| |
Laeto Animo,
door D.Th. Jaarsma.
Personen:
Dr. Brandt, 60 jaar. |
Johannes, 27 jr., } zijne kinderen. |
Martha, 24 jaar } zijne kinderen. |
Catharina, 18 jr. } zijne kinderen. |
Keyser, zijn vriend, ± 60 jaar. |
Marian, verloofde van Johannes, 24 jaar. |
Frits, verloofde van Catharina, 25 jaar. |
Het spel geschiedt op Brandt's studeerkamer, ongeveer eene week nadat zijne vrouw na jarenlang lijden, krankzinnig geworden is. Buiten giert de wind, de regen klettert tegen de ruiten. Schemering van een laten herfstdag.
(handen op den rug; staart voor zich uit).
| |
| |
(kijkt naar hem; dan op hem toe):
Waarom gaf u nu geen antwoord?
(als uit gedachten ontwakend; glimlacht):
All one's life, zegt Ruskin, is music....
(met wat meer nadruk):
.... is music, if one touches the notes rightly, and in time.
(even later):
Hahaha! But there must be no hurry, zegt hij.
(stil):
Dat u lachen kan - in deze dagen.
Zouën we niet meer lachen?
Pauze.
(stil):
Het is zoo ontzettend - zoo verschrikkelijk.
Dat is 't ook, beste jongen.
(na eenig zwijgen; met bedoeling):
Les drames de la vie, zegt Balzac, ne sont pas dans les circonstances, ils sont dans le coeur.
(op zijn hart tikkend):
Hier speelt de boel zich af. In onze eigen menschelijke rikketik.
(glimlacht weer):
Dacht je, dat ik dat minder goed gevoeld had dan anderen?
(zachter):
Minder pijnlijk soms?
(Gaat op en neer)
.
Pauze.
(blijft staan; kijkt hem vragend aan).
Dat 't misschien nog anders gekund had. Dat 't, als Moeder nog 's een poos naar buiten, in 'n rustige streek....
(zacht):
Mocht immers niet, zei dokter? Was juist verkeerd, die eenzaamheid?
Als we 't tenminste 's geprobeerd hadden!
Beste jongen, gelóóf me. 't Zou absoluut verkeerd geweest zijn.
(in drang):
Wáárom? Wáárom? -
(na eenig zwijgen)
As 'k dàt es wist - begrijpen kon.
(staart voor zich uit):
Waarom? Dat zou, geloof ik, 'n lang verhaal worden.
(aandringend):
Vertel! Vertèl!
Lala. Lala. Dat is maar zoo eenvoudig niet.
(Gaat, handen op den rug, op en neer; dan, stilstaande, meer tot zichzelf dan tot Johannes):
't Zit in de familie.
(Na een nieuwe stilte, nu vóór Johannes staande, zacht en ernstig):
'n Goeie twintig jaar geleden, jij zal 'n jaar of vijf geweest zijn, heb ik 't zelfde.... dat van verleden week... met haar beleefd. En toen hàd ik gezorgd; hàd 'k maatregelen genomen; gedaan wat jij nu wou, en wat ik zelf toen ook goed dacht.
(zwakke glimlach):
En 't gevolg?
(gedempt-nadrukkelijk):
'n Week, nadat 'k haar naar buiten bracht, stond ze 's avonds plotseling hier vóór me. Was ze weggevlucht uit 'r pension.
(na 'n stilte):
Dat was de eerste keer. Van vele keeren.
(eenig zwijgen)
Dìe nacht - ik zal 'm nooit vergeten. 'k Weet nog goed: Martha sliep, jij was wakker. Zóó als ze in huis was, vloog ze naar je bedje, tilde je d'r uit.... nee, laat 'k dat niet vertellen. 't Werd een schrikkelijke nacht
(glimlacht)
. En jij huilde maar; - hahaha, jij kon 'n keel opzetten.
