| |
| |
| |
Herinneringen,
door Jo de Wit.
I.
Een hotelkamer, smaakvol ingericht, fauteuils, divan. Een electrische lamp met een kap, van de allerdunste, helkleurige zijde die als een bloem van geheimzinnigheid het licht omtrilt.
Harold, een man van om-en-bij de veertig, jong, lenig, intelligent en knap. Zijn oogen kunnen lachen vol zonnigheid en jolijt, maar zich ook, plots, verduisteren; somber staan ze dan en wreed.
Hij rookt een cigaret en houdt in zijn hand een boek. Schuift het boek na enkele momenten opzij en staat op om te bellen. Na een oogenblik waarin Harold heen en weer loopt, komt Piccolo binnen.
(met 'n stem die kalm beveelt zonder onvriendelijkheid).
Page, de avondkranten....?
Ja, 'k zal ze u brengen (wil weggaan)
En, jongmensch! haal dalijk van beneden wat rozen, laat es zien: donkerroode rozen. Goed onthouden hoor en als de duivel ermee terug.
(snelt weg).
Dalijk mijnheer.
(alleen, peinzend).
Tja (blijft even stil staan) waarachtig, bijna vergeten (gaat naar de telefoon, neemt de hoorn van de haak) . Centrale, als 't u blieft. - - 1014.... (na 'n oogenblik) . Mijnheer Wiranda thuis?.... ja, wilt u 'm even roepen. Met Dr. Kreplin (na 'n oogenblik) . Anton? Ja, ouwe jongen, hoor es even. Ik ben eergisteren hier aangekomen, maar ik zal geen tijd hebben voor afspraken met je. Behalve de noodzakelijke conferenties met die twee professoren ben ik genoodzaakt me hier verder van alles terug te trekken.... (luistert) Och, jij! wie eens steelt is altijd een dief. Zeker, ik ben hier niet alleen. Maar (luistert) Wát zeg je? Neen, waarachtig, het is iets heel anders, kan dat nu niet zoo uitleggen. 'n Vriendin en 'n vriendin da's twee..! Wát?. (luistert even dan, ongeduldig:) Enfin, ik bel je nog wel eens op. Heb nu geen tijd meer. Conferentie? - Ja, conferentie - Nu, adieu. (Er wordt geklopt. Hij legt bruusk de hoorn neer) .
Piccolo komt binnen met de kranten en de rozen.
(afwezig, kijkt naar de rozen).
Nee....
(weer bij de realiteit, vroolijk)
Page, rekenen we morgen wel af, hè.
Goed, mijnheer, (tikt aan zijn pet, af) .
(legt de rozen los onder het licht van de omkapte lamp, vouwt een der kranten open, leest 'n klein eindje, gooit de krant neer, staat weer op, balt even, als in spanning de hand en gaat weer zitten in een diepe easy-chair).
Een lichte, bijna mysterieuse tik op de deur. Met 'n vlugge, stille sprong is Harold bij de deur, opent die en sluit haar achter 'n jong meisje.
tenger, fijn en jong, De oogen hebben een kinderlijken blik. Ze is zonder hoed, heeft een mantel los omgeslagen. Harold neemt die van haar af met 'n wijd gebaar van hoffelijkheid. Ze draagt het haar eenvoudig en sierlijk, haar japon is elegant zonder excessen van groote modieusheid. Ze blijft op de plek waar Harold haar den mantel afnam staan en kijkt glimlachend, verwachtend naar hem op.
(neemt haar hand en haalt haar naar het licht toe).
Langzaam: dus je bent tòch gekomen meisje....
Ik verwachtte niets, want ik wou niets verwachten.
| |
| |
Ik zei toch.... misschien..’
Niets dan een dekmantel dus voor het al te gewillige ‘ja’?
Jongen, als je 't zoo noemen wilt....
Hoe rustig is het hier, wat een heerlijkheid.... (ze leunt in de kussens, staart even voor zich uit, als in een droom.)
(innig).
Vermoeit jou dat drukke leven?
