| |
| |
| |
m.s. bibliotheca vaticana. reg lat 509 albericus aquensis. hist. hierosolymitanae aquensis. a. 1158. geschreven in de st. paulusabdy te utrecht.
m.s. no. 86. univ. ultraj. gregorius magnus moralia in job (elfde eeuw).
librye of middeleeuwsche kerkbibliotheek in de st. walburgskerk te zutphen.
| |
| |
ontwerp van m.l. voor ilse toldt.
ontwerp van h. volkert voor hedwig bindewald.
ontwerp van prof. a.j. derkinderen voor mej. wally moes.
boekmerk van eduard dillmann.
| |
| |
| |
Boekvloek en boekmerk,
door dr. N.J. Singels.
Les livres ont toujours été la passion des honnêtes gens.
Gilles Ménages.
WAT men liefheeft tracht men, voor zoover het mogelijk is, te beschermen en men poogt daarop zijn eigendomsrecht te handhaven. Dit moge wezen meubel of woning, dier of mensch, rijwiel of regenscherm - men bezit ze nu eenmaal en wil ze gaarne behouden.
Onder de beschermingeischende dingen behooren niet het minst boeken, welke men niet kan en wil missen omdat men er zich aan hechtte, wier verlies soms onherstelbaar is, wier wederterhandneming vaak als eene ontmoeting is met oude vrienden.
‘Vita sine libris mortis imago est’: een leven zonder boeken is een beeld des doods - dit is een spreuk die niet van gisteren dateert.
Bibliothecarissen, die uiteraard als beschermers over de hun toevertrouwde schatten moesten waken, hebben niet ten onrechte soms in kwaden reuk gestaan en het vertrouwen beschaamd dat men in hen stelde. Verhaalt niet Cicero hoe zijn knappe bibliothecaris-slaaf hem dubbel bestal, eerst door kostbare boeken te verduisteren en ten tweeden male door weg te loopen? En waren in de middeleeuwen de kloosterboekerijen wel altijd veilig tegen de hebzucht van beheerders van andere bibliotheken, die zich niet ontzagen onder hun monnikspij kostbare geschriften weg te voeren, waarop hun afgunstig oog was gevallen? Een diefstal ‘in maiorem gloriam bibliothecae suae’ achtten velen hunner geen zonde.
Middelen daartegen? Nauwlettend toezicht, bedreigingen en een beroep op het geweten, op de godsdienstige vrees.
Vervloekingen van den meest uiteenloopenden aard werden geuit, van vroege tijden af tot in late eeuwen toe, in kloosters niet alleen, maar ook tegen diefstal van boeken in particulier bezit:
Op een kleurhoutsnede, waar de Duivel executie houdt die een Pierrot heeft opgehangen, uitgevoerd door den Amerikaanschen teekenaar Hopson, leest men het bijschrift:
Quia ce livre n'a pas rendu.
Pierrot pendu non fuisset.
| |
| |
Een vergeetachtig boekenleener weet, welk lot hem bij Hopson wacht. Andere verwenschingen uit verschillende tijden luiden:
Wie steelt dit boek, hij is bestemd
Hoog aan een galg te hangen.
of:
Die mij steelt, die is een dief.
Die mij terugbrengt, heb ik lief.
Ten slotte dit variant:
Die goed mij behandelt en van mij houdt,
Dien draag ik op aan God;
Maar die mij wegneemt of uit mij steelt,
Zulke verwenschingen in Latijn, Duitsch, Nederlandsch, in vroege en latere tijden zijn bij tientallen te vinden. Wattenbach, de bekende geschiedvorscher en palaeograaf vermeldt ze in zijn ‘Schriftwesen im Mittelalter’ in grooten getale uit de middeleeuwen.
Dat boekenleeners vaak boekendieven worden, zij het ook niet steeds met voorbedachten rade, weet iedere bezitter van een bibliotheek maar al te goed. Boekenleenen is een als geoorloofd beschouwde klaplooperij: leeners zijn geen koopers! Maar een klaplooperij is het. Deze mag in de allerlaatste jaren, bij de toenemende duurte der uitgaven te verontschuldigen zijn: in oude tijden, toen van boeken slechts enkele exemplaren bestonden, was het leenen niet meer dan natuurlijk.
Het leenen wordt niet altijd gemakkelijk gemaakt. Een waarschuwing in de boeken te vinden als bij Vorst Pückler-Muskau: ‘Keine Leihbibliothek!’ wekt niet de gedachte aan een welwillend boekenbezitter, die zijn geschriften gaarne ter beschikking stelt van anderen, evenmin als een bevel, te vinden vóór in de boeken van zekeren Franschen bibliophiel: ‘Ite ad vendentes et emite vobis’: ‘Loopt naar den boekverkooper en schaft het u zelf aan!’