(Zwijgen; dan weer stil en ernstig):
Dat 'n mensch, jaren te voren, zóó zeker z'n noodlot kan zien aankomen.
Pauze.
Eigenlijk ben 'k er nooit voor geweest, Moeder naar buiten te sturen. Maar als de dokter 't zegt? En elk jaar heeft ie haar wéér weggestuurd. Dan aan zee, dan naar de hei. Tot ik er, voor een jaar of acht, een stokje voor gestoken heb.
(bitter)
Want elk jaar wéér-an, zoodra de Mei maar in 't land was, bleef ik hier met jullie achter, trok Moeder alleen naar buiten. Om er rust te zoeken. Rust.
(Schudt het hoofd)
Ze kon er niet tegen. 't Deugde niet voor haar. En die dokter.... enfin, de man is dood. Maar dìt heb 'k wel 's gedacht: hàd ik maar eerder ingegrepen.
(Gaat op en neer, als bij 'n plotseling invallende gedachte stilstaande):
Tja -
| |
| |
en dat zeg ik nou. Dat zèg ik nou. Nou geef 'k die dokter de schuld
(glimlacht)
. Zoo is een mensch. Want wil je wel gelooven, - waarachtig, jongen, diep in m'n hart - wil je wel gelooven, dat 'k dat toch niet meen? Omdat 'k direct, die eerste keer, zoo zuiver gevoeld heb, wàt er eigenlijk gebeurd was?
(wijst met gestrekten arm naar buiten):
Die middag, dat ze daar is weggevlucht; diezelfde middag, dat ze alleen was gaan wandelen op de hei;
(langzamer)
heeft die groote ontzaggelijke angst 'r overvallen.
Levensangst.
(diep)
Waarvan ze nooit, nù weet ik het, - nooit heelemaal genezen is.
Pauze.
Is er dan.... was er.... heeft u geen enkel idee?
(schudt het hoofd; na eene stilte):
Alleen, zooals ik zeg, 't zit in de familie, 'k Weet van nog 'n paar gevallen. Ze hebben allemaal zoo'n trek.... zoo iets bijzonders, iets eigenaardigs.
(Stiller):
En als Moeder wel es.... och, je weet wel.... dan moet je dat allemaal dááruit verklaren.
(Zwijgen)
.
Dat u 't altijd.... dat u 't dragen kon.
Dàt doet het leven je vanzelf aan de hand.
Pauze.
(vóór Johannes staande, glimlachend)
Wanneer je 't sterkst bent?
(tikt hem op den schouder)
Nìet in den voorspoed. Nìet als 't licht valt.
(Dieper):
Geen mensch is sterk, voor ie duchtig klappen gehad heeft. Voor ie van dat groote onbegrepen ding, dat wij het Leven noemen, es extra om z'n ooren gehad heeft.
(Stapt op en neer; na eenig zwijgen):
Gelóóf me. Want wanneer dit, dat nu over ons gekomen is....; wanneer Moeder, die toch zoo'n goeie beste Moeder was.... dàt hebben jullie toch wel allemaal ondervonden....
(ziet naar hem; zijn gelaat verzacht).
Pauze.
(de hand op Johannes' schouder leggend):
Sterk wezen.
(met zijn zakdoek bezig).
Wij hebben ook, voor véél, nog te danken. Dat er nu iets is - ìn ons; òm ons; - heb je 't niet gevoeld? - iets van loutering, en deemoed, van zoo innigzalige kleinheid.... Dat we zoo kleintjes-gelukkig, zoo samen-één-en-verbonden.... Dat er iets als van heiligheid is.... Dat we nu, zònder Moeder....
(zwijgt; ziet neer op Johannes, die strak voor zich uitstaart)
.
Kòm; beste kerel
(glimlacht)
. Wat Moeder altijd een zwàk voor je had.
(dàt is de wonde plek; geschokt nu):
Vader.... je moet niet.... práát 'r toch niet over.... Ik kan.... ik kan 't niet hooren!
(Snelt doodsbleek de deur uit.)
