Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 30
(1920)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
voor- en zijkant van het paleis van urbino (archit. luciano laurano). (photo alinari).
| |
Kunstlievende vorsten uit Italiën's verleden,
| |
[pagina 314]
| |
Martin V; hij werd in het jaar 1422 geboren te Gubbio, een bezitting der graven van Urbino in Umbria, en waar hij in 1437 in den echt trad met Gentile Brancaleoni. Zijn oudere broeder Odantonio was de eerste graaf van Urbino die het recht verkreeg den titel van hertog te voeren. Maar hij werd vermoord, misschien ten gevolge van het vertrouwen hetwelk hij gesteld had in twee raadsheeren, welke eigenlijk agenten waren van zijn vijand Pandolfo Malatesta, heer van Rimini, en die zich bij het volk van Urbino zoo gehaat maakten dat het de raadsheeren en den vorst om het leven bracht. Federigo volgde hem op met den titel van graaf.
achterzijde van het paleis van urbino (luciano laurano). (photo alinari).
Zijn huwelijk met Gentile bleef kinderloos en hij verkreeg daarom wettiging van zijn natuurlijke zonen Buonconte en Antonio. Kort na het overlijden van Gentile sloot Federigo een tweede huwelijk - 1460 - met Battista Sforza, dochter van den heer van Pesaro, een buitengewoon begaafde en zelfs geleerde jonkvrouw, die er in slaagde gedurende de lange veldtochten van haar gemaal den kleinen staat tot ieders genoegdoening te besturen. Battista stierf in 1472, na haren echtgenoot acht dochters en eenen zoon - Guidobaldo - te hebben geschonken; behalve deze had Federigo nog vier onechte kinderen. Wat verwonderlijk moge schijnen voor een man met Federigo's buitengewoon verfijnden smaak is, dat hij zijn eigenlijken roem aan het oorlogsbedrijf te danken heeft; hij was een beroeps-‘condottiere’, kapitein-generaal der Pauselijke troepen, maar stond ook andere vorsten bij. Gedurende zijn leven diende hij drie Pausen, twee koningen van Napels, en twee hertogen van Milaan. Zijn grootste vijanden waren de Malatesta's tegen welke hij in 1460-63 te velde toog en die hij ten onder bracht. Bijgestaan door Siena streed hij tegen Florence en hare bondgenooten (1478) en te zamen met Ferrara voerde hij oorlog tegen Venetië, een veldtocht welke noodlottig voor hem was daar hij voor den afloop aan malaria overleed (10 Sept. 1482). De Paus gaf op meer dan een wijze uiting aan den grooten gunst in welke zijn geniale veldheer bij hem stond. In Augustus 1474 verhief hij hem tot den rang van hertog en in 1478 zond hij hem ‘hoed en zwaard’, een zeer eervolle onderscheiding. In 1474 had de koning van Engeland hem ridder van den Kousenband gemaakt. Omtrent Federigo's karakter zijn wij vrijwel onderricht door de rijmelarij van den schilder-poëet Giovanni Santi; door den bibliothecaris-boekhan- | |
[pagina 315]
| |
delaar Vespasiano en door de gedichten van den aanmerkelijk later levenden Muzio, welke ons Federigo doen kennen als een model vorst; zelfs ook dan, wanneer wij er rekening mee houden dat hunne mededeelingen allicht eenigszins opgesmukt zijn.
hoofdingang van het paleis van urbino. (luciano laurano). (photo alinari).
