kere oogen, mijn donker haar en bleek gezicht met hooge jukbeenderen?’....
Boven werden stoelen verschoven, een deur ging open, liet stemgeluid door, viel weer dicht.
Langs de trap daalden voetstappen.
‘Nu,’ dacht zij en haar vingers krampten om den penhouder en haar kaken klemden. Zij voelde dezelfde physieke onbehaaglijkheid als vroeger, wanneer zij van de hooge plank zou springen in het zwembassin, en dat wel niets dan onder-gehouden angst kon zijn.
Hij kwam binnen, met onwilkeurige hoofdbukking in de deurruimte, waar deze voor zijn slanke lengte te laag leek.
Haar oogen keken zonder lach, haar lippen vergaten een begroeting en dadelijk speurde hij het ongewone.
De voorname indolentie van zijn bewegingen werd er niet door verstoord; zijn zeer lichte oogen bleven rustig op haar neer zien; met de dunne, doormarmerd blanke handen van hersen-arbeider streek hij langzaam langs beide slapen het haar weg: een gebaar dat hem eigen en haar zeer dierbaar was.
‘Zeg het maar, Machteld. Er is iets?’ Hij ging niet zitten, bleef naast haar staan, de eene hand op het bureautje geleund, waar zij zat te schrijven, het hoofd tot haar gebogen. Zijn nabijheid verwarde haar; even beving haar den lust zich snikkend aan zijn borst te werpen. Maar zij dwong zich kalm te zeggen, wat zij te zeggen besloten had en gebruikte daartoe werktuigelijk de woorden, die daarnet onverklankt gebleven waren. Door geforceerde kalmte kreeg haar donkere stem een bijna vijandigen toon.
Doch hij zag haar snelle ademhaling, zag haar zwaar-overbrauwde oogen in koortsige schittering, zag haar vingers krampen in elkaar. En voelde de impuls tot deze handeling zuiver en echt....
Tevens was het of haar woorden in dat programmaloos stuk leven, overblijvend naast zijn fanatiek studie-bestaan plotseling iets ordende en licht bracht.
Een huwelijk met Machteld? Het was immers al eerder bij hem opgekomen.
En zonder zich geweld aan te doen, maar ook zonder groote ontroering, boog hij zich dieper tot haar, sloeg een arm om haar heen en zei haar hoe goed, en lief, en eerlijk het van haar was hem dit te zeggen, ‘maar nu, stil, niets meer,.... nu zou hij haar zeggen....’
Haar armen waren om zijn hals, haar lippen op zijn voorhoofd, slapen, handen. Hij glimlachte om haar onstuimigheid, om haar lief-onbeholpen, naïf kozen: ‘als een jonge hond, half ziek van verrukking bij het terug komen van den baas, likjes overal,’ flitste het in hem.
En hij gaf haar klopjes op de schouders, streelde haar kalmeerend over het haar, sprak rustíge woorden.
Opeens keek zij hem aan, lang, onderzoekend, als om te vorschen wat er in hem omging.
Toen nam hij haar hoofd tusschen zijn beide handen. Als een beker beurde hij haar mond naar den zijnen en dronk er snelle, korte kusjes uit. Dan diepere teugen..
* * *
Het engagement zou kort zijn. Haar vader, door de gebeurtenis opgeschrikt uit zijn geconcentreerde studies, legde den eersten tijd een jongensachtige verlegenheid aan den dag tegenover zijn medewerker nu hij hem, los van uitgestorven volksstammen, in verband moest zien met liefde en zijn dochter. Het duurde eenigen tijd eer zijn bevangenheid tegenover beide wijken ging.
Stuart-Rinck bleef hun woning des avonds bezoeken; hij arbeidde enkele uren met zijn toekomstigen schoonvader aan diens ‘Ethnologische Onderzoekingen’ en bracht de rest van den avond in de woonkamer door bij Machteld.
Deze uren waren voor hem: na dag-