast en in elkaar gezet. De wapens zijn maar, mir nichts dir nichts, midden in de zonnestralen geplaatst, de lauriertakken groeien uit de cijfer- en waarde-schildjes, die gedeeltelijk op, gedeeltelijk over het vierkante kader geschoven zijn. Het portret, dat Hare Majesteit in een wolkenkraag en relief doet zien, is buitendien te klein en te fijn van be- | |
[pagina 95]
| |
handeling om zuiver gedrukt te kunnen worden. Wie dan ook zoo'n postzegel onder een loupe beziet zal zich verbazen over de grove lijnen. Ik bekeek met u wat nauwkeuriger onzen eigen postzegel, maar de Germania onzer buren is waarlijk niet minder leelijk van compositie en uitvoering. Hebt gij wel eens de allerslapste omlijsting van den kop gezien, een rare kronkelige lijn, zonder eenige fraaie kromming. Zelfs de cijfers, die in dit lijnornament gegrepen hadden kunnen worden, staan er totaal buiten. En op dit vermicelli-lijntje scheen men in Duitschland bijzonder gesteld, want de strafport-zegels vertoonen hetzelfde, alleen de Germania is er uit ontsnapt. Men heeft dus niet de moeite genomen hiervoor iets nieuws te laten ontwerpen, maar eenvoudigweg overgenomen. Dat echter de combinatie van kop, landsnaam en waardebepaling tot een goed resultaat kan leiden, bewijst in zijn eenvoudigste oplossing de postzegel van IJsland met de beeltenis van Jŏn Sigurdson erop. In simpel wit op blauw of groen, zonder eenige versiering, de kop als silhouet behandeld, geeft dit zegeltje voor mij de oplossing van wat het zijn moet. Nu spreekt van zelf dat, vasthoudende aan dit principe, rijkere versiering, uitvoeriger ontwerp mogelijk is, en dat het aspect van den postzegel daardoor niet immer behoeft te lijden; maar IJsland geeft in zijn eenvoud een goed voorbeeld hoe een postzegel met beeldenaar zijn kan. Dat in regeeringskringen het decoratief begrip van een postzegel nog niet voldoende is doorgedrongen, dat de Staat als lastgeefster een relief-portret verlangt, wij weten het van onze jubileum-zegels door De Bazel ontworpen. De Bazel had de koppen vlak gehouden, maar ‘van hooger hand’ kwam bericht dat ze ‘geschaduwd’ moesten worden. Wij zien het op vele andere, waarbij, ondanks zeer goede decoratieve kwaliteiten, toch de beeldenaar en relief is gehouden. Zelfs kunstenaars als Koloman Moser zijn blijkbaar voor dit officieele voorschrift gezwicht. Indien het een portret-zegel moet zijn, en ik kan mij de wenschelijkheid hiervan begrijpen, dan moet men den kunstenaar verder toch vrijlaten in de wijze waarop hij het geheel componeert; de laatste herziene voorwaarden der nederlandsche prijsvraag deden dit dan ook ten slotte. Men verlange zelfs geen physiologisch portret, maar meer een karakteristiek, wij zouden willen zeggen: een type. Dupont heeft eens op de grootte van ± ½ c.M2. het portretje gegraveerd van den Shah van Perzië, maar dit lijkt mij, hoe technisch knap ook, niet de meest juiste oplossing voor een postzegel-portret. De opgave is toch al bezwaarlijk, om in zoo'n klein bestek den naam van het land, de waarde van het zegel en de beeltenis van het hoofd der regeering altegader te vereenigen. Nu is de fout der meeste postzegels, dat er behalve deze drie, laat ons zeggen ‘noodzakelijke’ voorwaarden (al kan ik mij denken dat de beelde- | |
[pagina 96]
| |
naar van vorst of vorstin zou kunnen vervallen), nog tal van andere bij komen of bijgemaakt worden. Men meent dat emblemen van handel en nijverheid of dierfiguren, die de natie symboliseeren, als: de pruisische adelaar, de fransche haan, de nederlandsche leeuw, niet mogen ontbreken en daardoor worden die luttele vierkante centimeters zoo opgepropt, dat de hoofdzaak dikwijls onder de versiering schuil gaat. De duidelijkheid, de overzichtelijkheid gaat verloren onder overvloed van symbolen en emblemen, van krullen, cartouches, schildjes en andere tralarie. En al dit gekrul, dat lof- en draaiwerk, het is, laat het ons maar eerlijk zeggen, het duidelijkste bewijs van het ontbreken van eenig decoratief inzicht bij den ontwerper. Het is werk van den compilator, die hier wat ziet, ginds wat nateekent, en dit ondoordacht bij elkaar flanst, zooals men op lithografische inrichtingen wel pleegt te doen, en waardoor een allegaartje ontstaat waarin wij soms heraldische herinneringen, soms kunsthistorische krullen ontdekken, tot een kwasi-artistieke goulasch dooreengemengd. Als wij dan ook de postzegels, niet