Men prijst zijn groote beleefdheid en manierlijkheid, men noemt hem rechtvaardig, oprecht, eerlijk, weldadig en godsdienstig. Zijn woorden waren verfijnd, hij toonde zich nooit boos dan wanneer hem zulks noodig scheen, hij was zeer matig in zijn spijzen, at vooral vruchten, dronk nooit wijn, gaf het voorbeeld geen wapens te dragen en was zeer nauwgezet in het navolgen der voorschriften van het stadsbestuur. Zijn onderdanen behandelde Federigo als zijn kinderen, hij sprak op straat tot iedereen, zijn hand op hun schouder leggende of hen bij den arm nemende, vroeg de een naar familieomstandigheden - steeds bereid een ieder met raad en daad bij te staan - terwijl hij met een ander lachte en schertste. Wanneer een bouwwerk ondernomen werd, zoo drong Federigo er op aan dat men het zoo schoon als maar mogelijk zou maken. Tot zijn soldaten sprak hij als tot edellieden. In zijn paleis hoorde men nooit vloeken en er werd nooit gespeeld. 's Morgens vroeg maakte hij een rit en gaf daarna in zijn tuin audiëntie aan ieder die komen wilde. Gedurende de maaltijden werd er voorgelezen vooral uit de klassieke, maar soms ook uit godsdienstige werken. Na den maaltijd werden den hertog rechtszaken in 't latijn voorgedragen over welke hij in dezelfde taal zijn oordeel gaf. In zijn vrije uren liet hij zich voorlezen of ging naar de spelen en lichaams-oefeningen van de pages kijken. Zijn voornaamste fouten waren drift en zinlijkheid, maar deze beide neigingen bracht hij geheel onder bedwang. Marcilio Ficino, een der grootste denkers der 15e eeuw, noemde Federigo het toonbeeld van een volmaakt mensch en een wijs man, en zeker is het een hoogst merkwaardige figuur tusschen de genotzuchtige vorsten der Italiaansche renaissance. Weelde en pracht schenen Federigo echter heelemaal niet in tegenspraak met zijn ethische levenswijze en aan dezen trek herkent men den werkelijken kunstvereerder, want een groot deel van zijn schatten en ontzettend groot inko- | |
[pagina 316]
| |
menGa naar voetnoot*) schijnt hij aan zijn bibliotheek en kunstwerken besteed te hebben en van deze twee waren zijn boeken hem wel het dierbaarst. Een opsomming van de werken welke zich daar bevonden is heden niet meer mogelijk. De mooiste exemplaren maken nu deel uit van de Vaticaansche bibliotheek. Klassieken, Italiaansche schrijvers, Theologie, Philosophie, Wiskunde, Recht, Medicijnen, Historie, Arabisch, Grieksch, Hebreeuwsch, alles was er vertegenwoordigd. Wanneer de hertog van een werk hoorde hetwelk hij nog niet bezat, zoo liet hij het onmiddellijk copieeren en hij had bij voortduring 34 overschrijvers aan het werk. Veelal waren de manuscripten met prachtige miniaturen versierd en alle werken waren gebonden in donkerrood leer en met zilver beslagen. Na 14 jaren verzamelen, min of meer onder leiding van den daarbij zeer veel verdienenden Vespasiano had de hertog 30.000 ducaten aan zijn bibliotheek uitgegeven, welke voor een der beste van Europa doorging. Federigo had vooral smaak voor de classieken en was na den val van Constantinopel een der eersten welke zich voor de schatten der Grieksche literatuur interesseerde, die toen Italië overstroomden. Poëeten en geleerden waren steeds welkome gasten aan het paleis van Urbino; van acht dichters bezitten wij nog de getuigenis dat zij met hertog Federigo bekend waren. Sommigen verkeerden bij voortduring aan zijn hof. Onder de geleerden die er verblijf hielden bevond zich een Duitsche astroloog Maestro Paolo, en een groep voorspellers waren ook steeds aanwezig. Federigo hield ook veel van muziek, vooral van orgelspel en koor-zang. De hofhouding telde 355 leden, waaronder 4 leeraars in grammatica, logika en philosophie, 5 architecten, 5 voorlezers, 4 copiïsten van handschriften (behalve die buiten Urbino werkzaam), 5 tapijtwerkers en ten minste 2 miniatuurschilders. Gallo Galli schreef in 1566 aan hertog Ugobaldo II rekeningen gezien te hebben waaruit bleek dat de bouw van het paleis 200.000 ducaten kostte, het zilverwerk 40.000, de tapijten, het beleg van Troje voorstellend, 10.000, en de bibliotheek 40.000. Het paleis van Urbino wordt nu veelal beschouwd als het uitgangspunt van wat de Duitschers de ‘Hochrenaissance’ noemen en heeft daarom van een kunsthistorisch standpunt een ongemeen groote beteekenis. Gelukkig zijn wij omtrent den architect van het paleis vrijwel onderricht; zijn naam was Luciano Laurana en hij was uit Dalmatië afkomstig. Een aantal documenten