Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 29
(1919)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
l'air, uit de serie: elementen (b 19).
| |
Reinier Nooms (1623-1667 of '68),
| |
[pagina 222]
| |
naar van het verleden - en wie zou het niet bij tijden zijn, die zelf dat vaag verlangen ondervond naar de vreemd-zoete bekoring, steeds aan voorbije dingen eigen, - bron van genieting moet zijn.
zeegezicht (b 38).
Doch onbeperkt niet. Hoevele dezer uitingen vermogen waarlijk te blijven boeien? Schiftende bespeurt men, dat vele der stedeverbeelders, der dorpsgezichtenteekenaars dorre topografen zijn, de landelijke tafereelen akelig droog en saai, de menschen volstrekt onbelangrijk. Zóó welig echter was de bloei, dat het er even goed nog velen zijn, die de toetsing kunnen doorstaan; in wier werk, in talrijke gradaties van belangrijkheid, datgene is te vinden, waarnaar steeds weer de waarde wordt bepaald van wat de kunstenaar schept, het geestelijk element, dat schoonheid brengt. Deze zien niet het uiterlijk aspect alleen, zij denken niet enkel aan een waarachtige afbeeldin van wat zich opdoet voor hun oogen, maar voelen, en dieper naar den omvang van hun geest, in al wat om hen is een heimelijk leven, dat in stemmingen zich uitspreekt, dat bij de grootsten wordt afspiegeling van menschelijke roerselen. Bij de laatsten Nooms te schikken, zou moeilijk houdbaar zijn. Al wist hij dan een enkele maal zijn gaven te ontplooien tot een macht van beelding, als menigeen der tijdgenooten hem mocht benijden, hij is maar zelden groot. Men zou in een ander uiterste vervallen en hem grovelijk miskennen, met hem in te deelen bij die nijveren, wier ziel allengs was ingeslapen en nooit meer wakker werd.
Zijn werk is een belangrijke bijdrage tot dat volledig beeld der eeuw, waarvan hiervoor gesproken is, maar meer beteekent het, dat het tevens een schoone bijdrage is. Hij gaf, waar anderen den landkant hielden, de zee, doch deze niet alleen. Zooals de landschapschilders het noodzakelijk achtten een herder neer te zetten aan den heuvelvoet, een ruiter te doen draven langs den | |
[pagina 223]
| |
heirbaan, zoo kon de zeeman in hem - en de smaak zijns tijds en welke kunstenaar kan er zich ooit volledig van bevrijden - het niet nalaten die zeeën en plassen te bevolken met schilderachtige bodems, die een levendig spel bedrijven op de kalme of onstuimige wateren.
scheepskielhalen.
Hij is daarin uitermate verscheiden. Hoe ze over het wijde water stevenen, hoe ze, overvallen door een plotselinge stilte, met slappe zeilen drijven in een zeebocht, hoe ze laden en lossen, dat laat hij ons zien in talrijke prenten, maar wanneer hij de intiemere zijden van de scheepvaart geeft is hij zoo mogelijk beter nog op dreef: van bouwen en sloopen en herstellen, met heel het schilderachtig, klein gedoe van werf en loods en andere bouwsels. Mocht hem bovenal de ruimte boeien, soms zocht hij zijn onderwerpen in de beknelde stad en van het Amsterdam en het Parijs dier dagen ondergaan we ook nu nog in de beste van die etsen de eigenaardige oud-wereldsche bekoring. Daar knoopt zich aan de Parijsche prenten een herinnering aan dien diepen en somberen kunstenaar, wiens leven voor een deel zoo curieus gelijk liep met dat van Nooms, aan Meryon - als genen zeeman-kunstenaar - ‘qui avait dit adieu aux solennelles aventures de