Vermoeien.... dat is het misschien niet.... Maar: je komt niet tot jezelf. Het is of een deel van je bewustzijn uitdooft als je altijd middenin de drukte van een Groszstadt bent. Die volte, het geroesemoes, overal.... in hotels, restaurants en theaters.... Het is merkwaardig, als studie van het leven der massa, misschien? (teeder) maar ik houd van de stilte.
(speelt met haar hand).
Ach ja....
(ze zet zich iets lager dan hij en ze kan tegen zijn schouder leunen, ze heeft aldoor dien diep-dringenden, kinderlijken blik, die zoekt en vorscht).
O, maar ook jou moet het vermoeien, leeg laten op den duur. Je moet het nu toch door en door kennen. Wat kan het je nog bieden? Wat zoek je er? Ik denk daar dikwijls over en dan is het me een raadsel....
Ach, jij kind, hoe zou je dat ook kunnen begrijpen.
(trotsch).
Ik ben geen kind.
(vat haar hoofd bij de kin).
Nee, je bent lief en wijs. Lief en wijs, ook omdat je gekomen bent....
Maar.... Harold, eigenlijk.. waarom zou ik niet?
(legt zijn arm om haar schouder).
Misschien heb je gelijk.
(legt haar hoofd zacht tegen hem aan).
Vin je dat nu zóó'n verschil? We zijn immers heel den dag samen? Ik ben toch met je meegegaan omdat ik van je hield? We hebben toch samen gezeten in treinen en auto's en theaters, waarom zouden we dan ook niet hier samen kunnen zijn?
Natuurlijk, mijn lieveling.....
(zoekend naar woorden).
Juist in de stilte. Want zoo te midden der menschen schijnt altijd nog iets van jou aandacht weg te vliegen (met 'n tikje weemoed) : Dan zie je dat, nu zie je dat. Heelemaal ons verdiepen in elkaar, hebben we dat gekend? Dat eeuwig-bewegelijk, roezig schouwspel, achter ons, rond ons....
(met een sterken lach in zijn oogen).
Ik heb ervan gehouden, hartstochtelijk er van gehouden, jaren heb ik de contemplatie geschuwd.
(ziet hem aan).
Misschien.... kan dat anders worden..
Dèze stemmingen tenminste zijn wel heerlijk....
Vroeger heb je ze ook gekend....?
(zijn oogen verduisteren).
Vroeger! - ik ben niet altijd cynisch geweest en materialist.
(koesterend).
Cynisch en materialist -! ik weet wel beter.
(hij staat op om de rozen te halen).
Hier mijn meisje, klein, idealistisch meisje....
houdt de rozen tusschen hare handen, streelend.
Zooals je dat doet.... zoo.. Nee, dat is meer dan estetisch bewonderen, dat is genieten met als je zinnen....
(luikt haar oogleden).
Ja, het is genot....
(na 'n oogenblik, met weeke stemklank).
Er is toch verschil tusschen hier zitten en in de auto. In de auto mocht ik je kussen.....
(haar gezichtje heffend).
Dat mag je hier ook.... alleen.... heel stil.... niet wild.
(sluit zijn oogen, neemt haar tegen zich aan droomend).
‘Niet wild’.
(spreekt met halve stem, suggereerend).
Dat kàn je wel....
(balt z'n eene vuist).
Ja, dat
| |
| |
kan ik wel.... (bukt zich en kust haar) .
Je bent mijn lieve jongen.
(kijkt weg, de kamer in).
(roept z'n aandacht terug).
Harold?
Knip eens één roos af, die ga ik opsteken.
neemt zijn zakschaartje en knipt voorzichtig een knop af.
Mijn broche moet er voor los....
Dat zal ik doen (lachend, vol goede kameraadschap) en ‘niet wild’.
Goed, doe jij het maar, je hebt er verstand van.... (ondeugend) van bloemen, bijoux en vrouwen....
Tja! ik heb van de meest-differente schoonheden die het leven biedt genoten.
Soms dacht ik: het kan nooìt te veel.....
En het heeft je toch moe gemaakt.
Ach, moe en triest, diep en triest was ik al jong.