deelt ons ook het een en ander mede omtrent de bouwgeschiedenis. De moeilijkheid van Laurana's opdracht bestond daarin dat hij in zijn plan rekening moest houden met het oude reeds bestaande paleis, hetwelk men hem blijkbaar niet toestond geheel af te breken en eenige nu nog bestaande vensters zijn blijkbaar van vroegeren oorsprong. Laurana moest het oude gebouw naar verschillende kanten uitbreiden, maar een deel der façade bleef bestaan. Federigo vatte reeds in 1457 het besluit het paleis te doen vergrooten, maar eerst in 1465 werd er een aanvang mede gemaakt. Laurana is niet slechts de architect, maar in een brief van Federigo van 1468 lezen wij, dat hij het recht van beslissing heeft voor het maken van alle decoratieve onderdeelen, steen, hout en ijzerwerk en was hij voor eenigen tijd alleenheerscher bij het tot stand brengen van het prachtige werk, hetwelk wij dus - behalve eenige latere toevoegsels - in zijn geheel aan Laurana's genie te danken hebben. Eenige documenten omtrent het paleis doen ons nog weten dat in 1468 de gewelven gereed waren en tusschen 1472 en '74 de meest beteekenende deelen van den | |
[pagina 317]
| |
bouw ten uitvoer werden gebracht. Laurana was in 1472 nog te Urbino, waar hij het jaar te voren een huis, en buiten de stad een moestuin kocht. Dit duidt dus op een plan er zich bij voortduring te vestigen, echter bevond hij zich in 1476 te Pesaro, waar hij aan het in 1474 begonnen slot werkzaam was. Hij stierf in 1479.
deur in hout-mozaïk, waarschijnlijk ontworpen door francesco di giorgio en uitgevoerd door baccio pontelli. (photo alinari).
Hoewel de eenheid van het werk het ons duidelijk maakt dat het geheele gebouw volgens de plannen van één persoon werd uitgevoerd, is het zeker, dat op het oogenblik dat Laurana Urbino verliet, het nog niet geheel gereed was Onder zijn onmiddellijke leiding kwam echter de groote binnenhof tot stand, welke wel het belangrijkste en schoonste deel van het paleis genoemd mag worden, zoowel als de loggia's tusschen de twee oude torens, de nu ingevulde maar nog zichtbare loggia's aan de Westzijde, de groote zaal, eenige kleinere zalen op de eerste verdieping, vele vensters, en de eenvoudigste deurlijsten. Laurana's opvolger was Baccio Pontelli, welke misschien reeds Laurana had bijgestaan en die er tot 1481 werkzaam bleef. De tweede verdieping werd eerst veel later geheel beeindigd. Onze bewondering voor dit prachtwerk der bouwkunst moet zich vooral bij het inwendige bepalen. De buitenkant was zeker vrijwel afhankelijk van wat er reeds bestond en van de ongelukkige plaatsing door welke het niet wel mogelijk was, precies die vormen aan het paleis te geven welke den architect mochten wenschelijk schijnen. Een façade heeft het gebouw eigenlijk niet en de hoofdingang bevindt zich niet in het midden, maar vrijwel in den hoek van een voorplein. Indrukwekkend zijn echter de proporties van den binnenhof van de gewelven der zalen en van de deuren en ramen; trouwens de leer der verhoudingen was eigenlijk de groote ontdekking der renaissance-bouwkunst. Van af het oogenblik dat het paleis bestond wekte het groote bewondering; de markgraaf van Mantua wilde er een plan van hebben, waarschijnlijk met het doel het te doen navolgen en Giovanni Santi en Porcelleo dei Pandoni bezongen het in gedichten. De bouwstijl mag een mengsel | |
[pagina 318]
| |
genoemd worden van klassieke statigheid en florentijnsche elegantie, hij is oneindig meer gratievol dan wat men verder in de 15e eeuw buiten Florence aantreft, eerwaardiger en ernstiger, en zuiverder schoon dan wat de Arnostad toen voortbracht. Toch is het duidelijk zichtbaar dat Laurana met de werken van Michelozzo, Bruneleschi en vooral met die van Alberte bekend was; van dezen laatste leerde hij waarschijnlijk het beginsel alle vertrekken van een verdieping op het zelfde niveau te plaatsen. Sedert von Reber de werkelijke kunstwaarde van het paleis van Urbino deed erkennen, is vooral Bramante als innovator van veel minder beteekenis geworden; men neemt soms als mogelijk aan dat hij in zijn jonge jaren bij den bouw van Urbino tegenwoordig was als leerling van Laurana die nu vrijwel algemeen beschouwd wordt als stichter van de groote Italiaansche renaissance-bouwstijl. Behalve het slot van Pesaro kan het zijn dat hij ook het kasteel Poggio Reale bij Napels plande.
san bernardino, grafkapel van de hertogen van urbino, buiten de stad gelegen. (bramante?) (photo alinari).