(kijkt hem na. Zijn gelaat verstrakt)
(even daarna uit zij-vertrek op):
Johannes niet hier?
(blik naar deur, waardoor Johannes verdween).
We hebben geloof ik, wat veel gepraat samen.
Je moet hem nog maar wat helpen. Hij diept 't zoo ontzettend uit.
(Na een stilte)
Helpen en leiden. - Is dat geen benijdbaar werk?
(antwoordt niet).
Het is een oogenblik heel stil.
(plotseling; met iets gelukkigs in de stem):
Hoorde je dat?
| |
| |
De muziek van de stilte.
(Glimlach):
Dat je dat niet hoort.
(uit de volheid des harten nu):
Kìnd; dat is, als je 't moeilijk hebt, zoo iets heerlijks. Die groote, machtige stilte. Wat wor je 'r sterk door, en zuiver. Wanneer ik nu 's naga. Dertig jaar heb 'k hier nu geleefd....
(zacht):
Hadden we niet afgesproken....
(betrapt):
Hè? -
(Stiller):
Ach ja; ja. Maar er is iets in me vandaag.... je moet dat niet gek vinden.... iets van zekerheid, en blijheid haast. V'lee-week dacht ik, dat 'k 't niet te boven zou komen. Vandaag is 't me, of 't me allemaal maar sterker maakt. Sterker.-
(staat in nadenken; gaat dan, als werktuigelijk, voor zijn orgel zitten, speelt met zachten aanslag Freude schöner Götterfunken. - Als hij opstaat, staat Marian voor hem).
(de stem trilt):
Er is.... ik kan het niet helpen.... er is zoo iets heiligs hier in huis.
(glimlacht):
Wil je gelooven dat 'k wóórdelijk hetzelfde net aan Johannes zei?
(na eenig nadenken):
Hij aanváárdt nog niet. Hij wil te veel begrijpen.
(Na een stilte):
Da's wat ik jou benijdbaar werk noemde. Zoo'n jongen nu alles in alles te wezen.
Pauze. De wind giert rond het huis.
(knikt):
Medicijn voor de verslagenen. De storm maakt sterk. De storm effent alles.
(Op Marian toe, over den schouder wijzend):
Ga 's endje met hem stappen. 't Zal hem goed doen.
(glimlacht; knikt hem begrijpend toe):
Tot straks.
(Af.)
(alleen, staart peinzend voor zich uit; zet zich dan, als in gedachten, weer voor 't orgel, begint zachtjes eene fantasie).
(bleek en lijdend, langzaam op. Brandt ziende spelen wil ze heengaan. Bedenkt zich. Gaat op Brandt toe; achter hem):
Vader.
(speelt door; zonder op te zien):
Wèl?
(stil-verwijtend):
Dat u 't kunt! Dat u er lust in kan hebben....
(plotseling opstaande):
Lust? - Behoefte!
(betipt haar schouder):
Voor mij, beste kind, zijn dat dingen waar 'k niet buiten kan.
Juist nu niet.
(Zwijgen. - Met poging om af te leiden):
Ouwe zedemeester.
Pauze.
(Martha's oprechte droefheid bespeurend; opnieuw om af te leiden):
Vader kapittelen?
Pauze.
(weifelend):
Hebt u.... in deze dagen.... hebt u geen behoefte om te bidden?
(wil eerst ontwijken; bedenkt zich; rustig):
Daar heb ik zoo niet over nagedacht.
(in drang):
Als u dàt es kon.
Pauze.
(neemt zijn arm):
Toe - ga morgen es mee.
Daar net ben 'k uren in 'n kerk geweest.
In Gods groote kerk daar buiten.
(warm):
Ja, ik weet wel, dat u 'r mee spot, dat u 'r heelemaal niks om geeft....
(innig)
Maar o vader, wees es klein. Láát u es leiden.
