de straatgeruchten, die gedempt in de vestibule doordrongen, gerij, gerel van fietsen, een schelle jongensstem. Ze luisterde gespannen, en eenklaps besefte ze dat ze wachtte op iets wat het vreeselijke zou gaan breken, het plotseling te niet doen: Gerinkel van de telefoon en zijn vertrouwde stem..... Een ruk aan de bel, meteen glijdend door de busgleuf een wit briefje met zijn bekend handschrift.....
De stilte duurde. Ze voelde haar schouders als naakt onder de dunne japon, ze rilde. De dingen van allen-dag vielen rondom weg. Haar wereld verschrompelde tot dat ééne:
Hij had haar bedrogen!
Ze trad de kamer binnen. In de weldoende koestering van het haardvuur werd het nog eens haast belachelijk van onwaarschijnlijkheid. Maar de rood-omkapte schemerlamp in de serre beglansde het gebruikte theegerei, Antoinet's teruggeschoven stoel. Antoinet zag hem zelven. Op het jaarbeursterrein, een vrouw aan zijn arm. Met diezelfde vrouw 's avonds in het Cabaret. Drie dagen was hij toen weggebleven voor zijn zaak....!
Als een heete golf doorgloeiden haar wanhoop en verontwaardiging. Ze keek zich aan in den spiegel, haar starre oogen, haar rond kindergezicht. Het verwonderde haar vaag, dat ze niet plotseling veranderde.... Pas twee jaar getrouwd, dacht ze tragisch. Ze vond geen tranen. Het leek uit een roman.
De pendule op den schoorsteenmantel sloeg vier helle tikken. Ze schokte ervan op, al zóó laat! Tegen half zeven kwam hij thuis, ze kon hem niet ontmoeten, niet gewoon doen met dàt tusschen hen.... Ze moest hier weg!
In de slaapkamer zocht ze toiletgerei bijeen, pakte het in een taschje. Jachtig kleedde ze zich. Slechts één gedachte bezielde haar: Hij had haar bedrogen. Hij had alles tusschen hen onwaar gemaakt.
Ongezien verliet ze het huis.
Als gesmoord door den groeienden schemer kwijnde daarbuiten de laatste daggloor. Een eendere grijsheid hield gansch de stad omvangen. Warm-rood verglommen daarin van winkels en café's de feestelijke lichtjes. De trams propten overvol, telkens schoof er een voorbij. Onrustig keek Madelon op haar horloge, zóó miste ze nog den trein! Haar ouders zouden schrikken, bezon ze pijnlijk. Ze kon voorloopig vertellen, den kertstijd thuis te komen, wijl Hans onverwacht voor zaken had moeten afreizen....
De mist prikkelde haar in het gezicht als ragfijne regen, ze trok den bontkraag hooger. Afkeerig beroerden haar gepeinzen de aankomst, straks, in het dorp waar haar ouders woonden. Ze stelde zich voor, hoe verlaten en naargeestig het lage huis zou schuilen achter het druipend en spichtig iepenlaantje, het ondiep vijvertje in den tuin half gedempt door afgewaaide rottende blâren.... Vader, oud en ziekelijk vlak naast de kachel, moeder ongenaakbaar rechtop, een levend verwijt tegen hem, tegen alles en iedereen.
Hij heeft me bedrogen!
Ze voelde behoefte, dit aldoor te herhalen, als om de woorden te hameren in haar weerspannig brein. Want een weekheid wilde haar bekruipen, haar zwak maken: Over een paar uur keerde hij in het leege huis, waar voor de eerste maal ze hem niet wachtte. Tot laat op den avond haar telegram hem zou doen begrijpen.....
Madelon verhardde zich. Duidelijk, als zwevend op den nevel, zag ze nu vóór zich zijn blonden kop, zijn altijd lachenden mond. Een heetheid schroeide achter haar oogleden, wreed klemde ze de bovenlip tusschen de scherpe tanden. Opgelucht zag ze een minder volle tram stoppen, Goddank, raakte er een einde aan dat werkeloos martelend wachten!
Belklingelend snorden ze al voort. Vanuit haar hoekje naast de open deur bespeurde ze het zwarte gedrang in de klamme avondstraten. Het asfalt van het trottoir glinsterde als een ijsvlak, waarover de verlichte winkelramen streepten hun gelen en violetten weerschijn. In het midden, waar het gewoel