| |
Poudre-de-riz,
door Marie de Rovanno.
Juffrouw Therèse besloot dan toch maar even uit te gaan nog, haar moeder wachtte haar trouwens. Ze ging èlken Woensdagavond, wat voor reden kon ze opgeven dezen Woensdag nièt te gaan?
Maar ze tintelde, popelde van verbeten spijt.
- Wilt u nog even voor thee zorgen, voor u uitgaat vanavond? had meneer Tervoren gezegd, - ik krijg waarschijnlijk bezoek.
Wàt voor bezoek, had hij haar niet gezegd. Hij, die bijna àlles met haar besprak!
En juffrouw Thérèse dacht aan het meisje met de grijsfluweelen muts, die een paar dagen geleden een boek was komen afgeven voor meneer Tervoren. - Die?
Voor den spiegel in haar slaapkamer stond juffrouw Thérèse en zette met een voorzichtig duwtje haar breeden hoed schuin over haar voorhoofd, tot hij haar oogen juist genoeg overschaduwde om die een tikje coquette geheimzinnigheid te geven, en, om de kleine kraaiepootjes op zij ervan te maskeeren.
Dan keek ze wat schichtig om zich heen, alsof ze bang was, dat iemand in dit veilige eigen vertrekje haar toch nog zou kunnen verrassen, trok toen vlug een la van haar kastje open en haalde, wat grabbelend, daaruit een doosje: poudre de riz. Een zakdoekje, dat er naast lag, gereed tot gebruik, doopte ze met twee vingers voorzichtig er in, en vlak onder het licht, voor een handspiegeltje, duwde ze het propje tegen haar neus - alleen maar tegen haar neus: omdat die wat rood zag. Ze schrok even om het heel witte, lei het zakdoekje neer, wreef dan met haar wijsvinger en duim het plekje uit tot het nog slechts een egaal waasje over was. Maar heelemaal was het roode niet weg. Toch, meer durfde ze niet, 't zou te zien komen misschien Juffrouw Thérèse zuchtte. Trok toen haar mantel aan en ging naar beneden.
Even nog ging ze de huiskamer in. Draalde er wat rond. Maar meneer Tervoren las zijn pas ontvangen avondkranten, keek nauwelijks even verstrooid op bij het opengaan van de deur.
Weer zuchtte juffrouw Thérèse. Verzette een paar kopjes op de theetafel en zei toen:
- Alles is klaar, meneer. De thee is in de trekpot, het water kookt. U hebt ze maar op te schenken als uw.... bezoek komt.
Dat woord ‘bezoek’ zei ze wat aarzelend na ‘uw’, zoodat meneer Tervoren even wenkbrauwfronsde, een regel verder las, en toen pas vriendelijk zei - ja, toch wel wèrkelijk vriendelijk, dacht juffrouw Thérèse:
- Dank u wel voor uw goede zorgen, juffrouw Thérèse! ik zal een lekker kopje voor u bewaren, hoor!
‘Lekker!’ dacht juffrouw Thérèse: ‘hij verwacht me van avond tegen een uur of tien terug, zooals altijd 's Woensdags. Om tien uur thee van àchten nog ‘lekker’! maar ze glimlachte tegen haar eigen opkomende bitterheid in, en vergoelijkte grappig in zichzelf: ‘Och, die mannen!
| |
| |
wat weten ze er van! en dan nog, dènken ze er aan! als wij er niet waren, om voor ze te zorgen, 't zou me wat moois - èn wat lekkers worden!’ En knikte toen maar vriendelijk tegen meneer Tervoren, en zei:
- Heel graag, meneer. Met een koekje toch, hoop ik?
- Mèt een koekje, juffrouw Thérèse.
- Dan ga ik nu maar. Dag meneer, tot zoo.
- Dag juffrouw Thérèse, tot straks. Veel genoegen.
- Dank u.
Maar juffrouw Thérèse wenschte niet hem ook ‘veel genoegen’ terug, daarvoor was haar spijtigheid nog te sterk in haar, zelfs na zijn grappende woorden, omdat hij niet even, met een enkel woord maar, gezegd had, wiè hij op bezoek kreeg. Zoo lang was ze al bij hem, zoo lang ontving ze méé zijn bezoek, was zij in zijn huis gastvrouw voor zijn gasten, dat ze toch meende niet onbescheiden te zijn, als ze vond wel enkele rechten daar in huis verdiend te hebben, rechten, die hij haar ànders ook gunde en toekende. En daarom juist griefde haar dit te meer.