Erger nog wordt het, wanneer men in een Duitsche boekerij een waarschuwing aantreft: ‘Das Ausleihen dieses Buches ist verboten bei Konventionalstrafe von 100 Mark.’
Zie, dergelijke vriendelijkheden lokken niet uit tot een poging, om uit zulk een bibliotheek iets te leen te vragen, al zijn ze geen vervloekingen en verwenschingen, gelijk men ze in het bijzonder bij de Kerkvaders en in de geestelijke boekerijen vindt. De Grieksche en Romeinsche heidenen vervloekten niet. Eerst bij de Christenen vindt men de meest onchristelijke verwenschingen.
Eén der oudste boekvloeken is die in het boek van Rufinus uit
| |
| |
Aquileia (350-410), dat een vertaling bevat van Origines' werk: De Principiis.
Hij luidt: Een ieder die dit boek òf lezen òf afschrijven zal, bezweer ik voor het aangezicht van God den Vader, des Zoons en des Heiligen Geestes, bij de beloften van het toekomstig rijk, bij het geheim van de opstanding uit den dood, bij het Eeuwige Vuur hetwelk den Duivel en zijne helpers bereid is, dat hij, zoo hij niet soms die helleplaats als zijn eeuwige woning wil hebben, waar geween is en knarsinge der tanden en waar het vuur nimmer wordt uitgebluscht, dat hij aan dit geschrift niets toevoege, noch iets daaruit afneme, noch iets daarin schuive, noch verandere, maar het met het oorspronkelijk geschrift, waarvan het is afgeschreven, vergelijke en tot op de laatste letter nauwkeurig verbetere. Dat hij zich ook geen voorbeeld tot afschrijven neme dat reeds verbeterd of veranderd is, waardoor de juiste kennisneming van het geschrift voor den lezer bemoeilijkt wordt.
Merkwaardg is het zeker en teekenend voor 's mans eerlijke bedoelingen, dat Rufinus niettegenstaande de door hem geuite vervloekingen, zijne voorbeelden behandelt ‘mit groszer Willkür kürzend und abänderend, besonders aus dogmatischen Gesichtspunkten.’
Dit toch was wel de meest geldige aanleiding tot een vervloeking, dat tekstveranderingen werden aangebracht, wanneer een boek ter afschrijving werd uitgeleend. Door één woord, door één letter zelfs, kon een geheel betoog worden verdraaid en bedorven. En hoe dikwijls geschiedde dit met opzet! Oók in vergissing, waar men bijv. in het Nieuwe Testament uitroepen las: εὖ, ϰαλῶς, e.d. (mooi! bravo!) die op geheel ongeschikte plaatsen in den tekst zijn opgenomen, als kantteekeningen van een in verrukking gebrachten lezer, die de latere copiist voor uitlatingen uit den tekst aanzag.
Een boek uit de Paulus-abdij in Utrecht bevat een vloek: Liber Sancti Pauli in Trajecto. Si quis eum huic ecclesie (= siae) abstulerit anathema sit. Maranatha. Amen. Fiat. Fiat. (Als iemand dit boek aan deze kerk ontsteelt, zij hij vervloekt. Amen! Aldus zij het!)
Zoo is in den Septuagint ook een boekvloek te lezen, die het werk tegen veranderingen moest beschermen, zooals Koning Ptolemaeus had bedoeld. En géén boek onderging meer veranderingen dan juist déze bijbelvertaling. In een Italiaansch boek wordt een boekvloek gevonden waarbij de nadrukker werd bedreigd met den dood binnen het jaar. Binnen het jaar werd het boek nagedrukt!
Dat de dreiger werd gehoond en bespot, komt voor. In een oud-Duitsch boek bevindt zich de volgende kreupeldichterlijke ontboezeming:
Wie goed en eerlijk leeft, verdient een schild en helm,
Maar wie dit boek nàdrukt, dien noem 'k een vuigen schelm.
| |
| |
Het boek wèrd niettegenstaande de bedreiging tòch nagedrukt en de dreiger gehoond met de volgende regels:
Wie door zóó'n vers niet van zijn plan wordt afgebracht,
Die zinke als Lucifer in 's afgronds diepsten nacht.
Bij de alchemisten ging de boekvloek, in de receptenboeken opgenomen, van vader op zoon, van leermeester op leerling over, ten einde de goudmakers-geheimen niet te doen verraden. De verklapper van het geheim werd er mee bedreigd, dat hij aan een beroerte zou sterven, terwijl bovendien in de goudmakerskunst veel werd gewerkt met de aanroeping van God en de Heilige Drieéénheid.
