| |
| |
| |
straatsburg.
pflanzbad.
| |
Straatsburg, de stad, haar musea,
door H. van Loon.
Straatsburg is de stad van binnenhoven en doorkijken, van nauwe kronkelstraten en verweerde gevels, van een levend verleden, een blij heden en een bloeiende toekomst. Intimiteit is er in de oude stad, die als een kern tusschen de vale buitenwijken ligt gebed. De Ill vliet er gejaagd met nukkige rukken doorheen. Toch is het water niet met de huizenblokken één geworden, als bijvoorbeeld in Delft. De Hollander mist er de van vocht zatte afmosfeer onder de grachteboomen boven het roerloos drab waarin de zedige gevels flauw zich spiegelen. Hem treft een pronkzucht, die leeflust en stijlgevoel was.
Ziet, hoe de bewoners in vorige eeuwen hun huizen tooiden, ook aan den buitenkant. Wat hadden ze eraan?.... De vraag rees niet bij hen, ze konden niet anders. Geen duimbreed van den buitenkant lieten ze onversierd. Ook het nederigste, uitsluitend voor praktisch gebruik bestemd, keurden ze hun op oogstreeling gerichte aandacht waard.
Harmonie was er. Wat is stijl anders? De kunstenaar was ambachtsman, de ambachtsman kunstenaar. Zij beschilderden de gevels, ze sneden lofwerk in het hout om de vensters, een lust zijn de muren, door bewerkte latten grillig en harmonisch in vakken verdeeld, ze lieten de verdieping aan de straat inspringen, waardoor een luifel ontstond, waaronder het den maats, die de deerns thuisbrachten, zoet te talmen en te poozen was, ze maakten hier en daar een overkraging, die de schaduwen over de steenen verlevendigde. Ze dekten dat alles door het hooge en gedeukte dak met
| |
| |
al die kijkgaten, die, naast en boven elkaar, het gretige en het bezonnene van oogen hebben.
Die huizen lijken menschen, elk een persoonlijkheid, zich van de andere onderscheidend, samen een geheel. Stuk voor stuk hebben ze zich in de rij geschaard. Nu staan ze er, heele straten lang, ineens tot pleinen als binnenplaatsen vol stemming uitwijkend en dan weer dicht bijeen.
straatsburg.
de kathedraal (voorportaal).
De bezoeker, die hier voor het eerst komt, loopt er aandachtig langs. Niets wil hij zich laten ontglippen. Hoe alles in zich op te nemen? Elk huis is een parel; men heeft immers ook parelen in soorten, geslepene en ruwe. Er zijn er als een juweelenschrijn. Dat zijn de edelen onder het huizenvolk. Soms staan ze gewoonweg tusschen de minderen in. Ze kunnen het zich veroorloven, van nieuwe rijken hebben ze nooit gehoord, ze willen worden gevonden, niet zich aanbieden. Soms onderscheiden ze zich ook door hun plaats. Dan staan ze op een straathoek, vrij en toch gebonden.
Maar het mooiste, het echte Straatsburg toont zich niet aan straat. Daarvoor moet de toerist op bedevaart. O, heel eenvoudig. Enkel de poort maar door, hier, daar, op zoo veel punten, hij kan het lukraak probeeren, beter is, zich voor te laten lichten. Daar spreekt de stilte met een dieper stem. Dan opeens een kinderkreet, een oudevrouwehoofd, waarvan de rimpelige hals zich rekt, vragend in platduitsch, of de bezoeker boven komen wil.
Een sprookje is dat, maar alweer: het sprookje leeft, het is tastbaar. Menschen als u en ik wonen daarbinnen, er ligt werkplaatsmateriaal opgetast, men is er doende. Van een hofje mist het 't verstorvene en het kunstmatige. Straatsburg heeft niets van een openlucht-museum. Gisteren en vandaag bloeien hier samen en stuwen elkaar op. Door straten, eerwaardig van de oude, in eenvoud voorname huizen, jaagt het geroezemoes van de nieuwe stad. Scherp is de scheiding tusschen oud en nieuw; toch bonst door beide het bloed van een nieuwe en krachtige gemeenschap, die het niet makkelijk had en daardoor werd gestaald.