l'Océan pour peindre la noire majesté de la plus inquiétante des capitales’, naar de woorden van Baudelaire, en we beschouwen met een eerbiedige en warme belangstelling het ‘gezicht op het Hof van Mademoiselle en het Louvre’ van den ouderen meester, waaraan de wereld dat kostelijk erfdeel dankt, haar nagelaten in Meryon's Vues de ParisGa naar voetnoot*). Een andere naam daagt op. Met Rembrandt zelf is Nooms onder hen, die het probleem der atmosfeer, dat pas in nieuwere tijden in de etskunst tot ontwikkeling is gekomen, hebben aangevat en daarmee wegen baanden, waar nieuwe veroveringen te bestreven waren. | |
[pagina 224]
| |
Rembrandt, grootsch vernieuwer en ontdekker van ongekende mogelijkheden, die hij meteen bemeesterd had, heeft in een schoon bereiken een voorbeeld gesteld voor al die na hem kwamen met de Drie Boomen en enkele andere platen. Nooms, minder geniaal, bestreefde in staêgen en geduldigen arbeid gelijke idealen en zocht in zijn werk ook te brengen de atmosfeer, waarvan hij de werkingen mag hebben waargenomen op zijn reizen - een practische noodzakelijkheid, die een verrijking van zijn visie werd. Voor dien was de hemel een passende achtergrond geweest en de wolken een grillige versiering of een aangename breking van het al te strakke vlak der lucht, maar dat ze zwaar over de aarde konden hangen, dat ze in eindelooze beweging waren, gestadig zich vervormden, dat alles had men niet gezien en zeker niet kunnen uitbeelden. Om van de graveurs niet te gewagen, zaten de vroege etsers zelfs, die uit den aanvang van de zeventiende eeuw, nog geheel gevangen in de manier van het graveeren en de archaïsche opvattingen, dien ouderen meesters eigen. Men wist de eigenschappen van de nieuwe techniek niet te benutten, men kende haar charme niet, de hand was het speelsch gelijn nog niet gewend. Maar in een merkwaardig snellen groei won men de vrije behandeling, zooals we die ook nu nog kennen en daarmee de luchtigheid en de gevoeligheid, wel meest van al noodzakelijk om dat wisselend spel van licht en schaduw, die zachtheid der steeds vervloeiende vormen uit te drukken. Mocht de mogelijkheid daar zijn, haar volledig te benutten was iets anders. Nooms heeft er naar getracht en enkele wolkenstudies zijn er, die ons waarlijk overtuigen. Hoe goed hij was in het concrete, van deze grillige bouwsels de vormen vast te leggen, ze te griffen in het koper - ja, griffen en toch op voorwaarde te werken zoo luchtig, dat de lijnen gelijk een webbe zijn, als door een lichten ademstoot daar neergeblazen en er vastgekleefd - zoo naar den eisch ze weer te geven, bleef hem meestal ontzegd. Den vrijen trant hiertoe vereischt, bereikte hij maar zelden. In vele van zijn prenten kan men ze zien de wolken, die als gedeukte en gehavende ballons door het luchtruim zeulen, er drijven zonder verband, niet opkomen uit andere wolkenlagen en bij tijden zoo braaf en stijfjes gearceerd zijn, dat men ze liever niet zou willen zien, als deze onvolmaaktheden niet ook noodzakelijk waren. Het wordt tijd iets over zijn techniek te zeggen. Niet in zijn atmosferische studies alleen, maar in al zijn ander werk, bezigde hij die eenvoudige werkwijze, waarin de klare, open lijn den vorm aangeeft of dicht aaneengerijd en haaks gekruist de schaduwtonen brengt. Voor zijn soberheid en eenvoud was zij voldoende; zijn weifellooze hand, door