Uit de boeken van de Bibliotheca Vaticana klinkt deze boekvloek den boekenschender tegen: ‘Iemand die steelt, wegneemt, uitsnijdt, hij zij uitgesloten van de gemeenschap met de geloovigen, verwenscht en belast met Onzen banvloek. Door niemand dan door Ons kan hij daarvan worden ontheven.’
Ook het rijm werd te hulp geroepen:
Sit maledictus per Christum
Qui librum subtraxerit istum.
(Vervloekt zij hij, bij Christus, die dit boek wegneemt)
of, nòg dichterlijker in de Sapphische versmaat en ode-vorm:
Si quis hunc librum rapiat scelestus,
Atque furtivis manibus prehendat,
Pergat ad tetras Acherontis undas
(Zoo één dit boek in snoodheid kaapt,
Met dievenhand zich d'r aan vergaapt,
Hij ga naar 's onderwerelds vloed
Om nooit terug te keeren.)
Doch hoe weinig liefelijk en liefderijk, hoe weinig Christelijk deze veelal Christelijke bedreigingen en vervloekingen mogen klinken, ze komen voort uit liefde, uit liefde voor het boek.
‘Vita sine libris mors est.’ Een leven zonder boeken is de dood. Een klooster zonder boeken was ondenkbaar, onbestaanbaar.
(Een klooster zonder boekerij
Is vesting zonder vechtgerei).
Men leefde eerst recht wanneer men zich met boekenspijs kon laven. Eerst dan ving het leven eigenlijk aan. Eigenaardig is in dit verband (uit nog ouderen tijd) een grafschrift dat Cassius Dio in het
| |
| |
ontw. van byam shaw voor isabella hunter.
boekmerk v. graaf zu leiningen westerburg.
ontwerp van e. döpler voor den ex-keizer wilhelm ii.
ontwerp van t.e. harrison voor william gladstone.
| |
| |
| |
| |
Grieksch mededeelt. Het spreekt van een jongen op 17-jarigen leeftijd gestorven: Hier ligt begraven Similis,
wèl 17 jaren oud, maar met slechts 7 jaren levens.
De ‘lac puerorum’ had hij slechts zeven jaren mogen genieten.
Volgens mededeelingen omtrent zeer oude kloosters in Engeland en ook elders, vooral in die der Augustijnen, Benedictijnen en Karthuizers, nam men zorgvuldig maatregelen voor het bijeenhouden der letterkundige schatten en voorzorgen bij het uitleenen. ‘De custos librorum of librarius liet eens per jaar’ (dit is een bericht uit het jaar 1110) ‘al de uitgeleende boeken op het tapijt brengen.’ De monniken moesten komen met het boek dat ze geleend hadden in de hand. Die het door hem geleende boek niet had gelezen, was verplicht voorovergebogen boete te doen en vergiffenis te vragen.’ Er werd een lijst aangelegd (bericht uit een Benedictijnerklooster) van leeners. ‘The custos librorum enters on his roll the titles of the books and the names of those who receive them.’ En de boekenleeners ‘are bound to give surety for the volumes they receive and give a pledge of equal value.’
Een andere mededeeling in de statuten van een Karthuizerklooster luidt: ‘Adhuc etiam libros ad legendum de armario accipit duos, quibus omnem diligentiam curamque praebere monetur, ne fumo ne pulvere vel alia qualibet sorde maculentur. Libros quippe tamquam sempiternum animarum nostrarum cibum cautissime custodiri volumus.’ (Bovendien ontvangt hij twee boeken uit de boekenkast ter lezing, waarvoor hem op het hart wordt gedrukt alle mogelijke nauwgezetheid te hebben en zorg te dragen, dat ze niet door rook of stof of eenig ander vuil worden bezoedeld. Onze boeken toch, die als het ware de eeuwige spijze van onzen geest zijn, willen wij dat hoogst zorgzaam worden bewaakt).
Vaak gold het strenge verbod dat de boeken niet mochten worden meegenomen naar de cellen en niet buiten de kloosterkerk mochten worden gelezen. Hierdoor werden de monniken in hun geestesarbeid bijzonder beperkt. Bij kou en vocht werd letterkundige bezigheid nagenoeg onmogelijk. We vinden ook klachten daarover van studiegragen, die zich door zulke verbodsbepalingen bekneld gevoelden:
In vento minime, pluvia, nive, sole sedere
Possumus in claustro nec scribere nec studere
(In regen, wind en sneeuw en zonneschijn verkeeren....