(heeft de broche losgemaakt, ziet opeens dat ze om haar hals een klein gouden kettinkje, waaraan een saffier hangt, draagt).
(heftig, verwonderd).
Wat dráág je daar!
(speelsch).
Jongen, het is heusch niet van een vroegere minnaar....
(zonder haar te begrijpen).
Doe het eens af.
Met plezier.... (laat het in zijn hand glijden) .
kijkt met strakke aandacht op het kleinood neer.
Een saffier, zie je? Het is een héél mooie.... Zoo blauw als de lucht wel kan zijn.
kijkt haar aan met iets van ontzetting.
(schrikt van z'n verren blik).
Harold, wat is er!
(dringend).
Wat is er, waar denk je aan?
(tracht hem te bereiken).
Ik kreeg het van mijn vader....
hoort niet, laat de steen in zijn hand spelen herhaalt de woorden van Irma op den zelfden toon, gedragen).
‘Het is.. een heel mooie.... zoo blauw als de lucht wel kan zijn.
(heftig).
O, ik ken die steenen - ook de woorden....
(langzaam).
Dat jij zulk een steen draagt en deze woorden zegt....
(stil).
Is het, een herinnering?
(staat op, loopt de kamer heen en weer).
Ja....
(bekampt haar emotie, vleiend).
Kom eens hier....
Is het, iets héél droefs?
(met rustige stem).
Het allerdroefste....
(legt zijn handen tegen haar gezicht, smeekend).
Kan je die herinnering niet verjagen, ook nù niet?
(dof).
Soms komt het, onweerstaanbaar. Het is zóó lang geleden, vergeten is het nooit....
Mijn arme jongen.... Zou je mij niet kunnen....
Néé! nooit heb ik het verteld en nooit ook zal ik.... (Ze blijven in droeve verteedering tegen elkaar leunen. Maar in Harold doemen de herinneringsbeelden op. Zijn oogen verwijden zich. Hij schuift driftig z'n handen om haar polsen. Dan staat hij opnieuw op, blijft een oogenblik roerloos op haar neerzien en zegt met gesluierde stem:) Weet je wat jij nu doen moest?
(verwachtend het hoofd opgeheven).
Néé?
| |
| |
Naar je eigen kamer gaan.
(wordt bleek).
Naar.... mij eigen kamer....?
Waarom, waarom in godsnaam?
Kan je.... (moeilijk) kan je niet begrijpen dat er oogenblikken zijn dat een mensch alleen wil wezen.
Wil je, Ga je? (zijn stem hokt)
(staat vast-besloten op).
Dan ga ik.
(ze buigt het hoofd achterover in smartelijke verbazing).
Boos? - Ik heb het gevoel dat hiermee tusschen ons alles uit is.
(laat verslagen, diep-gekwetst haar hand los).
Ik had jou wijzer gedacht.
(niet in staat zich nog te beheerschen. - De meest felle emoties doorloopen haar. Ze maakt een wijd, vaag gebaar, dat niet meer van het jonge meisje is, maar van de vrouw).
....Mogelijk.... (Gaat naar de deur, grijpt haar mantel) Nu ga ik....
(komt terug, in haar oogen schijnt een ander licht).
Begrijp me goed.... (ze hijgt) Begrijp me.... (ze legt haar hand op zijn arm....) het is niet, omdat ik jaloersch van de herinnering ben, ook niet omdat je het mij niet hebt kunnen vertellen.... O, jongen! Ik heb toch nooit in je vertrouwen willen dringen.... er zijn immers herinneringen waarover men nooit spreekt. En.... ik.... ik ook heb mijn herinneringen (kinderlijk) andere misschien, maar tóch....
(rustig).
Goddank zul jij niet hebben moeten lijden wat ik geleden heb.
Hoe weet je dat? Denk jij? (ze slaat haar armen om hem heen, sluit haar oogen) Denk jij dat ik niet weet wat leed is. O, Harold, als iemand het weet.. (Haar gezicht wordt bleek en broos, hartstochtelijk) . Ik heb het hellevuur gekend. Misschien, door andere oorzaken. Maar doet dat er zooveel toe? De aanleiding? Het gevoel is alles toch en ik zou àlles kunnen begrijpen....