Zuiver werd het oude bewaard; de eerbied heeft niets nuffigs. De vreemdeling aanvaardt het oogenblikkelijk, het moest zoo zijn. Het is één getuigenis van het karakter, de koppige volharding, schoonheidszin, bemiddelaarsrol bij scherp omschreven wezen, dat de eeuwen door zich zelf bleef dat stellig inzinkingen en afdwalingen toonde als na '70, toen de bewoners zelf paleizen zetten, waar ze zich nu voor schamen, maar dat zich telkens hervond.
| |
| |
Als de ringen van een stamdoorsnee leest men de fazen hunner ontwikkeling aan de stijlelementen der machtige kathedraal af. Romaansch begonnen, groeide ze allengs tot de grootsche en tengere vormen der edelste gothiek uit. Als een gebed in steen beheerscht zij den omtrek. Eén toren heeft ze maar, de ruimte voor den anderen bleef leeg. Het bouwsel is er den vreemdeling te liever om. Van dichtbij gezien lijkt het gevaarte één stapeling van ornament naast en boven ornament als een versteend oerwoud, één verbijsterende weelde van beelden en transen, uitsteeksels en spitsbogen, één teedere rijzing, die zich gestadig versmalt tot aan de torenspits, een sproke, in den loop van meer dan honderd vijftig jaar ontstaan, waar geslacht aan geslacht zich aan gegeven heeft, zwoegend als mieren in het besef, de voltooiing van het onoverzienbare toch niet te beleven, doch daarin getroost steen voor steen aansleepend en behouwend, ieder één onder duizenden, niets op zich zelf, iets ontzaglijks samen, een geheel, dat, zich wijdend aan een bovenmenschelijke taak ter eere van den mensch geworden Bovenmenschelijke, daarmee de cellewanden van het persoonlijke heeft doorboord.
straatsburg.
maison kammerzell.
Dit werk van reuzen aanschouwt de vreemdeling met ontzag. Het trekt hem magnetisch. De eeuwen spreken als in Huysmans' Cathédrale. Maar wil hij met zich zelf alleen zijn. - hij zoekt de zoete stilte, het stille leven van de binnenplaatsen met klimop-woekering langs molmige balkons en schemerige loggia's of de portalen met de sierlijke wenteling der trap en zuilen, die als bundels stengels zich uitspreiden om de zoldering te schragen en weer samenkomen tot een nieuwe zuil.
In het schilderijenmuseum in het kasteel van Rohan bemerkt de bezoeker: de stad heeft een moeilijken tijd achter den rug. Verscheiden lijsten zijn leeg, de doeken worden opgekalefaterd. Een enkele is licht geschonden en nog niet hersteld. Verder heeft de verzameling niet geleden. In de voorhal staat hij aanstonds tegenover Rodin's Peinzer d.w.z. een kopij in gips. Het was er al onder het Duitsche bewind. Een geweldige indruk gaat daarvan uit, dit peinzen als een lichaamsmarteling, de rust in de felheid dezer geestesspanning, die de aderen tot koorden spant.
| |
| |
We beginnen de wandeling bij Italianen en Spanjaarden in verschillende eeuwen. Van Tiepolo telt het museum enkele kenschetsende werken. Voornaam en sober van kleur is de schets, die den heiligen Rochus in een gelen mantel met rood kruis in de wolken zwevend toont. Levendig is de compositie van het altaarstuk, waarop men Maria met Laurentius en Antonius ziet.
straatsburg.
chateau des rohan.
Verscheidenmeesters zijn door kopijën vertegenwoordigd ongelijk van waarde. Fijn van kleur zijn naar da Vinci in zijn eigen tijd zes koppen uit het Avondmaal gekopieerd. Van Tintoretto den oudere is er een forsche kruisafneming. Allerbekoorlijkst heeft Theotocopulo genaamd El Grego, de Griek, in Venetië opgeleid, later vooral in Spanje werkzaam, de Madonna gezien. Ze heeft een witten doek om het hoofd gewonden, grijsblauw is de mantel, het gelaat eenen-al mildheid en vol uitdrukking tevens. Guardi heeft zijn geboorteplaats Venetië menigmaal geschilderd. Drie stukken getuigen van zijn gehechtheid. Pittig zijn ze in de bedrijvigheidsweergeving en grillige belichting. Opmerkelijk is de Madonna van Pollajuolo. Zij zit op een monumentale bank van kleurig marmer en houdt het Kind op schoot. Men voelt er het streven van den schilder naar den breeden toets, maar ook naar het detail in.