een even vasten blik geleid, behoefde haar verraderlijkheid, want ze openbaart elke fout en elke zwakheid, en is alleen te duchten door wie er zich van bedienen met minder kennis, zekerheid en gevoel. Toch is zijn eenvoud geen armelijkheid, zoomin als zijn stelligheid stijfheid is. Zijn lijn is rijk aan teedere accenten. Hij kan haar luchtig laten glijden over 't koper, wanneer hij de silhouetten van wat schepen laat verwazen in de verte, hij doet haar lichtelijk zwellen en dan forsch kerven door de plaat, wanneer hij in één trek de overgang van licht en schaduw geeft op de ronding van een scheepsromp. Zelden heeft hij middelen te baat genomen, waarmee hij rijker werking kon verkrijgen en in zooverre legt hij zich een beperking op en geeft hij dingen prijs, die elken kunstenaar dierbaar zijn, doch hem, mocht hij ook slechts even aarzelen, even onmachtig zijn, bedreigen met den ondergang van zijn werk in onopgeloste moeilijkheden. Deze gevaren behoefde Nooms niet te vreezen en, artistiek gesproken, is zijne beperking hem een zegen. En de winst, daarmee behaald, was zeer positief, want juist | |
[pagina 225]
| |
in zijn voornaamste onderwerp, het zeegezicht, vond deze zijn techniek haar meest geëigende toepassing. Van de spiegelgladde zeeën op een vroegen zomermorgen, van den maanlichten nacht, den heeten noen, het woelend water onder dreigende lucht, van door storm opgezweepte golvenvelden heeft hij in zijn beste werk een beeld gegeven, dat ons na zooveel jaren van wisselenden smaak nog weet te boeien door het oprecht gevoel, dat er uit spreekt.
den overtoom (b 92).
Een breede reeks dier prenten gaat ons voorbij, waar stemming en stoffeering met gelijke liefde zijn gegeven en mogen niet alle voluit meesterlijk zijn, bij het vele goede, het soms voortreffelijke, vergeet men, denkt men er liever niet aan, dat hij ook slap, werktuigelijk en vervelend zijn kan. Maar hier in de zeegezichten is hij bijna doorloopend op zijn best. Met nooit verflauwde, liefdevolle aandacht - de zeeman in zijn element - verwijlt hij bij de verschijningen der zee en bij de schilderachtige bodems, die haar toen bevoeren en telkens weer vangt hij aan, met onvermoeide geestkracht, die schepen met hun tallooze details, vaak in een sierlijke uitvoerigheid, te teekenen, het verwikkeld netwerk van het want, de eindeloos herhaalde golfbeweging in het water. Het getuigt van zijne inspiratie, dat nergens bijna zijn lijn zoo gevoelig is, zoo soepel in haar overgangen, als juist in deze prenten. Hoe ze kleurig is bij al de eentonigheid van zwart-en-wit; zoo licht, wanneer hij de spiegeling dier kalme zeeën geeft, waarvan het vlak, nauwelijks door een lijn gebroken, - een plaatselijk rimpelen - wijkt naar een verren einder; hoe ze de spanning in het touwwerk uitdrukt en hoe hij met haar weet te tooveren in het geestig schetsen van figuurtjes en dergelijke bijkomstigheden. Het spreekt voor zijn grondige kennis en op het gelukkigst aangewend, wanneer men de feilloos juiste teekening beziet dier moeilijke verkortingen van schepen, heel of half gewend, opzij gehaald bij een werf en in nog tallooze andere situatiën; de bondigheid der aanduiding, die niets aan duidelijkheid te wenschen laat, die het essentieele geeft en | |
[pagina 226]
| |
de verwarrende volte kan vermijden van afbeelden zonder kennen.
een sammoreus (b 83).