Ja mijn kind, maar er zijn dingen-
(heftig)
Ik vráág er toch niet naar! Ik wil alleen maar zeggen.... zie je.... dat ik weg moest, dat was het erge. Dat kan ik niet begrijpen, nog niet.... Je verdriet, waarom mag ik dat niet zien? Ik kan er immers alleen maar eerbied voor hebben? Ik kan je er immers alleen maar te méér om liefhebben? (weemoedig) Maar dat ik weg moest.... Wij, we zijn toch vrienden geweest. Méér misschien. Maar vrienden vooral. Dat heb ik het allereerst, het allerinnigstst gewild: je vriendin zijn. Dat wat anderen geweest zijn (ze maakt 'n vaag gebaar) . Daar heb ik niets aan toe te voegen. Maar je vertrouwde te wezen (verwart zich) of liever, je vriendin, bij wie je je niet hoeft te schamen, bij wie je je zelf kan zijn...
(blijft strak).
Huilen wil een man niet waar een vrouw bij is....
Je bent - héél lief. Maar ga nu toch.... Je bent niet boos meer....?
(glimlacht smartelijk).
Boos? (strijkt met de hand over de oogen, kijkt, van hem afstaand, hem aan). (Langzaam:) ....Wel te rusten dan Harold....
(Doek).
| |
II.
Dezelfde kamer. Weer avond. Harold heeft een soort fleurige onrustigheid over zich. Fluit. Strijkt met voorzichtige handen rechts en links van zijn scheiding over zijn haar. Leunt achterover in zijn stoel. Knipt zijn oogen dicht, laat zich een enkele seconde weg wiegen op zijn droomen, staat dan op om te bellen. Piccolo verschijnt.
(spreekt op een toon van blij-
| |
| |
moedig ongeduld).
Page, krijg ik mijn avondkranten.’
Ze zijn net aangekomen, mijnheer.
En, luister eens.... breng van beneden een tak orchideeën mee, weet je, zoo'n tros van die goud-gele.....
Met van die donkere spatten er op.
'k Zal eens kijken mijnheer (wil weggaan) .
Zóó (kijkt op zijn horloge) nu nog vijf minuten, tien minuten.... even opbellen....
(Neemt de hoorn van de haak) . Centrale.. .... No. 6336.... Hallo? Ja, met Dr. Kreplin. Ah, ben je 't zelf van Wageren? Wil je morgen mijn instituut opbellen? Dat wachten op intercommunale aansluiting duurt me te lang. Wil je ze daar zeggen dat ik de eerste dagen nog niet kom? Of ze hoog of laag springen: ik kom niet. En niet verklappen waar ik zit hoor. Mijn assistent weet het wel, zie dat je die aan de telefoon krijgt. Zeg hem dat hij doet wat hij kan, en wat hij niet kan dat doet hij eenvoudig niet. Ik kan hier nu niet weg en daar is alles mee gezegd, (wacht even) dus dat doe je van Wageren? Morgen, niet te laat? Dank je wel - Adieu....
Zóó. Kom, waar blijf je, kleine page met je orchideeën, straks ben je te laat. (Loopt luchtig-fluitend de kamer rond. Zijn oogen houden de droomerige uitdrukking. Een klop op de deur.)
Braaf zoo kerel. En de kranten. Mooi. Verder geen nieuws. Ben niet thuis, vanavond, zeg dat even aan de portier.
(neemt de tak, bekijkt ze, legt ze in het schijnsel van de lamp. Schuift de divan wat naar voren, zoodat er een intiemere hoek van meubels ontstaat. Er wordt zacht geklopt.)
(doet 'n stap naar voren).
Já, binnen. (Irmgard doet langzaam de deur open. Ze is bloothoofds, de avondmantel omsluit haar nu geheel. Ze houdt met één hand de plooien van voren te samen. Harold heeft een gebaar om haar de mantel af te nemen, doch zij glipt langs hem heen naar de divan, gaat zitten, de mantel om haar heen.