(andere toon):
Waarom wou je mij mee hebben?
| |
| |
Leeren inzien dat u 'n klein en ongelukkig menschje bent. De mensch, uit zichzelf, is zondig, is niets. Weet u dan niet, hoe vaak Moeder dat zei?.... En o vader, u wil 't niet weten; u wil u zoo groot houden; maar ik zie 't immers wel, dat u vanbinnen zoo ellendig bent.
(steeds knikkend, staart voor zich uit).
(heft den vinger op; plechtig):
‘Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven...’
Denk 's aan die prachtige psalm. Moeders lievelingspsalm. Gaat uw hart er niet bij open?
Pauze.
(plotseling; volmaakt ernstig);
Zing 'm es. Dan zal ik spelen.
(pijnlijk getroffen, zwijgt. Na een poosje, trouwhartig):
Waarom spot u nu altijd?
Nooit weet 'n mensch goed, of 't ernst met u is of gekheid.
(fronst het voorhoofd):
Hè?
(glimlacht dan):
Nee - dat zal wel.
Pauze.
Moeten wij dan vergeten, dat Moeder die dingen heilig waren? - Hoe vaak, de laatste dagen nog, heeft ze die psalm zitten zingen.
(haalt de schouders op):
Och. - Moeder was, en dat wéét je,....
(snel):
Dat màg u niet zeggen, dat màg niet, u ben 'n groote heiden as u dat weer zegt; en als u niet dadelijk....
(heft de hand op):
Toe-toe. Luister nou es.
(even strakker):
Martha.
(Dan weer zacht en mild):
Luister nou es, zeg ik.
Maar als u één woord zegt....
(rustig):
Blijf nou. En laat dat gezedemeester staan.
Pauze.
(op haar toe; zacht en mild):
Mij helpen wou je, hè?
(tranen in de stem):
O.... als ik kon....
(bij haar; ontroerd en stil):
Toe. Help mij zingen.
(schudt triestig het hoofd).
(tikt op zijn hart):
Hier. Vanbinnen. - Ik ben zoo barstende vol.
Pauze.
(bij het orgel):
Niet praten. - Zingen.
(Met zachten glimlach);
Geloof je niet, dat dat God welgevallig wezen moet?
(Zet zich voor het orgel.)
Zing nu die psalm eens.
(Preludeert.)
(plotseling, en hevig):
Vader.
(hoort niet; speelt door).
(bij hem nu):
Toe, dóe 't niet.... ik kàn niet.... láten we 't niet doen. Pas is Moeder weggebracht.... en wij zouën zitten zingen. Wat moet ieder.... wat zullen de menschen wel zeggen?
(afbrekende, en plotseling verstoord opstaande):
Maar wat d....
(Houdt zich in. Kalmer):
De menschen? Moeten wij ons om de menschen bekommeren?
(met omhooggeheven vinger)
Jij, geloovig menschenkind, mag alleen naar boven kijken.
(in tranen, heftig):
Dat doe ik ook, dat dóe ik - maar u!.... Het is zoo zondig.... vóelt u 't dan niet? - Ik kàn 't niet hooren.... ik kàn niet.... As 'k er maar aan denk.... dan hoor ik weer die arme ziel.... alle dagen hoor ik 't, zooas ze boven op 'r kamer.... O Moeder, Moeder
(in hevige ontroering snel af)
.
(geschrokken; haar na):
Maar tuttuttut, mèiske. Hóór nou 's even....
(Af)
( Het tooneel is even leeg.)
(even daarna op. Catharina moe en verdrietig).
| |
| |
(in het midden der kamer):
Zie je wel. Hij is er niet.
Tja - Hij moet toch ergens wezen.
En om twee uur is ie al uitgegaan. In zoo'n regen. Waar kan zoo'n stakker nu sjouwen?
(bij 'n invallende gedachte)
Kijk 's hiernaast?
(heeft door de deur rechts gekeken):
Duisternis was over den afgrond.
Bij Keyser ben 'k geweest. bij oom Herman; omdat ie graag buiten de stad wandelt, ben 'k op de straatweg wezen kijken....