Een zeer geniale kunstenaar, welke Federigo op meer dan eene manier bijstond, was de Sienees Francesco di Giorgio Martini, schilder, beeldhouwer, architect en ingenieur. Geboren omstreeks 1423, was hij op jeugdigen leeftijd reeds bouwmeester van den kathedraal van Orvieto terwijl verschillende schoone schilderwerken van zijn hand zich in het museum van Siena bevinden. Het oorspronkelijk doel waarmee Federigo hem naar Urbino ontbood, was hem als oorlogs-architect te gebruiken. Als zoodanig was Francesco gedurende de jaren 1477-9, aan 's hertog's leger verbonden, maakte in dien tijd 36 ‘krijgsbouwwerken’, en schreef in 1478 een verhandeling over genie, welke hij aan den grooten veldheer opdroeg. Voor de versiering van het paleis maakte hij zich nuttig door het ontwerpen van verschillende deurlijsten met motieven aan krijgsinstrumenten ontleendGa naar voetnoot*) en een dergelijke fries, oorspronkelijk op een der buitenmuren van het paleis zichtbaar, maar in de 18e eeuw in de galerij van de eerste verdieping overgebracht. Een en ander werd door Ambrogio Barocci van Milaan uitgevoerd. Van meer belang echter nog waren de teekeningen welke Francesco maakte voor de hout-mozaiek versiering in welke het paleis van Urbino zoo bijzonder rijk is. Echter kwam deze versiering gedeeltelijk tot stand gedurende den tijd van Laurana, want waar het monogram F.C. (Federicus Comes) zichtbaar is, zijn wij zeker een werk voor ons te hebben hetwelk voor 1474 - jaar van Federigo's verheffing tot den hertogsrang - vervaardigd werd. Men heeft gedacht dat Baccio Pontelli dit mozaïek werk kon hebben uitgevoerd, daar hij zich zelf als ‘lignaiolo’ (houtwerker) betitelt, in 1475 het koor van den kathedraal van Pisa met hout-mozaïek versierde en zich leerling noemt van Francione die dergelijke ornementeering in het Palazzo Vecchio van Florence maakte. Daar de techniek van het | |
[pagina 319]
| |
werk te Pisa dezelfde is welke wij in Urbino vinden, maar de teekening daar veel minder sierlijk is, kan men aannemen dat te Urbino deuitvoering aan Pontelli was toevertrouwd, terwijl Francesco de Giorgio de teekeningen er voor maakte; de figuren tonnen ook te veel overeenkomst met die der schilderwerken van Francesco om ze niet aan de zelfde hand toe te schrijven. De buitengewoon rijke zoldering van Federigo's bibliotheek toont de datum 1476 en daar Francesco de Giorgio eerst het volgend jaar te Urbino kwam, is hier zijn hand niet te zoeken. Wel echter in de voorstellingen van Geloof, Hoop en Liefde in 's hertogs studeerkamer, de portretten van groote philosophen en eenige landschappen in de bibliotheek, zoowel als in de verschillende deuren van het paleis, welke met kleine figuren en met architectuur-perspectieven versierd zijn.
binnenhof van het paleis te gubbio (luciano laurano). (photo alinari).