Daarmee staan we te midden van meesterwerken, die makkelijker tot de meesten spreken. In de volgende zaal hangt wat voor mij het juweel van het museum is. ‘Studienkopf’ noemt de Duitsche catalogus het, van van Dijck. Ik heb er vrede mee. Maar dan een studie, die den greep van den meester toont. Men hoeft niet aan het vaak herhaalde te herinneren, dat een schilder zich dikwijls spontaner geeft in een schets dan schilderij. Deze kunst verstond Van Dijck ook, zou ik meenen. - Het ‘schandaal’ met de onechte Rodin's heeft er nog eens aan herinnerd: een kunstenaar kan medewerkers hebben, wien hij soms wat overlaat. Hoe velen vergaten hun stukken te teekenen. Toen trouwens niet alleen: ook van den Vlaming Baertsoen heb ik tal van niet gesigneerde werken gezien. Prettige onverschilligheid, ofschoon de kunstgeleerden het later moeten bezuren. In de zeventiende eeuw - niet waar? - was de kunst nog meer handwerk.
Studiekop dan. Een jonkman blondgelokt, het hoofd scherp naar links. Verrukkelijk is de dunne toets van de huid, iets van paarlmoer en bedauwd dons, waar het overglinsterd zilvergrijs van het buis bij aansluit. De samensteller van den catalogus heeft ontdekt, dat het portret erg op den meester zelf lijkt en leidt daaruit af, dat
| |
| |
deze de studie voor den spiegel, misschien voor een Johannes-beeltenis ontworpen heeft. Een sfeer van heimwee omwaast ze, de zinnelijke mond is half geopend.
Een Rembrandt hangt in de buurt, de kop van een ouden man. Alle ijdelheid is dezen evenals aan de opvatting van den meester vreemd. Een robuuste nederigheid omhuivert beide. Uit den donkeren achtergrond heft zich nauwelijks het verweerde hoofd met den grijzenden baard. De man is in het rood. De rechterhand houdt een papierrol voor de borst.
rembrandt.
oude mannenkop.
(museum te straatsburg).
Jan Steen is hier gelukkig vertegenwoordigd Dat vroolijke gezelschap (no. 139), nu ja, dat hebben we meer van hem gezien. Anders is het met dat groote doek, de Waarzegster. Ze voorspelt een jonge vrouw de toekomst uit de lijnen van de hand. Levensgroot zijn de figuren.
Jordaens boeit weer met een boerengelag. Een man zit vóór de deur soep te eten. Eenige gestalten heeft de schilder er in ongebonden leeflust omheen geschaard. Erg ongedwongen zit een jongen op den grond erbij. Een wingerdblad, later er bijgeschilderd, speelt de rol van vijgeblad.
Van Rubens moet vooral de schets van de heilige familie worden genoemd. Maria in de open lucht, het slapende Christuskind op schoot, om haar heen verwanten. Ook dit toont de meesterhand, zonder dat leerlingen eraan gewerkt hebben. Warm is de goudgloed, waarin de schilder het tooneel zag, evenals Petrus' overdadige vischvangst, ook op hout geschilderd.
Pieter de Codde heeft hier twee portretten, die bij elkander hooren. Dat van den jongen man is vol stemming in den bruinen toon. Stemming is er ook in Jan van Goyen's avond boven het water, een riviermond met schepen, waarboven de maan op gaat. Verder is er een duinlandschap van een zijner navolgers. Ook Albert Cuyp kan men wat zijn twee stukken hier aangaat, aldus betitelen. Waarmee tegelijk de waarde is aangeduid. Van drie Ruysdaels heeft het museum werk. Van Jacob vragen twee landschappen, een Molenbeek en Heuvel-landschap, beide op hout, de aandacht. Schilders zullen voor Jan van der Meer van Haarlem's duinen vooral technische belangstelling hebben. Knap heeft hij het vraagstuk van het schuiven van de plannen en daarmee dat van het vergezicht opgelost!
We moeten nu weer een eind in de geschiedenis terug en komen opnieuw in Italië te land. Dramatisch zonder melodramatiek heeft Cortona den marteldood van een geestelijke weergegeven. Volkomen
| |
| |
realistisch is de blik, waarmee Annibale Caracci den dooden Heiland afbeeldde. Het lijk ligt op een blauwen doek, men ziet den romp in het verkort, een knie is opgetrokken. Iets zeer persoonlijks wist Montagna van iets te maken, zoo dikwijls geschilderd als de aanbidding van het Christuskind. Aanvallig zijn de knaapjes Jezus en Johannes vóór de Moedermaagd. Naakt zijn ze, Johannes buigt de knie voor Jezus. Cosimo is de schilder.
tijd van rogier v.d. weijden. borstdeeld van maria. (museum te straatsburg).