Dan kunnen we in de cel niet schrijven of studeeren).
En in de 12e eeuw klaagt een zekere Vitalis dat hij, nu het winter wordt, afscheid moet nemen van de boeken tot het voorjaar weer gaat aanbreken.
| |
| |
De inhoud van de handschriften werd beschermd door bepalingen tegen het aanbrengen van veranderingen, uitkrabben, knoeien. Dit alles was ten strengste verboden. Geen broeder, behalve de librarius, mocht iets aan den inhoud wijzigen. Voelde een ander daartoe aandrang: hij mocht den Custos librorum daartoe een voorstel doen en overleg plegen.
IJverzuchtig was men op het bezit der handschriften, vandaar dat geen kloosterbroeder afschriften mocht nemen om deze copieën te verkoopen. En zelfs met het laten raadplegen van manuscripten was men niet toeschietelijk, laat staan met het uitleenen. Het onderscheid tusschen leenbibliotheken en raadpleegbibliotheken vindt men reeds vroeg, in het bijzonder bij de Benedictijnen.
Zoo worden de boeken, waarvan de kloosterlingen vaak verklaarden: ‘Malumus libros quam libras’: ‘liever boeken dan geld’, met kinderlijke zorg behandeld òf zooals het ergens heet (omdat kloosterlingen geen kinderen mogen hebben): de boeken zijn uwe neven.
Men hield ze rein en net, in goeden staat en ontving daartoe nadrukkelijke voorschriften. Een Benedictijner-gebod zei: Houd uw boek in de linkerhand, omwikkeld met een tip van uw pij, laat het steunen op de knie en sla met uw rechterhand de bladen om.
Elders werd vóór in het handschrift de waarschuwing geplaatst:
(Wie dit boek aanraakt, doe dit met schoongewasschen hand). En terwijl de zak- of zweetdoek (sudarium) in dien eenvoudigen tijd als overbodige weelde en dus als verwijfdheid werd beschouwd, wordt het bezit er van alléén verontschuldigd en geduld, als zijnde nuttig tot het inwikkelen van den kostbaren band van het waardevolle handschrift.
Want:
Qui servare libris preciosis nescit honorem
Illius a manibus sit procul iste liber.
(Die kostbren boeken niet hun eere weet te geven,
Van hem en van zijn hand dient dit boek vèr gebleven).
Meer plechtig klinkt de volgende aanmaning in een Bijbel: ‘Die dit boek leent moet op het voorbeeld van Jezus letten, die, toen hij het boek van Jesaia geopend en er aandachtig in gelezen had, de schriftuur met eerbied oprolde en aan den dienaar terug gaf.’ En niet minder verheven is de raadgeving van Thomas à Kempis: ‘Neem een boek in uw hand, gelijk Simeon den kleinen Jezus in zijn armen nam, om hem te dragen en te kussen. En als gij geëindigd hebt met lezen, sluit dan het boek en dank God, omdat gij een verborgen schat gevonden hebt op het veld van God.’
| |
| |
Dat klinkt vriendelijker dan de vloek: ‘Die dit boek vernielt of verkoopt worde getroffen door den vloek van Christus of van de Heilige Maagd of van den Heiligen Thomas, den Martelaar. Als het Christus behaagt, mag zijn ziel gered worden op den dag des oordeels.’ Of: ‘Dit boek behoort aan St. Albans. Hij die het wegneemt met de bedoeling het niet terug te geven, loopt dezelfde verdoemenis op als Judas, Annas, Caiaphas, Pilatus. Amen.’
Het tegenwoordig levende, weinig bijbelvaste geslacht, zal nauwelijks weten wat de gestraften misdreven, die zulk een verdoemenis hadden verdiend.
Nog mag een andere wijze van boekbeveiliging niet onvermeld blijven: die van het kettingsysteem. Wie de Librije te Zutphen bezocht zal daar de fraaie en kostbare folianten, op de lessenaars aan de kettingen geklonken, hebben zien liggen, gevrijwaard tegen diefstal, in den eigenaardigen toestand van eeuwen her. En ook Edam zou ons dit oude beeld nog kunnen schenken, waar echter de lezenaars met de kettingen wel aanwezig zijn, de boeken daarentegen in het armarium, den boekenschrijn, zijn opgeborgen.
Eerst aan het einde der 18e eeuw greep over het algemeen de ontketening der boeken plaats. In 1719 bijv. te Eton: ‘except ye founders M.S.’ Deze werden voor de groote bevrijding ongetwijfeld te kostbaar beschouwd.
(Slot volgt).
|
|