Goed, goed, voorloopig ignoreer ik dat.. Ik kom naast je zitten. Geef me je hand dat kleine handje. Zoo, iedere vinger zal ik kussen, die dunne kleine pink het laatst Hebben we samen een heerlijke dag gehad?
Een zalige dag. Het begon vanmorgen al, hè. Zoo als alles tintelde in 't Septemberlicht!
In lange, lange jaren weet ik me niet zoo'n genot zoo'n vreugde te herinneren. Jij?
(kijkt haar aan).
Néé zulk een dronkenschap? De champagne vanmiddag was maar surrogaat. Wij hadden edeler wijn gedronken heel den langen dag.
Zooals je oogen glansden.. Sterren....
Je mond.... Irmgard zoo innig en warm als die, in het beweeglijk spel van je lach en je woorden bloeide in je lieve gezicht. Ik dacht aldoor: vanavond, vanavond zal die mond kussen. Ik zal het meisje zóó kussen dat ze heel de wereld voor me vergeet (kust haar hand) .
Wat was het heerlijk - die wilde rit in de auto, die wedstrijd met de trein op den spoordijk naast ons. De chauffeur voelde met ons mee. Het wildste was niet wild genoeg, het felste niet fel genoeg vandaag.
Die koele rose blos aan je wangen van de wind, de vaart! En hoe de gele bladeren een werveldans hielden vlak vóór de auto. Er zat muziek in elk gebaar,
| |
| |
in elk geluid dat wij zagen en hoorden vandaag (stil) . Kom kind, kus mij.
(Staat op, grijpt de tak orchideeën, legt die tusschen haar handen in haar schoot.)
Hoe mooi, die gouden vlekken Vandaag.... O Harold, wat is er toch gebeurd dat alles anders is dan ooit? Ik voel iets in mij - een verlangen, onbegrensd. En - of ik dronken ben, maar een zóó zalige dronkenschap...
(plagend).
Maar je hebt ook champagne gedronken.
Denk je dat ik het niet begrijp..
Voor het eerst vandaag vond ik het heerlijk met jou te zitten in de eetzaal, in de volte van menschen. Wij waren een eenheid te midden van die onverschillige menigte. Er was iets geheimzinnigs in de atmosfeer. We wisten dat we spoedig alleen zouden zijn. En het leek of heel het gebeuren rond-om ons niets was dan een bescheiden spel, tot ons vermaak daar opgevoerd.
Meiske, ben jij nog dezelfde van een week geleden? Jij die zoo minachtend sprak over mondain gedoe, over leegheid, zinloosheid.
Ja maar nu was het immers niets dan begeleiding. Ook voor jou had het als zoodanig zin, terwijl het vroeger iets essentieels voor je was.
Dat is waar (zint) Houdt jij ook zoo van die rit van de stad naar hier, 's avonds na het eten in de auto? Ik zit er aan tafel al stilletjes naar te verlangen. Dat jij zwijgend tegen mij leunt, wij rijden, in het donker, ongezien voort en voor ons gloeit met rosse gloed de schijn van electrische lampen in het glimmend asfalt....
(Ze zwijgen even.... droomend.)
En, krijgen de bloemen geen plaatsje?
Ja, dan moet de mantel open
(staat op, trekt haar op, tégen zich aan, kust haar, fluistert:)
Monna Vanna?
Néé, néé, maar weet je niet, vanmiddag....
(met blije stem).
Ja, toen zei ik, ik zou wel eens willen zien hoe dat zwartzijden onderjurkje dat je laatst kocht je staan zou. Je moet er mee uitzien als een danseresje.
Ja, en ik beloofde.... en nu ik van avond bij je kwam....
Mijn liefste.... (Hij maakt de mantel open. De onderjapon, als een meisjesachtige avondjurk, is kort van rok en laag vierkant uitgesneden. Hij kust haar hals, ze slaat de armen om hem heen. Zoo voert hij haar, de mantel nog om, naar de bank, en knielt bij haar neer, buigt zijn hoofd in haar schoot. Ze streelt zijn haar. Dan staat hij op, gaat op den rand zitten, buigt zijn armen onder haar rug, kijkt haar lang aan, kust haar. Ze kust hem terug en er is een stilte van zwijmelend genieten. Als hij op kijkt is haar gezicht veranderd. De glimlach is weg. Er trilt een angsttrek om haar mond, ze is bleek, een traan glinstert op haar wang.)