alleen de onze, maar eveneens die van andere landen bekijken, dan zijn de meeste niet alleen vrij onnoozel, maar feitelijk door ‘niemand’ ontworpen. Geen sterveling schijnt er nòch door zijn naam, nòch door initialen of meesterteeken de verantwoordelijkheid van op zich te willen nemen. Het is eigenlijk wel te begrijpen, dat men er zich een beetje voor schaamt, maar het wordt aan den anderen kant dan ook wel tijd, dat men aan dit onderdeel der toegepaste versieringskunst aandacht gaat schenken. Men heeft af en toe bij jubileum-zegels wel eens getracht een anderen weg in te slaan, en wij danken er onze Derkinderen- en De Bazel-postzegels aan; van de De Ruyter-zegels zullen wij nu maar niet spreken; in Beieren maakte Frans Kaulbach de zegels voor het jubileum van den Prins Regent, voor de Olympiaspelen in Athene: Mougnon, voor het jubileum-zegel van de Union Postale Universelle Eugène Grasset het ontwerp. Maar dit waren slechts uitzonderingen, en kijken wij eens een postzegel-album door, dan valt het ons telkens op, niet alleen zoo weinig fraaie zegels aan te treffen, maar zoo zelden den naam van den maker er onder te zien staan. Een van de eerste landen, waar de kunst ook tot den postzegel doordrong, was het elegante Frankrijk, en niemand minder dan de beeldhouwer en medailleur Roty ontwierp hier het figuurtje van de Fransche Maagd met de vrijheidsmuts op 't hoofd. Het is van opvatting, van vlakversiering nog wel geen postzegel als wij ons dien thans denken, maar het is ten minste een ding geworden waarmede men voor den dag kan komen en vooral de uitgave, waar de fond niet gearceerd is en de opkomende zon weggelaten, waar het figuurtje alleen tegen een blauwen, rooden, geelen of groenen achtergrond afteekent, is al een stap op den goeden weg. Ook de zittende figuur door den onlangs overleden schilder Luc. Olivier Merson ontworpen heeft kwaliteiten, zij het dan ook meer die van een wand- | |
[pagina XXV]
| |
1ste rij: oostenrijk door k. moser, marocco door j. de la nezière. jhind zwitserland, oostenrijk door k. moser. - 2de rij: denemarken, italië, jougo-slavië, italië, belgië door edw. pellens. - 3de rij: zwitserland, belgië door edw. pellens, oostenrijk door rudolf junk. belgië door edw. pellens, zwitserland. - 4de rij: beieren door otto hupp, wurtemberg door hugo frank, tschecho-slowakye door mucha. - 5de rij: japan, tschecho-slowakye door jar. benda, duitsch oostenrijk door j.f. renner, japan, turkije.
| |
[pagina XXVI]
| |
1ste rij: arabië, tschecho-slowakye door j. obrowsky, nederland door a.j. derkinderen. - 2de rij: portugal, ijsland, tschecho-slowakye door mucha, beieren door f.a. kaulbach, jougo-slavië door l. cancic virant. - 3de rij: frankrijk door o. roti, zwitserland door a. welti, beieren door f.a. kaulbach, zwitserland, duitschland. - 4de rij: italië door a. sézanne, oostenrijk door k. moser, nederland door k.p.c. de bazel, zwitserland door e. grasset. - 5de rij: zwitserland door o. raumberger, frankrijk door luc. olivier merson, zwitserland door p.th. robert.
| |
[pagina 97]
| |
schildering dan wel van een postzegel. De indeeling en bouw zijn niet slecht, maar bij de zwart- en witverdeeling, de massa-werking is met het kleine vak te weinig rekening gehouden. De zegel is ongetwijfeld veel grooter ontworpen en door verkleining er ditmaal (doorgaans wint een teekening bij verkleinde reproductie) niet beter op geworden. Aansluitend bij dien van Roty zou ik, hoewel ze van lateren datum zijn, de zegels van de Republiek van Portugal willen noemen; ook hier is de republiek door een figuur gesymboliseerd. Wij zouden de postzegels, artistiek beschouwd, kunnen verdeelen in: cijferzegels, heraldische zegels, portretzegels, ornamentale zegels, en figuratieve zegels. De cijfer-zegels hebben wij terloops al even besproken en gezien dat men in Zwitserland, Oostenrijk, België, Italië, Denemarken, om slechts enkele landen te noemen, bij zeer verschillende opvattingen goede oplossingen heeft gevonden. Bij enkele is het land van herkomst niet vermeld, bij andere wel, waaruit duidelijk blijkt dat dit geen overwegend bezwaar is, om een goed ding te maken; alleen zouden wij kunnen zeggen dat, hoe minder gegevens, hoe vrijer de ontwerper dan is, des te meer ruimte hij beschikbaar heeft voor eenige ornamentatie. Een schrede verder en de ornamentatie krijgt de overhand, en...... het zegel kan een