Twee andere kunstenaars met de opluistering van het paleis belast, waren Ambrogio Barocci van Milaan,Ga naar voetnoot*) en Francesco di Simon Ferucci, beide beeldhouwers. Dat de eerste, welke zich voor 1479 te Urbino bevond, met een deel van het bouwwerk belast zou geweest zijn, schijnt niet waarschijnlijk. Aan hem kan worden toegeschreven de versiering van het trappenhuis en van de kapel ‘del Perdono’ welke een zekere Lombardischen stijl tonnen, zoowel als eenige friesen. Feruzzi maakte de deurlijsten met het granaat-motief - een embleem van den hertog -. Hij was waarschijnlijk tusschen | |
[pagina 320]
| |
1474 en '84 in het paleis werkzaam en zijn schoonste creatie was daar zonder twijfel de stucco aan het plafond van de zoogenaamde Barocci-zaal, waar in het midden de Arend van Montefeltre prijkt, omgeven door guirlanden houdende engelen. Hij maakte ook eenige gebeeldhouwde schoorsteenen en deurlijsten, van welke er zich een groot aantal in het paleis bevinden en de makers waarvan ons gedeeltelijk onbekend zijn, waarschijnlijk behooren zij grootendeels tot het plan van Laurana; op die welke aan Domenico Roselli kunnen worden toegeschreven komen wij later terug. Een ander bouwwerk, hetwelk gedurende Federigo's regeering tot stand kwam, was de kerk van San Bernardino op een heuvel buiten de stad gelegen, misschien reeds begonnen op last van zijn Vader, graaf Guidantonio. Documenten van 1467, tot '96 spreken van den bouw van deze kerk, welke werkelijk als grafkapel voor de familie van den hertog bedoeld was en ook als zoodanig dienst deed. Het altaarstuk, nu in de Brera te Milaan, waarvan verderop sprake zal zijn, was reeds in 1472 gereed, zoodat het waarschijnlijk voorkomt dat de kerk toen reeds vrij wel beëindigd was. Men heeft den bouw soms aan Baccio Pontelli toegeschreven, maar in den laatsten tijd meent men algemeen Bramante's stijl er in te herkennen. Hier doet zich echter de moeilijkheid voor dat deze zeker geniale architect in 1467 eerst 23 jaar oud was en het onwaarschijnlijk schijnt dat men een onderneming van een dergelijke beteekenis aan een jongmensch zou hebben toevertrouwd, die zich op dat oogenblik nog door niets had onderscheiden. Het plan in zijn grootschen eenvoud - een vierkant waarvan zich twee korte en twee lange armen uitstrekken - de verhoudingen, de ronde koepel, welke niet direct op de arcaden rust, zijn Bramantische beginselen; trouwens heeft men diens hand ook willen herkennen in het paleis Passionei te Urbino. Laurana's manier was het niet, maar zekere deelen van de San Bernardino schijnen gecopieerd in de portico van de kathedraal van Spoleto, welke in 1491 door Pipo d' Antonio Florentino gebouwd werd. Was hij misschien de architect van de San Bernardino? Een zeer beteekenend bouwwerk is het niet. Van het oorspronkelijk aspect van de kathedraal, welke gedurende het bewind van Federigo en zijn zoon Guidobaldo onder Baccio Pontelli's leiding tot stand kwam, is niets overgebleven; zij stortte aan het eind der 18e eeuw in een en werd daarna weer opgebouwd. In zijn geboortestad Gubbio deed Federigo tusschen 1476 en '80 ook het oude paleis vernieuwen en dit op een wijze, welke zoo zeer aan den stijl van Luciano Laurana herinnert, dat het wel geen twijfel lijdt, dat het de groote architect zelf was die het plan voor deze veranderingen leverde en niet Francesco di Giorgio of Baccio Pontelli, zooals veelal wordt beweerd. Het is echter op veel bescheidener schaal uitgevoerd dan het paleis van Urbino, het is slecht geplaatst tusschen nauwe straten en heeft slechts eene verdieping. Maar de binnenhof, hoewel klein, toont dezelfde colonnade met prachtige verhoudingen, welke Urbino in het groot bezit, de gewelven, deuren en ramen van eenige zalen toonen ook groote gelijkenis met het paleis der residentie. Het monogram van Guidobaldo en het wapen van de Della Rovere's toonen dat een deel van het gebouw na Federigo's tijd werd uitgevoerd. In den tegenwoordigen vervallen toestand blijft er geen spoor over van de beeldhouwwerkversiering van Domenico, Roselli en Ambrogio Barocci, noch van het prachtig hout mozaiek met allegorische voorstellingen van Muziek, Letterkunde, en Wetenschap, welke misschien het werk was van Antonio Mastei, die het koor van de S. Fortunato te Gubbio versierde. Nog vinden wij vermelding van bouwwerken welke Federigo te Fossombrone, Cagli, Cateldurante, Mercatello en andere hem behoorende steden deed uitvoeren, maar waarschijnlijk geldt het hier slechts vestingen.
(Slot volgt.) |
|