(zich oprichtend, langzaam).
Irmgard.... Waarom huil je? Kan het, zouden het tranen van geluk kunnen zijn? Nee, je gezicht is vertrokken (hij trekt zijn arm weg) . Irmgard, zeg me wat er is....
Niets? Een vrouw schreit in zulke momenten niet zonder reden. Het kan alleen maar zijn van geluk, òf van verdriet. En alle vreugde is van je weg. Je bent niet gelukkig. Dan is er maar één verklaring (hij staat op) . Je denkt aan iets, je herinnert je.... - Nou já (maakt 'n onverschillig, knippende beweging met zijn vingers) . Ja, Irmgard. (Blijft recht voor haar staan) .
(Ze leunt zwijgend in de kussens.)
Het kwam zoo opeens, onverwacht. Toen je je over me boog...
| |
| |
Ik bid je, geen verklaringen! Toen ik me over je boog! Zou dat soms een verontschuldiging moeten heeten?
Een.... verontschuldiging?
Het moment kon niet slechter gekozen zijn.
(gaat recht-op zitten, kijkt hem onafgebroken aan).
Zou je.... niet wat dichter bij willen komen Harold. Over zulk een afstand heen kan ik niet met je spreken. Je gezicht is als een masker. Ik ken je niet meer. Probeer naar me te luisteren
(gaat op de rand van de bank zitten; strak).
Kind, de feiten spreken overigens voor zich zelf.
O néé! Je begrijpt het verkeerd. Het was.... hoe zal ik het zeggen. Jij, als jij je over me buigt, dan, opeens, is er iets in je gezicht dat lijkt....
(springt op).
Alleraardigst! maar spaar me het verdere. Dus je moest huilen omdat ik op een ander leek en toch de andere niet was.... Dat opent toekomsten! Dan word ik een levende herinnering, een eeuwig fantoom. Beste meid, ik ben liever mezelf..
(richt zich wat meer op).
Maar dat is het niet. Zooveel lijk je ook niet op hem. Het is iets, een gezichtsuitdrukking. En het deed me niet terug verlangen. Alleen angstig zijn. Want dat andere ging immers voorbij? En ik dacht: als ook dit....
Dat het kwam na deze dag! Je weifelde al toen ik vroeg: herinner je je in jaren zulk een dag? En nu dit.... (week) nadat je zelf tot me kwam in je kleine zwarte jurk.......
Ik ben immers nog dezelfde, heelemaal dezelfde als daarnet (strekt haar hand uit) . In mij is niets veranderd....
(blijft staan en Irmgard staat op, trekt de mantel rond zich.)
(langzaam).
En jij.... gisteravond dan, Harold?
(schijnt niet te begrijpen, kijkt naar haar zooals ze staat, de mantel laat van boven het blank van haar hals zien tusschen het dof-zwart van het bont. Harold doet een stap naar haar toe, en keert dan weerom; op kwasi-gemoedelijke toon:) Weet je, ik moest nu maar weggaan, naar beneden, een sigaret rooken in de hal (even stilte; met zachte stem:) van alles wat wij ons gedroomd hebben, van dat waar de dag een voorspel van was, kan nu niets komen.
Nee, en, waarom? (doet nog een stap achteruit) . Het moest misschien zoo zijn (teeder) later.... later als ik oud zal wezen, zal in mijn herinnering dat teere meisjeslichaam me een droom zijn, een illusie, ongeschonden, zooals ik er weinige bezit - want ik zal het onaangetast hebben gelaten - ....ik heb het immers nauwelijks aangeraakt.
(heftig).
Dus.... hiermee?
Kom, ga naar je kamer. Wat ben je ook roekeloos, meisje, zooals jij je waagt in het hol van een leeuw.
(mat).
Als ik de zin van dat alles vatten kon....
Kind, het is alles zoo eenvoudig....
(besloten).