Op straat liep juffrouw Thérèse met coquette vlugge stapjes, zooals ze zich aangewend had. En haar oogen liet ze gaan links-en-rechts en rechts-en-links, want ze wilde voor niets ter wereld een droomster worden: dat maakt gauwer oud, en Tervoren hield niet van suffe, doezelige gezichten om zich heen. (In gedachten zei juffrouw Thérèse meestal zoo maar ‘Tervoren’: ze wist wel, dat ze zich tegenover hem toch niet verspreken zou). Maar het lukte haar niet uit haar denken die strakke teleurstelling van zooeven te bannen, die blééf nijpen, die, en de onrust: wié zou het zijn?
Ze ging niet trammen, ze kon nog een heelen avond babbelen met haar moeder en zoo won ze nog een beetje tijd om haar eigen gedachten wat door te denken.
Àls het het meisje met de grijsfluweelen muts was - wat dan, wat dan nog? dacht pijnlijk zich verwerend juffrouw Thérèse. Was Tervoren niet vrij, dat kind bij zich te ontvangen? - Kind? - Ja, zeker, kìnd - bij hem vergeleken, een man van vijftig. Alsof Tervoren zich door zoo'n nest van twintig zou laten inpalmen, omdat ze nu toevallig brutale bruine oogen had en blonde krullen! En zoo slordig als dat haar onder die muts uit slierde langs haar ooren: dat moest zeker coquet verbeelden of artistiek! Tervoren hield van netheid en orde. - En die meer dan vuurroode kleur! zoo heelemaal niet gedistingeerd toch eigenlijk. - En Tervoren die zoo gesteld was op distinctie! - Nee, niets voor Tervoren zoo'n nest, besloot juffrouw Thérèse. Niets voor Tervoren, herhaalde ze nog eens in zich zelf. En dat gaf haar rust. Voor een groote winkel bleef ze even staan en spiegelde zich: ze zag haar rijzige, goed gekleede gestalte, haar werkelijk flatteerenden groooten hoed, en ze bloosde van plezier omdat die haar zóó goed stond bij avond. Maar liep toen vlug door, wat verlegen toch om haar blozen.
Vaag hoopte ze nu nog, dat, zooals laatst, een man haar aan zou spreken in de stille straat waar haar moeder woonde. Ze had toen niet verstaan, wàt hij tegen haar zei, en ze was er van geschrokken, 't had een kwartier daarna nog in haar keel nageklopt, maar 't had haar zoo'n sterke zelfbewustheid gegeven, zoo'n gevoel van kracht, van eigenwaarde. Nu, door 't aanschouwen van haar spiegelbeeld, voelde ze weer een dergelijke zelfverzekerdheid, waarvoor ze nu wenschte als bekroning dat aangesproken worden door een meneer-op-straat. In huiverende hoop vertraagde ze haar pas wat, toen ze haar moeders huis naderde. Doch slechts enkele haastige menschen spoedden zich langs haar, die niet op haar letten. ‘Ook zoo vroeg nog’ dacht juffrouw Thérèse wereldwijs. En zuchtte even.
Haar moeder vond ze wachtend met een kopje thee en een koekje, als altijd 's Woensdags. ‘Versche!’ dacht juffrouw Thérèse, en verteederd gaf ze haar moeder een harte- | |
| |
lijker zoen dan ze gewoonlijk gaf bij haar bezoeken.
En dankbaar trachtte ze wat gezellig te babbelen.
Maar het oudje was wat suffig, luisterde maar half.
Tot juffrouw Thérèse maar zweeg en een handwerkje uit haar tasch haalde. Het oudje knikkebolde: 't was eigenlijk haar tijd voor een dutje-na-den-eten.
Bij het tweede kopje thee haalde Thérèse, als afgesproken, de domino-steenen te voorschijn, en stelde voor:
- Nu ons spelletje, moeder?
- Ja kind, goed.
En om wat belangstellend te zijn:
- Speel je thuis ook nog wel eens?
- O ja vaak. Meneer Tervoren en ik doen gewoonlijk voor 't eten een paar spelletjes, en soms ook 's avonds na de thee nog wel eens, zei juffrouw Thérèse gretig.
- Dan mist hij je op je uitgaansdagen zeker wel.
- Och.... zuchtte juffrouw Thérèse, en haalde haar schouders op, en dacht aan het bezoek, waarmee hij op het oogenblik samenzat, en waarmee hij háár zeker niet missen zou. Maar toen, glimlachend, een beetje ondeugend, als een getrouwde vrouw haar ervaring luchtend:
- Och, je moet de mannen niet te veel verwennen! dan gaan ze zoo denken, dat alles hun tóekomt, dat ze er recht op hebben, en dan waardeeren ze het eindelijk niet meer.