Hierdoor, door dezen eenvoud, die zakelijkheid der middelen, waar elke lijn haar functie heeft, is dit werk een frischheid eigen, die, juist hier, zoo wel van pas met het onderwerp samen stemt. Een van zijn geliefkoosde motieven is een stille zee, waarop in de zonnige ruimte, een paar schepen drijven. De voorgrond, in schaduw, door pittige figuurtjes vaak verlevendigd, doet het vergezicht dieper schijnen, de onbewogenheid der watervlakte grooter en helderder den dag. Het zijn middelen van beproefde werking, die bij velen aandoen als versleten, maar hier zoo ongezocht zijn aangebracht, dat we de weinige oorspronkelijkheid niet bemerken. Rustig liggen, verder op, de schepen met fijne contouren, licht geteekend; de verglijdende schaduwen op hun rompen in teedere contrasten van grijze tinten aangebracht; zoo saamgevoegd en gegroepeerd - en moge het anders schijnen, met een bewust streven naar compositie - dat ze den indruk van rust, reeds opgewekt door de kalmte der natuur, nog dieper in doen dringen, terwijl nabij den horizont, waar zee en lucht nauw merkbaar in elkaar vervloeien, nog andere bodems, slechts even zichtbaar, neergezet met een te tellen aantal fijne lijntjes en toch compleet van werking, de eenheid van het geheel voltooien. Een klare lucht, waarin soms enkele lichte zomerwolken drijven, soms heel en al onbewogen, welft zich over deze vredige tafereelen. Maar ook van andere stemmingen spreekt zijn werk. Er is een kleine plaat, een uit een reeks der ‘Elementen’ - een reeks, waarin ‘Le feu’ een treffend voorbeeld is van een der hierboven beschreven etsen - die, nevens de verdienste te zijn een zeer doorwerkte wolkenstudie, een storm bij een kust verbeeldt en hierin even sterk werkt als de andere in het liefelijker genre, waarbij het gedrukt formaat van het blad ongetwijfeld een eigen rol speelt. Bij een serie afbeeldingen van scheepsvormen valt een fraai blad op, dat een ‘Sammoreus’ afbeeldt. De natuur is hier van een kalmer stemming dan in het vorige, al is de stralende rust der andere dan ook veranderd in een buiige guurheid, die echter beter past bij deze noordelijke streken. | |
[pagina 227]
| |
het afloopen van een schip (b 86).
Evenwijdig met de plaat en op den voorgrond stevent de schuit in snellen gang - en het is de moeite waard op te merken hoe goed deze snijdende vaart is uitgedrukt waarbij we ons afvragen, waaraan het te danken is, dat het gevoel van voortgang hier zoo sterk spreekt, moge het dan vóor een deel zijn oorsprong vinden in den bouw - naar links, waar hemel en verschiet nog helder zijn, terwijl ter andere zij een grauwe regenlucht op komt zetten, waartegen de nog door de zon beschenen zee vreemd hel, de zeilen van een verder af zijnd schip schimmig wit contrasteeren. Op de Sammoreus is het volk druk bezig en de schipper, staande aan het roer, geeft met een sprekend armgebaar zijn aanwijzingen en in dit alles, hoe klein en vluchtigschetsend ook gedaan, heeft hij de actie uiterst levendig en juist weten uit te drukken. Een enkele maal geeft Nooms een nachtstuk en ook hier weer brengt hij geestige bijzonderheden. Een er van heet ‘Haagsche, Delftsche en Rotterdamsche nachtschuiten’. Het is er stemmingsvol donker en toch rijk aan schakeeringen. Door meerdere lichteffecten wordt op een pikante wijze het overheerschend duister ongezocht gebroken. De wolken zijn vaneen gedreven en op haar randen laat de maan, die zelf niet zichtbaar is, een grillig schijnsel vallen. Op een der schuiten brandt nabij den achtersteven een lantaarn en in het roefje, gevuld met reizigers, werpt een voor ons onzichtbare lichtbron schamplichten op de