Is no. 217 werkelijk van Botticelli? Stellig is het dan uit zijn jeugd. De onderteekening ontbreekt, maar dit zegt niets. Het toont de Madonna met het kind in een tuin. Innigheid is er in Donatello's basrelief: ‘Maria, haar kind kussend.’ Ten slotte een pakkende kruisafneming uit de Venetiaansche school.
Van de primitieven en wie op hen volgden zijn hier kostelijke dingen. Een Adam en Eva ziet men er van Cranach. Aan een navolger van Rogier van der Weijden danken we een prachtige Madonna. Streng en zedig vol minutieuze fijnheid, vooral in het transparante naakt, is Hendrick Bles' landschap met in het midden Diana.
Eigenaardig is de Watteau: een jonge vrouw, die vóór een vervallen huis tinnen dingen poetst. Het is jeugdwerk, d.w.z. van vóór hij de geijkte schilder van het galante leven was geworden. Sterk blijkt hij nog onder den invloed der zeventiende eeuwsche genrekunst uit Holland.
De modernen zijn schaarsch vertegenwoordigd. Er is een Corot vol stemming, de vijver van Ville d'Avray met op den achtergrond des kunstenaars woning. Verder zijn eenige zalen met de portretten van eigen bodem gevuld. Dit is altijd een hachelijk bestaan. De deur wordt er voor huisvlijt mee geopend.
Veel zaaks is het niet, wat men daar van Elzasser schilders ziet. Van Doré hangt er wat, hij was een kind van Straatsburg. Het naburige Odilienberg heeft hij geschilderd. De teekenaar doet zich ook daarin het meeste gelden. Tevens is hier een portret van hem, vlot, maar eer voor een zeepdoos.
In hetzelfde gebouw is het museum van oudheden ondergebracht. Daartoe moet de bezoeker onder den grond afdalen. Hij blijft daarmee met het tentoongestelde in stijl; dit immers werd ook alles opgegraven. Het is een museum voor kenners; de leek
| |
| |
ziet niet veel verschil tusschen den eenen en den anderen pot. Uit verschillende tijdvakken zijn er overblijfselen bijeengebracht. Men vindt er geraamten uit de prehistorische periode, gefotografeerd en netjes botje bij botje hier weer gebed, maar ook menschelijke overblijfselen uit den Romeinschen en den Frankischen tijd, onderscheidenlijk zoo wat twee en zes eeuwen na Christus. Van wat hier uit het jongste steenen tijdperk is, wordt de de ouderdom op 4000 tot 5000 vóór Christus geschat.
hans memlinc.
‘vanitas’.
(museum te straatsburg).
De Elzas was, het blijkt weer overtuigend, van ouds opmarschgebied.
Daar stootten verschillende beschavingen en rassen op elkaar. Laag op laag is ervan achtergebleven, zooals de Nijl, buiten zijn oevers tredend, de eene sliblaag op de andere voegt.
Het meeste, hier uitgestald, herinnert aan den Romeinschen tijd: potten, kunstig glaswerk, ranke vazen, beeldjes, die aan Tanagra doen denken, een helm en geciseleerde degen, maar ook een prachtige helm uit het Merowingische tijdperk, eveneens geciseleerd. Pottenbakkerijen waren er vooral te Koenigshoffen. Die industrie leeft er nog. Verder werd er veel in Straatsburg zelf en bij Saverne (Zabern) gevonden.
Belangwekkender dan het stuk van een mammoettand zijn de Romeinsche graven, uit tegels samengevoegd en daardoor gedekt. Daarbinnen zijn veel gedenkstukken ongerept gebleven. Ook is er een ribbe van een schip uit dien tijd, met molensteenen, dat gezonken was, maar bizondere aandacht verdient een gebeeldhouwde groep van enkele eeuwen vóór Christus uit een Mitrastempel. Ze werd vernield, maar men heeft ze kunnen reconstrueeren en daarbij ontdekt, dat ze ten deele rood beschilderd was. De gaaf gebleven fragmenten zijn iets prachtigs van realistische karakteristiek, vooral de leeuw.
|
|