Pauze.
(om af te leiden):
Ik heb 's 'n tante gehad, en die had 'r plezier in, juist als 't regende....
(kort):
Nou. -
(Na eene stilte; zachter)
Vin je 't nou tijd voor flauwigheden?
(quasi-gekrenkt):
Flauwigheden? - Wat duvekater, 'k mag toch wel 'n tante gehad hebben....
(kort):
Best. - As 't dan nou vandaag maar uit is.
(steeds om af te leiden):
Kind, wat ben je toch' n ondankbaar schepsel. Daar vertel 'k interessante dingen uit m'n familie.. nee, die is sterk.
(Met stem verheffing)
M'n tante was 'n nuttig mensch. Al m'n tantes zijn nuttige menschen.
(Bemerkend, dat 't toch geen invloed heeft)
Enfin.
(Stapt op en neer.)
Pauze.
Jongetje - toe. Hou nou 's op met je grapjes. Ik.... ik weet niet.... ik voel me zoo verdrietig.
(kijkt even aandachtig naar haar; dan, opnieuw trachtend af te leiden):
Als 'k je daar zoo zie zitten, weet je op wie je dan lijkt?
(valt uit);
Dat je 't nu niet gelóóven wilt!....
(dan maar):
Gelooven wil - gelooven wil. - Heb jij dan liever dat we hier allemáál van de kook raken? - As ik de fut er niet wat in houd....
Pauze.
Toe. Kom 's naast mij zitten.
(arm op zijn schouder):
Zèg nou's.
(Na een stilte)
Geloof jij; - echt gelóóven -; - dat Moeder ooit weer beter wordt?
(ontwijkend):
De dokters zeggen 't toch?
Dat 't misschien met de jaren....
(in drang):
Maar geloof je 't - gelóóf je 't?
(andere toon):
Luister nou es even.
(slaat zijn arm om haar heen.)
(snel):
Maar ìk geloof 't niet! 'k Weet wel wat ze praten.... maar ik vòel...
(heftig)
Nóóit wordt ze weer beter - nóóit
(snikt)
.
Pauze.
(nog tranen in de stem):
En die arme tobbert van 'n Vader.
Hij sjouwt maar rond. Geen minuut is ie op z'n kamer. Hij houdt zich òp. Maar ik zie 'et wel. Hij is zoo alleen. Zoo afschuwelijk alleen.
(plotseling):
Ik wil voor altijd bij hem blijven.
(glimlacht stil. Trekt haar tegen zich aan):
Jij bent 'n bovenst-beste meid.
En altijd die grapjes van 'm.. altijd verbergt ie zich.
(stil; zonder bedoeling):
Net als ik.
(opstaande heftig):
Ik kán 't niet
| |
| |
langer zien. De stakker. Zestig jaar, en nou....
(plotseling):
Fritsje.
(vóór hem; de armen om hem):
Wij moeten nóóit trouwen.
(heeft zich losgemaakt)
Lala.
(Stapt op en neer.)
Nu geloof je me weer niet, hè?
Pauze.
(slaat zijn arm om haar heen; rustig, glimlachend):
Wou jij nu ook de moed verliezen?.... Dat Johannes en Martha, dat dìe.... maar jìj? - Wou de kleine vogel niet meer zingen? Als de vogeltjes niet meer zingen, wie moeten het dan doen?
(Vat haar hoofd in zijn handen)
Wil ik nog es gaan zoeken?
(zich losmakend):
As 'k maar wist, waar hij was. Maar ik heb heelemaal geen idee.
(wil heengaan):
Ik zal nog es effen....
Maar waar wìl je 'm zoeken?
(bij haar):
Blijf nou rustig hier. - Ik zoek tot 'k hem gevonden heb.
Vin jij Vader niet vreemd?
Zonderling opgewekt? - En gisteravond zat ie al maar te praten over stilte en eenzaamheid.
Pauze.