inzittenden. Met rake en pittige lijntjes zijn er licht- en schaduwval aan gegeven. Het maakt deze prent van een intieme en genoegelijke stemming. Naast al deze platen, die de zee laten zien en wat haar baan bevolkt, de plassen met hun wisselende stoffage, heeft Nooms ook andere zijden der scheepvaart, in velerlei verschijning, vastgelegd; waar schepen, naar amphibiënaard, op werven, deels te water, deels op het land, hersteld worden, gebreeuwd, gekalefaterd en hoe zulks meer mag heeten, teekenachtig omgeven door stellingen en loodsen, allerhande werktuig en gereedschap, met druk beweeg van bezige menschen. Dergelijke tafereelen hebben hem geïnspireerd tot enkele van zijn beste werken en ik denk hier aan dat wijde ‘Scheepskielhalen’, zoo groot en ruim gezien, zoo | |
[pagina 228]
| |
subtiel geteekend als maar een zijner werken wezen kan. Nu stellig en dan luchtig-schetsend met hier en daar een lichten nadruk, een even verzwaren van de lijn, stelt hij hier zijn beste teekenkunst ten toon. Zonder falen lost hij de moeilijkheden op, waartoe het geval gereede aanleiding gaf. Het is bijna overbodig het tooneel te beschrijven. Er is niets in dat verklaring behoeft, het heeft niets opzienwekkends, zoomin als zijn andere werk dat heeft. Hij ziet het gegeven in de nuchtere verhoudingen der werkelijkheid en men speurt slechts zijn verheugenis in de liefelijkheid van het uitzicht tusschen de schepen en de wijdheid van den hemel, die er zich boven welft. Een geval als dit doet ons aan sommige etsen van Brangwyn denken, waar schepen in bouw of geheel en al onttakeld, uit diepe duisternissen opdoemen als kolossen, ver buiten menschelijke maten. Het werk van den ouden Hollander is, in zijn simpele houding, van niet geringer waarde dan de barokke bouwsels van den modernen meester en, naar den aard, ons zeker eigener. Zoo prijkt dan dit blad, in een gelukkige vereeniging van des etsers gaven op haar best, als een der voornaamste uit zijn omvangrijk werk en sluit het waardig af dit overzicht van zijn zeegezichten. In het stadsgezicht - en we rekenen voor de beknoptheid van het overzicht de meer landelijke voorstellingen er bij - in het stadsgezicht is Nooms niet van die voortreffelijkheid, waar zijn zeetafereelen van getuigen. De eigenschappen, welke men zijn zekerst bezit waande zijn hier verdwenen of, zoo nog aanwezig, al te vaak niet onderhouden door dien magischen stroom, waarvan het afhangt of een werk waarlijk leeft dan wel ons koud laat. Waar zij de vastheid van hand, de zekerheid in de teekening en haar gevoeligheid? Waar hij in zijn zeeën den indruk vestigt van het volstrekt noodzakelijke der gekozen werkwijze, waar elke lijn verantwoord is, het werk geen ruimte laat tot twijfel, daar acht men zich hier gerechtigd aanmerkingen te maken; men zou dezen voorgrond vaster gekenschetst willen zien, de wijking in dat watervlak beter uitgedrukt, om van meerdere van dien aard te zwijgen. Hij is hie vaak slap, de lijne zijn slordig neergezet, de verkortingen, zelfs der schepen en daarom zoo opmerkelijk juist bij hem, ongevoelig geteekend en waar men bekende gebouwen ontmoet kan men misteekeningen constateeren, die te meer bevreemden bij den indruk van volstrekte juistheid in zijn ander werk gewekt. Vooral in zijn Amsterdamsche gezichten en met name in een reeks ‘Veren’ hinderen deze gebreken sterk. Tot de etsen in dit genre, waar niet geheel en al het gemis van zijn kwaliteiten valt te betreuren, behoort een serie ‘Amsterdamsche Poorten,’ waarin hij veel gevoeligs geeft in de verschieten en het een treffende les voor den etser wordt, na te gaan met hoe geringe en zuivere middelen