- Ja, jawel, dat is zoo.... zei 't oudje en keek even bezorgd naar haar dochter: die sprak alsof meneer Tervoren haar man was. Ze zou toch niet.... Och nee, natuurlijk niet, daar was ze veel te netjes en te verstandig voor. Een fatsoenlijk huwelijk - dat, jà.... waarom niet. En wie weet, wàt er nog kwam van zoo'n lang samenwonen. Als hij tevreden over haar was.... 't Gebeurde toch meer, dat een weduwnaar met zijn huishoudster trouwde.... Ze mummelde haar koekje op, slurpte thee, en zei toen, als slot van haar gedachtengang:
- Zeg kind, zou meneer Tervoren niet weer eens hertrouwen?
Juffrouw Thérèse voelde zich kleuren tot onder heur haar, greep gauw haar kopje thee en antwoordde toen een beetje stug:
- Wel ja, waarom niet, een man van net even vijftig, hij is er nog jong genoeg voor.
- Dat zou ik ook denken.
En het oudje keek tevreden naar het roode verlegen gezicht van haar dochter, dacht er het hare van, vroeg maar niet verder: als 't zoo ver wàs, zou ze het wel vertellen.
- Nou, moeder, doen we nog een spelletje of hebt u geen zin?
- Ja, ja zeker wel.
En de aandacht, die het dominospel eischte, verhinderde verdere lastige, geneerende gesprekken.
Toch stond juffrouw Thérèse om negen uur al op om heen te gaan.
- Ja moeder, ik moet vanavond zorgen voor een kruik in meneers bed, 't is nogal koud. En die moet er altijd een uur te voren in liggen.
- Jij zorgt maar goed voor hem. Hij mag je dankbaar zijn, die meneer Tervoren. Een eigen vrouw zou het je niet verbeteren! waagde het oudje nog eens te zinspelen.
Weer voelde juffrouw Thérèse een blos komen aanzetten, maar deze keer kon ze zich gevoegelijk naar den spiegel draaien voor het vastspelden van haar hoed.
Haar kleur was nog niet over, toen ze ging, maar ze voelde toch iets als dankbaarheid voor die waardeering van haar moeder, en daardoor iets als spijt, dat ze haar zoo vroeg verliet vanavond. En zoo was ook haar afscheidszoen weer veel hartelijker dan anders.
- Tot Zondagmiddag, hoor moeder! dan kom ik zoo vroeg mogelijk.
De moeder merkte het ongewone aan haar dochter, en dacht verborgen-blij, dat er
| |
| |
toch, misschien, wie weet, wat gaande was tusschen Thérèse en die meneer Tervoren.
Juffrouw Thérèse wachtte niet af, of misschien ook iemand haar aanspreken zou op straat, nu het toch làter was geworden en de kans daartoe grooter dus - maar ze liep haastig en regelrecht naar de tramhalte. Ze wilde zoo gauw mogelijk thuis zijn, in elk geval wilde ze dan toch wéten, wat voor bezoek er was; hij kon haar toch zeker niet dwingen, langer uit te blijven, dan ze zelf verkoos!
Op de stoep draaide ze met veel gerucht de sleutel in het slot: ze mochten gerust hooren, dat zij er was, ze zou niet binnensluipen om hen te verrassen: zoo kleinzielig was zij niet - al deed hìj dan ook nog zoo geheimzinnig.
Bij het opknippen van het electrisch licht in de gang was het eerste wat ze zag aan de kapstok: de grijsfluweelen muts.
Juffrouw Thérèse kon het niet helpen, dat zij bij het ophangen van háár hoed en mantel (straks zou ze die wel mee naar boven nemen naar haar kamer) juist even tegen de grijze muts stootte, en die op den grond viel. Natúúrlijk kon ze 't niet helpen, want ze zou toch niet met opzet zich de moeite bezorgen, dat ding op te rapen en weer neer te hangen. Met twee vingers nam juffrouw Thérèse het grijze mutsje op, maar voor ze het weghing, rook ze er even aan, met een gerimpelde neus; ‘Bah! wat een luchtje!’ mompelde ze, en ging haar handen wasschen.
Toen pas ging ze naar binnen, vooraf kloppend aan de deur, wat ze anders nóóit deed, maar nu mòest het wel, ter wille van dat bezoek: zìj zou toonen, dat ze zich te gedragen wist.
Voor een groot boek met platen zaten ze samen: hij en het kind van de grijze muts; haar krullen sprongen weer aan alle kanten haar kapsel uit, dat was het eerste wat juffrouw Thérèse zag, haar oogen gloeiden, en haar wangen waren rooder dan ooit.