Wat??.... Waar komt u vandaan??
(glimlacht):
Ergens vandaan, natuurlijk.
Ergens vandaan - ergens vandaan! Moet u nu ook nog grapjes maken? Moet u ons zoo laten zoeken?
'k Heb 'n uur naar u gezocht. En net gaat Frits....
Ja, naar u. 'k Ben nog geen half uur thuis.
(geeft hem een stoutig tikje):
Moet je nu nog jokken ook? We hebben 't heele huis doorgekeken.
Dan heb je met je neus gekeken. Ik was bij Martha.
Pauze.
Waarvoor moest je mij zoeken?
Doe nu maar niet zoo onnoozel, hoor. Mag u me zoo ongerust maken? Waar heb u de heele middag gezeten?
(met voldoening):
Getippeld.
'n Malsch, prima regentje.
U moest u schamen. Morgen ben u weer verkouën.
(Nieuw tikje):
Je ben 'n afschuwelijke, eigenwijze man.
Pauze.
Kom je 's naast me zitten?
Naast je? - Sakkerloot.
(Zet zich)
.
Denk je, dat 'k niet begrijp, dat je alleen van narigheid zoo rondsjouwt?
(klapje op haar schouder):
Beste meid.
Toe, zeg nou 's. Altijd verberg je je. - Hoe moet het nu?
| |
| |
(glimlacht; knijpt haar vluchtig in de wang; opstaande):
Hoe het moet?
(Gaat op en neer. Dan, stilstaande, peinzend voor zich uit starend)
Zooals het kan. Zoo moet het.
(glimlach; stil)
Sterk wezen, hè? - Ons best doen.
Pauze.
Vader. Denk je.... denk je veel aan Moeder?
(haar aanziende):
Waar zou 'k anders aan denken?
(vol):
Ik vind 't zoo innigtriest en wanhopig.
(antwoordt niet dadelijk; na 'n stilte):
As ik de laatste tijd es goed naga....
(nu opgestaan; snel):
Maar dat mòet je niet.... dat mag je niet, je moet nù vooral....
(bij hem; zacht en warm):
Vadertje.... kun je niet leeren vergeten?
Je wordt zoo oud. Als je nou begint met al maar te prakkizeeren....
Kun je je dan niet voorstellen, dat er 'n hoop dingen....
(houdt hem de hand op den mond):
Néé. Wil 'k nìks van hooren.
Pauze.
(heeft eenigen tijd naar hem gekeken):
Zal ik 't je nu vertellen?
(glimlacht):
Moet 't geheim blijven?
Je mag er met niemand.... geen wóórd.... over spreken. - Nòg niet.-
Zooals dat hoort bij geheimen.
As u me uitlacht, zeg ik niks.
(Kort daarop)
Wil u 't hooren?
't Betreft enkel u en mij.
(bij hem):
Vader - as ik m'n heele verdre leven bij u bleef?
(ernstig):
Nee, toe nou. Dat wìl ik. Enkel voor u zorgen.
Ja-ja. - Dat mag je 'm dan wel es gaan zeggen, mejuffer.
Pauze.
(pruilend):
Daar heb 'k nu dagen over loopen denken; 's nachts kon ik er niet van slapen; - en 't eenige wat u zegt, is papperlepap.
Nee, 't tweede dat ik zei, was: praat es met Frits.
Wat moet 'k nu praten met Frits?
(staart zwijgend voor zich uit).
Geen antwoord waard, zeker?
(in gedachten):
Toen jij nog klein was - 't zal 'n jaar of tien, twaalf geleden zijn....
Zie je nu wel? - ik krijg geen antwoord.
(Wil heengaan)
Enfin. -
(Bij de deur)
U ben 'n nare eigenwijze ouwe-man, hoor u? - 'k Wil niks meer van u hooren....
(Af.)
(haar naziende)
Ná. -
(Vangt dan aan te neuriën; stopt z'n gouwenaar; rookt)
.