de nuances in het wijken der plans fijn worden onderscheiden. Men kan zich niet verhelen, dat een zekere rommeligheid en drukheid afbreuk doen aan de werking dezer prenten. De klare schikking, de bezonnen bouw van zijn ander werk ontbreken hier, al mag het voor een goed deel worden afgeschreven op het feit, dat hij waarschijnlijk werkte naar teekeningen van anderen. Hoezeer het voor een onpartijdige beschouwing noodig is ook zijn gebreken aan te toonen, erkend moet worden, dat hij in het stadsgezicht tevens enkele platen heeft geëtst, die veilig naast de beste van zijn zeegezichten zijn te stellen. Er is een landelijke ‘Overtoom,’ die van een bijzondere bekoring is. Een bekend gegeven, dat in talrijke afbeeldingen tot ons is gekomen. Maar het gegeven boezemt ons geen belang in. Neen, het is het dorpsgezicht, dat, trillend-grijs in de blakering der zon, verzonken ligt in de zware rust | |
[pagina 229]
| |
van een heeten zomermiddag, die de koele, donkere schaduw boven al begeerlijk maakt. Iets minder kan, schoon van een zelfde gehalte, een prent als ‘Rokin met Beurs’ ons boeien, doch daarentegen heeft Nooms in het ‘Afloopen van een schip’ een meesterschap bereikt, waarvan mag worden vastgesteld, dat hij ook in het uitnemendste van zijn ander werk slechts zelden hiertoe naderde. De placide stemming uit het grootste deel van zijn arbeid heeft hier plaats gemaakt voor een even-dramatisch gevoel, een iets van onrust, dat, evenals de veranderde techniek, van de soliditeit en het degelijk-doorwerkte naar een impressionistisch-nerveuze behandeling, verwantschap toont met andere, moderner idealen.
het hof van mademoiselle in het louvre (b 55).
Hier is - voornamelijk in den achtergrond - meer aangeduid dan scherp-gegeven en het mist aldus het directe, het duidelijke, het droom-verscheurende, waardoor zoovele werken uit die tijden als de fotografieën van heden zijn. Hier kan de geest bepeinzen het geheim der wemelende grijzen van wat eentonige pakhuisgevels en doodsche muren, die u zouden ergeren of vervelen, nu, in die eigenaardige wazigheid van zonlicht zevende door regenwolken en onder dien bewogen hemel, aand en als een dier hanteerende gezichten van Parijs door Méryon. In de bekende manier van het andere werk, maar opgewekter dan de meeste zijner stadsgezichten - het nieuwe der omgeving deed er het zijne toe - zijn de Fransche gezichten ten volle der vermelding waard. Het landschap om Parijs, zacht heuvelend, waar zich een klare hemel over welft, die licht en donker sterker doet spreken, kon hem, meer dan de vaderlandsche bodem, zijn kunde doen benutten in het ordenen der vlakken, het schikken van de lijnen. Onder de beste kan men rekenen een ‘Watermolen buiten St. Denis,’ van een arcadische stemming, waar men tusschen het schaduwrijk geboomte en de ruigbegroeide, brokkelige bouwvalresten de dartele boschbewoners meent te verwachten, waarmee dat gezegend land bevolkt was. Het ‘Gezicht op het Hof van Mademoiselle,’ tevoren al om andere redenen genoemd, is ook om zijn gehalte waard, bij het hier- | |
[pagina 230]
| |
vermelde te worden inbegrepen en de ‘Poort St. Bernard’ is een ander meesterstukje in het voelbaar maken van de drukkendheete atmosfeer der stad. In een terugblik op zijn werk mag men Nooms nageven, niet slechts een document geleverd te hebben, dat in eenige zijden van het leven uit dien tijd tot het voor ons vaststaand beeld daarvan geworden is, maar ook mag hem de hoogere roem niet onthouden worden, in een groot deel van zijn arbeid een oprecht kunstenaar te zijn geweest, wien men zijn dwalingen vergeven, wiens fouten men desnoods vergeten kan. |
|