Dan ga ik Harold. (Blijft bij de deur nog even staan, zegt langzaam:) Wat kan er toch veel veranderen door een enkele traan of door een keine saffier.....
(Doek).
| |
III.
Den volgenden dag.
Dezelfde kamer, 's morgens. Achter de ruiten staat een heldere, zonnige dag. Harold heeft een brief geschreven, staat op loopt naar de telefoon, neemt de haak op: Met kamer 15 als 't u blieft.
(Wacht met een glimlach de stem aan den anderen kant) . Wel, al op?.... al héélemaal klaar? Dat is prachtig. Heb je al wat ontbeten? - Wat zou je er van zeggen, als we er eens op uit trokken.... (bezint zich) tenminste,.... als jij wilt, als je zin hebt - Goed? - Trek dan gauw je mantel aan en kom me hier halen.
(Er wordt geklopt. Piccolo.)
| |
| |
De morgenkranten mijnheer.
Dank je - Neem deze brief mee, wil je?
(Slaat een der kranten open, kijkt afwezig over de bladen.) (Er wordt geklopt.)
(slank en jong in haar mantelpak, wit zijden blouse, klein hoedje.)
(gaat haar tegemoet. Er is een verlegenheid tusschen hen.)
(eerbiedig).
Wel? (kust haar hand.)
Het is wonderlijk... maar hier ben ik dan weer.
(verschrikt).
Maar.... Irmgard, had jij dan, in ernst, gedacht dat wij uit elkaar zouden gaan?
Gisterenavond já.... Zooals wij van elkaar weg gingen - dat opende geen nieuwe mogelijkheden meer.
(strak).
Slecht, of, eigenlijk, zoo goed als niet. Daardoor was ik zoo vroeg klaar vanmorgen Ik had het van alle kanten bekeken en ik was besloten....
(heft de hand).
Spreek het niet uit, wacht nog daarmee.
(nog altijd gereserveerd).
Heb jij geslapen vannacht of....?
(glimlachend).
Niet noemenswaard.... Nee het spookte maar, spookte door me heen. Ik zag je aldoor, met die traan op je wang en ik haatte, haatte de man die mij....
O, Harold, is dat het resultaat van de nacht? Heb je niet eenmaal bedacht wat ik.. hoe ik.... (ze houdt verward op) (bitter) . Nee hè.... Ik, och wat was ik je waard. Jij was gekrenkt en....
Was jij me niets waard? Tè veel misschien....
Ken jij de maxime van Laroche-foucauld? Il y a dans la jalousie plus d'amour-propre que d'amour.... Dat moest ik denken, vannacht. Van je liefde.... of.... je genegenheid was me je jaloerschheid volstrekt geen bewijs. In mijn verdriet liet je mij alleen. Ik had troost verwacht, want ik was bedroefd. Innigheid - .... Zij bleef mij ver. Hoe kunnen wij ooit samen.... als wij zoo langs elkaar glijden?
Dus je voelt wat is gebeurd als een verwijdering tusschen ons.
Als wij vóór alles vrienden waren, zoo als wij honderd maal hebben beweerd, dan had je gekrenktheid niet overheerscht, dan had je je best gedaan mij te begrijpen, en àls je had begrepen, dan zou je gezien hebben, dat er voor de gekrenktheid weinig reden bestond.
Misschien voelde ik te veel en te uitsluitend als minnaar. Van al die schoone theorien was mij niets gebleven; in de praktijk behield ik geen enkele ‘gedachte’, ik kon alleen nog maar stérk en hevig ‘ondergaan’ .... (kijkt haar warm aan) .
Daarom.... moèst het misschien niet gaan zooals het ging? Indien jou de herinnering niet had bespookt, indien de fantomen van het verleden niet met hun schaduwen over ons heen waren gestreken, zou er dan, gisteravond, niet veel gebeurd zijn dat wij nu moesten betreuren? Is alles nu nog niet gaaf en ongerept? Kunnen we de dag niet ingaan zonder wroeging? Jij. droomenmeisje, zou jij het anders hebben gewenscht?