- Zoo, juffrouw Thérèse! zei hij, is u al weer terug? dat is gauw vanavond. Mag ik u even voorstellen?
En toen hoorde juffrouw Thérèse een naam, die ze niet goed verstond, omdat er een uitheemsche val in was. Ze boog afgepast en statig, zooals 't haar dacht dat deftig was en koel.
- Hebt u een gezelligen avond gehad? vroeg meneer Tervoren beleefd.
Hij informeerde dus toch nog naar haar, en in 't bijzijn van dat wicht. Daarom antwoordde ze ook eenigszins uitvoerig, om die andere aan te toonen, dat háár dingen Tervoren óók interesseerden:
- Dank u! Och, 't gaat nogal.... Moeder wordt wat oud en slaperig.... maar anders ja....
En vriendelijk daarna, maar toch met iets innerlijk venijnigs van wraaknemen:
- U wilt zeker van avond wel weer een kruik hebben? 't Is nogal koud. Dan zal ik even water opzetten.
Waarop ze hem, tot haar voldoening, rood worden zag, en verlegen, zooals ze hem nog nóóit gezien had, dien zelfbewusten Tervoren.
- Nee.... e.... dank u.... vanavond niet.... het vriest immers niet?
- Nee, dat wel niet, maar ik dacht, omdat u gisteren toch ook....
- Nee, dank u, juffrouw Thérèse, heusch niet.
Maar nu zàl je er ook geen hebben, dacht juffrouw Thérèse, dan mag je nu eens een heelen nacht kou lijden, ter wille van je ijdelheid tegenover dat wicht, ouwe gek! en morgen kun je me er zèlf om vragen, als je er een hebben wilt!
Even draalde ze nog, wachtte of hij iets zeggen zou van de thee, die hij voor haar bewaard had, maar toen er niets kwam, zei ze zelf:
- Ik heb bij moeder al thee gedronken, als u dus het lichtje voor mij aangelaten hebt, zal ik het maar uitdoen.
- Goed, juffrouw Thérèse, alstublieft.
| |
| |
- Kan ik u nog met iets van dienst zijn, meneer Tervoren?
- Dank u, juffrouw Thérèse.
Ze had nu niets meer te doen, niets meer te zeggen, voelde ze. En trok zich dus terug, met een buiging.
Maar ze ging nog niet naar bed: zeker, ze zou zich van de visite weg laten sturen naar bed, als een lastig kind! Nee, ze zou opblijven, en straks als dat wicht weg was, nog weer naar beneden gaan, dat hij zien kon, dat ze op was gebleven, al was ze de kamer uitgegaan. En dan.... misschien zou hij nog een boterham willen eten, en.... toch nog haar om een kruik vragen - (met een grapje kon dat best, zonder dat hij zich al te zeer kleineerde tegenover haar) - want het was koud, en hij had nu eenmaal gauw last van koude voeten: hij was dan toch ook vijftig, al deed hij nu gek met dat wicht.
Zoo spon juffrouw Thérèse het heele geval nog eens wijd en breed uit, op haar kamer, alleen. En hield per slot van rekening alleen tegen ‘dat kind’ een gevoel van wrok over, voor hèm een gevoel van medelijden, dat hij zoo dom was om zich te laten inpalmen door een coquet nest van twintig: ze kreeg zelfs een gevoel alsof ze hem beschermen moest - och ja, hij stond ook zoo alleen in de wereld, was zij niet de aangewezen persoon om over hem te waken? mannen zijn zoo dom en zoo naïef soms, zelfs oudere mannen, misschien vooràl oudere mannen, dacht juffrouw Thérèse wat verteederd.
Toen ze om elf uur de voordeur hoorde dichtslaan en een kwartier later die weer hoorde opengaan, en ze begreep dat hij ‘dat kind’ had thuisgebracht en nu zelf weer terug was, ging ze dan ook naar beneden in een stille vriendelijke stemming, vol berouw over haar kleine wraak van straks en hopende, o innig hopende, dat hij nu toch nog maar om een kruik zou vragen.
Toen ze de kamer binnenkwam, was hij bezig platen te rangschikken, in een portefeuille.
Met de beste intenties vroeg juffrouw Thérèse opgewekt:
- U eet zeker nog wel een boterhammetje meneer Tervoren?
- Dank u, juffrouw Thérèse.
- Niet? Maar uw glas warme melk wilt u toch zeker wèl?
- Dank u, juffrouw Thérèse.
Hij keek niet eens op van zijn platen en praatte zóó kortaf!