pracht van een ding worden, zij het soms ietwat ten koste der duidelijkheid. Tschecho-Slowakye heeft aardige zegeltjes door Mucha laten ontwerpen, en een niet minder aardig courantenzegeltje door Jar. Benda. Voor Duitsch-Oostenrijk maakte J.F. Renner een heel goed zegeltje met een posthoorn, en als ornamentzegels voor ons land komen zeker de tuberculose-zegels door Prof. A.J. Derkinderen in de eerste plaats in aanmerking. Bij de ornamentzegels sluiten zich als vanzelf de heraldische zegels aan, waarbij gebruik gemaakt is, van wapen-teekens, kronen of dierfiguren die het land symboliseeren. De mooiste specimina hiervan treffen wij aan bij die landen, waar de ornamentiek en de heraldiek nauw inéénvloeien, en als zoodanig zijn postzegels van Arabië, van Turkije, van Japan, tot zeer mooie ornamentale dingen geworden. Uit den laatsten tijd zien wij aan die voor Oostenrijk door Dr. Rudolf Junk, die van Beieren door Otto Hupp, maar vooral aan die voor Wurtenberg door Hugo Frank welke goede oplossingen hiervoor te vinden zijn. Ik wil nog even die door Prof. Edward Pellens voor België, door J.F. Renner voor Duitsch-Oostenrijk ontworpen en de Pro Juventute-zegeltjes voor Zwitserland noemen, die alle wijzen op een trachten naar iets goeds. Bij de portretzegels is, ik zeide het boven, de opgave veel ingewikkelder. Tot de mooiste die ik ken, behooren zeker die van IJsland. Het witte profiel-relief, de witte letters en cijfers, zij geven een zeer scherp en mooi beeld op den donkeren fond. Over het algemeen is de kop, zie o.a. de postzegels die A. Rego | |
[pagina 98]
| |
voor Spanje maakte, en ook de nederlandsche, te klein tegenover de entourage. Ook Henri Meunier is hier met den Leopoldkop voor België niet aan ontkomen, en bij de poolsche zegels met den kop van Paderewski zien wij 'tzelfde. Zoodra er een grooter formaat gebruikt kan worden, vergemakkelijkt men natuurlijk het geval, en de jubileum-zegels voor ons land door de Bazel ontworpen, de jubileum-zegels voor Beieren door F. Kaulbach, de zegels voor Oostenrijk, voor Bosnië en Herzogewina door Koloman Moser zijn in vele opzichten zeer geslaagd. Wel vertoonen zij niet, wat wij misschien zouden wenschen: een vlakke decoratieve opvatting in de portretten en in de ornamentatie, maar zij zijn toch ongetwijfeld al veel beter dan men gewend was. Als overgang tot de geheele-figuur zegels, vooral omdat ze door hunne eenigszins eenvoudige behandeling vrij goed zijn, zou ik op de Pro Juventute-zegels voor Zwitserland willen wijzen en op het Tell-zegeltje, door A. Welti, om daarna meteen te komen tot het m.i. zeer geslaagde Tell-knaapje voor Zwitserland en het uitstekende zegeltje dat L. Cancic Virant voor Jougo-Slavië ontwierp. Dit laatste is door bouw en indeeling een zeer stijlvol zegeltje geworden. De oplossing van een figuur op een zegel is over het algemeen weer moeilijker omdat het doorgaans heel klein moet worden en daardoor te weinig silhouet heeft, afgescheiden nog van het bezwaar om naast, onder of boven het figuurtje, op een goede wijze den naam van het land en de waarde van het zegel te plaatsen. De meeste dier zegels zijn dan ook zoo iets als sterk verkleinde aanplakbilletten, te fijn dikwijls van detailleering. Ik wijs u op die van de Brusselsche tentoonstelling, op die van Grasset voor de Union Postale, op die van Italië door A. Sézanne, V. Grassi en E. Morelli en noemde reeds die van Luc Olivier Merson voor de Fransche Republiek. Ze zijn bijna alle, ondanks hunne goede teekening, te weinig een postzegel geworden, zelfs het aardige zegeltje van J. Obrousky voor Tschecho-Slowakije. Een goed geheel maakte weer Koloman Moser voor Oostenrijk met den ouden keizer in vol ornaat in het midden en een rustig ornament als vulling ter weerszijde. Hoewel hier het figuurtje heel klein is en eenig relief vertoont, is de zegel van compositie zeker een der beste uit de laatste jaren. De Duitsche National Sammlung deed als resultaat eener prijsvraag een drietal uitgeven, die in kleur en opvatting wel frisch zijn, al mogen zij niet in alle opzichten geslaagd heeten. Over het algemeen is de kleur van den postzegel nog zoo weinig pittig en helder. Wij zien vele nuancen van mat groen, of flets rood en slap blauw. Het is of er geen durf meer in de menschen zit. Mogelijk brengt Jong Nederland ons iets dat niet alleen braaf is, maar nu eens heerlijk frisch en goed! |
|