(met weemoed)
Wel hebben we elkaar oneindig beter leeren kennen door deze strijd, dan wij het gedaan zouden hebben in elkaars armen.
Dus.... een ontgoocheling.
(heftig).
Wat ik niet begrijp, is .... Zie nu eens Harold. Er was een avond. vóór de avond van gisteren. Wij zaten stil bij elkaar. Je wilde mij een bloem opsteken. Toen is er een herinnering over je gekomen, zóó hevig, dat je weg wilde van mij.... Gisteren.... wilde ik weg?
Het was heel iets anders....
(zachter).
Jij had je herinne-
| |
| |
ringen, ik de mijne - zij kwamen toen we ze geen van beiden wenschten.... Is daarin groot verschil?
Omdat, gisteren, dat was het oogenblik van suprême verlangen naar elkaar, toen moest je niet anders geweten hebben dan mij, mij, mij en het verlangen, het duldeloos verlangen.
(heeft haar klare, meisjesachtige blik).
Toen.... die andere avond - wij zaten zoo stil bij elkaar en we spraken.. toen was er óók verlangen, een ander verlangen, ik dacht dat jij niet anders wist en voelde dan mij, mij....
(glimlachend).
Voor mij niet.
(doet een stap vooruit).
Kind....! maar zoo als jij kuste gisteren, zoo kust niet een die leeft van louter vaagheid en philosophie.
(begrijpt hem niet).
Heb ik dat ooit beweerd?
Nee, maar nu je zegt dat het éérste je meer waard was....
Meer....? Wel anders. Maar zéker evenveel.
De meeste vrouwen die ik ontmoette dachten zoo niet, daarom geloof ik zoo moeilijk.
(zacht).
Wenschte die het meest, het eerst dat.... andere?
O, als ik je vertellen zou! Maar Irmgard, weet je hoe ik me voel? Op de grens van twee werelden. Te goed voor de eene, te slecht voor de andere.
(vol innigheid).
Te slécht? als ik daar niet zoo overdenk? (legt haar hand op zijn schouder) .
Klein meisje.... daar gaat het niet om. Niet om hoè jij over me denkt gaat het. Wel of ik mij aanpassen kan, mij thuis kan voelen in die sfeer van jou. Het zou mij b.v. kregelig kunnen maken.
(speelt met haar vingers, fluistert).
Krégelig?
(nerveus).
Ja! als je de voosheid veler schoone woorden heb doorgrond, dan ....blijft er zoo'n akelige ongeloovige lach in je, bij woorden die - misschien.... het allerheiligste bedoelen....
Maar als je eens ondervinden zou, dat.... (kan niet verder)
Doe nu geen moeite... Later,.. Daden zijn meer dan woorden, overtuigender soms. Ik voel mij vandaag.... of je rustig je kettinkje zoudt kunnen dragen en ik zou geen pijn lijden. Maar blij zijn omdat ik eens dát heb bezeten - en, omdat ik nù dit heb....
(peinzend).
O, Harold nu is het of er tòch nog iets van geluk komen kan.
Wees voorzichtig met woorden. Woorden zijn teêr. Geluk is zoo iets broos. Ik oude zeerot heb al op zooveel golven gestaan en ik ben langs zooveel hellingen afgegleden.
(stil, vlak).
Ja, dat vergeet ik.. Een verleden.... En herinneringen, onverwoestbaar.
(met hoop in zijn stem).
Zouden jou herinneringen ééns zonder kracht kunnen blijken?
Aan mij, als ook ik de mijne?
Zoo bedoel ik het niet....
Ja - of.... jij zoo zult zijn dat ik je meer kan liefhebben dan ik daarvoor deed.
(stil).
Dat zou heerlijk zijn....
Woorden zijn broos, zei je.
(peinzend).
Een mensch wil soms zijn gedachten vast-omlijnd, in woorden gevat, voor zich zien.
(gaat bij het raam staan. Het is licht buiten, de lucht is diep-blauw, zij houdt haar hand boven de oogen, vraagt, met klare roep in haar stem:)
Harold, als wij nu gingen? De lucht is zoo blauw als een saffier....
(Doek).
|
|