Toch waagde juffrouw Thérèse het nog hem een beetje zorgend te bedillen:
- Maar meneer Tervoren! dat slaat u nóóit over! Toe, dat moet u nemen, hoor! ik zal het maar even warmen - niet?
- Nee, dank u, juffrouw Thérèse.
Hij was dus nog wèl boos, leek het! Misschien, dat hij langzamerhand wat bijtrok. Ze zou nog maar wat geduld hebben, nog even opblijven en afwachten, of de bui wat zakte.
- Waar hebt u de avondkranten, meneer Tervoren? Mag ik ze even van u?
Met een ruk greep hij ze van den schoorsteen achter zich, lei ze met een kort gebaar voor haar neer.
- Alstublieft!
Knoopte de bandjes van de portefeuille toe, en zei:
- Wilt u er dan voor zorgen, de kamerdeur op het nachtslot te doen? Ik ga naar boven. Wel te rusten, juffrouw Thérèse.
Toen juffrouw Thérèse zóó al haar verzoenend pogen te vergeefsch voelde, steeg ineens weer alle weggedrongen bitterheid naar boven, en al haar wraak, en onbedachtzaam zei ze venijnig:
- Goed, meneer, maar dan zal ik eerst nog even de ramen openzetten, want er hangt hier een lùchtje!
Meneer Tervoren keerde zich om op den drempel, recht, keek juffrouw Thérèse aan en zei kalm:
- Ja, juffrouw Thérèse - tènzij u verkiest te vertrekken, zult u daar toch aan
| |
| |
moeten wennen. Van deze parfum houdt mijn meisje juist erg veel.
Met groote oogen keek juffrouw Thérèse hem aan, alsof ze niet begreep:
- Uw.... meisje....?
- Ja, mijn mèisje, juffrouw Thérèse. De volgende week wordt ons engagement publiek.
- Dat.... kind!? stootte ze hortend uit.
Maar onmiddellijk daarop schrok ze in zichzelf terug, dat ze zóó haar plááts vergat tegenover hem. En 't was wel geheel overbodig, dat Tervoren snijdend-koud haar terecht wees:
- Ik vroeg u niet om uw oordeel of uw goedkeuring, juffrouw Thérèse. - Wel te rusten! - En u denkt om het nachtslot?
Toen juffrouw Thérèse een kwartier later ook naar boven ging, vergat ze 't niet eens, dat nachtslot.
Den volgenden dag vroeg ze meneer Tervoren, of ze 's avonds nog even uit mocht, naar haar moeder.
Meneer Tervoren vond het goed.
Dadelijk na het eten ging juffrouw Thérèse.
Ze nam de tram, maar reed de halte van haar moeders straat voorbij. Ver reed ze door, tot aan het eindpunt, in een der buitenwijken van de stad.
Daar liep ze op goed geluk een paar straten door, tot ze kwam aan een grachtje. Op de brug bleef ze staan. - ‘Net of ik me verdrinken wil!’ dacht ze even met een kleine voldoening - èn vernedering. Maar ze was gejaagd, keek schuw in de rondte of er geen menschen aankwamen, en wriemelde toen uit haar taschje een klein wit pakje te voorschijn. Weer keek ze rond en liet toen het pakje over de leuning in het water vallen. Toen ze het plonsje hoorde, zuchtte juffrouw Thérèse, en liep dan haastig door, met een omweg naar de tram terug, angstig, alsof iemand haar zou kunnen vervolgen om wat ze gedaan had. Toch ook ijdel een beetje om de romantiek van het geval. En een beetje spijtig wel, maar eigenlijk met innerlijk welbehagen, trachtte ze zichzelf te bespotten. ‘Wat doe ik nerveus! de menschen zullen nog heel wat denken. Wie weet wàt voor avonturen ze van me veronderstellen. Wat een zenuwachtigheid voor een doosje poudre de riz!’
Eerst in de tram, op weg naar ‘huis’ terug, voelde ze zich weer veilig, en zonk haar zenuwachtigheid. Ze zon kalmer na, ordende haar gedachten. Haar slot-overpeinzing was: niemand had het ooit gemerkt, hoopte ze, maar voortaan zou ze het toch maar weer zonder poudre de riz doen - eigenlijk toch ook niets voor haar! - En zoo, half trotsch op haar slachtofferigheid, half trotsch op haar moed van resignatie, overwon ze weldra het teleurgestelde vleugje hoop, dat toch gelééfd had in haar, dat deel was geweest van haar eigen innerlijk leven. En zoo slaagde juffrouw Thérèse er nog in tegenover zichzelf een vrij goed figuur te slaan - waar het per slot van rekening misschien ook alleen maar op aankomt.
|
|