(om 'n deurhoek; Brandt ontwarende)
Warempel.
(Komt binnen)
'k Was daar straks al effen hier, maarre....
(met smaak rookende):
Hoe ze je toch direct missen.
(Na 'n paar diepe halen; volmaakt ernstig):
Ik, amice, ben naar 'n concert geweest.
Goddelijk gestapt 'n paar uur.
Weet jij mooier concert als van regen op dorrend blad?
(glimlach)
En die wind, hè? Door die kale boomen.
Jaja.
(Zet zich)
En je kinderen
| |
| |
zoeken de stad af; en geen mensch weet waar je zit.
(tevreden rookend, 'n paar pas op en neer).
Pauze.
'n Pijp dan maar.
(Stopt: rookt: - na eenig zwijgen)
Enne.... hoe gáát 't?
Och. -
(Zet zich bij hem):
D'r is wat veranderd, hè?
(knikt, begrijpend).
Zwijgend rooken.
(plotseling):
Wat me zoo frappeert - die sféér hier.
(glimlacht, tòch verrast).
Hoeveel nare, beroerde dingen heb 'k hier nou niet méé-beleefd. En nou.... as 'k hier binnenkom.... dáár; waaràchtig; net of 'r iets gelukkigs....
(schrikt van eigen woorden):
je houdt me ten goede?
(knikt; staart ernstig nadenkend voor zich; dan):
Wil je gelooven, dat 'k vanmiddag.... dat 'k in die regen precies hetzelfde dacht?
Dat ik óók iets voelde van.... geluk.
(Na een oogenblik)
Hm.... dat 'k haast zingen kon?
(knikt):
Zingen.
(Stapt op en neer. Neuriet)
.
Pauze.
(stil):
D'r is, de laatste dagen, óók veel goeds gekomen in mijn leven.
(Na een oogenblik)
Dat zachte en verzoenende. Iets van vrede met alles, en met alle menschen. - Die sfeer hier in huis, waar jij nu van spreekt; zooals de kinderen met mij zijn, en ik met de kinderen....
(zwijgt; in nadenken)
Toen 'k vanmiddag buiten liep in storm en regen.... toen voelde 'k zooiets ontzaglijk wijds en ruims opeens.
(Rookt; dan, meer nadruk)
Wrachtig. As je goed luisterde.... met je ziel luisterde.... dan kon je je verbeelden dat je de natuur hoorde zingen.
(kijkt hem blijde, als in verwachting aan).
Geloof je niet, dat de natuur.... onder elke omstandigheid.... dat ze ons altijd wat te zeggen heeft? Dat die groote, machtige Stem nooit zwijgt?....
Pauze.
(glimlacht; dan als in aarzeling):
Er ligt hoovaardij in de gedachte, maar wil je gelooven, dat 'k me vanmiddag verbeeld heb, dat die Stem voor mij sprak? Dat die storm er was, en de regen, omdat ik dat speciaal noodig had?
(stil):
Storm is medicijn.
(ijverig)
En hij was er, om in mij dat heerlijk besef te wekken.
't Besef, dat niet de vreugde en niet het geluk....
(dieper)
maar dat ongeluk en smart den mensch sterk maakt en zuiver.
(Aarzelend) . Zie je - en ook blij. Laeto Animo. - Als ik denk hoe 't hier in huis is nu; hoe dat.... dat schrikkelijke ons op 'n hoopje gedreven heeft; hoe ieder, in z'n hart geschokt en ontroerd, niets meer heeft dan zijn beste Zelf....; beste kerel.... al is de gedachte ontzettend dat dìt eerst gebeuren moest - - ik wil stil zijn. En blij zijn. En danken. Nòg danken.
(Beiden staren peinzend voor zich uit. De wind giert om het huis, en maakt de stilte diep en innig)
.
Te denken, dat we hier zoo rustig zitten.... en dat dat vreeselijke werkelijk gebeurd is. - Onherstelbaar.
(knikkend):
Onherstelbaar.
|
|