Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 28
(1918)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
vue de la fôret de fontainebleau (mesdagmuseum).
| |
Théodore Rousseau
| |
[pagina 303]
| |
l'étang (mesdagmuseum).
Die kooper was de zeeschilder Hendrik Willem MesdagGa naar voetnoot*). Hem danken wij het, dat, behalve de werken der Marissen, van Bauer, Israëls, Bosboom, J.H. Weissenbruch, òòk de kunst der Barbizonners in het Mesdag-Museum kan worden genoten en wij in staat zijn gesteld, enkele der meest beroemde Rousseau's voor oogen te krijgen. Mesdag bracht in zijn verzameling de Descente, de Abattage des arbres dans l'île de Croissy en Les grands chênes du vieux Bas-Bréau. Drie werken met werelvermaardheid en belangrijk voor ieder, die Rousseau, zijn leven en kunst, wil kennen. Ook is er Vieux chêne près de Fontainebleau. Voorts nog de olieverfschets voor de Descente, drie teekeningen en vier paneeltjes. Totaal twaalf.
't Geen wij schreven naar aanleiding van de Eik-ets in de Gazette van 1861, is ook van kracht voor de teekening der eiken van Bas-Bréau. [M.M. 296. - Zie bl. 225] Deze heeft bij het leven van den kunstenaar zijn woning nimmer verlaten. Sensier zei er van: ‘Superbe dessin à la plume, unique dans la collection des oeuvres posthumes de Rousseau.’ De doorkijk van de Chêne de roche | |
[pagina 304]
| |
is ook in het paneeltje Vue de la forêt de Fontainebleau. (Mesdag-Museum 289. - zie bl. 302). Hoe kent de schilder den boschgrond in zijn pracht van mosgoud! De poort in het verschiet fonkelt in het azuur en zilver van den zonnigen hemel. Wonderstil is het in den koelen schemer der lommerschaduw. Hoewel Rousseau de stemming niet naliep, is het, alsof zij zich haastte mèt de uitbeelding van den woudhoek in het schilderij te komen. Welk een oord van kalmte, rust en stilte in de wijding van gebedsvrede! Heerlijk vrij drijven de wolkjes in de lucht van Paysage montagneux. [M.M. 288]. Een pittige penteekening is: Une route [M.M. 297]. Met ruige krijtstrepen zijn Paysage rocheux [M.M. 295] en Foret [M.M. 294] vlot op het papier geborsteld. Fijn van werk is Cours d'eau dans une vallée du Berry [M.M. 291 - zie bl. 305] in den schijn van oud-goud. In deze streek verkeerde Rousseau in 1842, toen hij Dupré zijn De Profundis-brief schreef. Blank als ivoor is L'Etang [M.M. 290 - zie bl. 303]. Ook hier openbaart zich de kunstenaar, als de behoedzame waarnemer der natuur, gelijk hij zich deed kennen in de ets en in de penteekening der groote eiken.
Terwijl Rousseau zich in deze twee paneeltjes door de monochrome schildering doet kennen als de tonalist, die gaarne de kunst van Jan van Goyen beschouwde, zoo komt in de Descente [M.M. 286 en 287 - zie bl. 306] met groote kracht de kolorist tot uiting. Rousseau had in de la van zijn werktafel enkele kolibrietjes, die hij soms op de hand in het raamlicht droeg. Dan verlustigde hij zich in het spel der hevige metaalkleuren, die bij het om en ommewenden der vogeltjes over de teere veertjes sprankelden. Op gelijksoortige wijze nu had hij zijn vreugd aan den kleurrijken toover van den herfstavond in den Jura, wanneer de herders ‘het zwaar sleepvoetende hoornvee’ door de schaduw der bergengte naar beneden leidden, terwijl de vonken van de dalende zon op de ruggen en koppen der beesten spatten en de gletschers der verre bergtransen kristalhelder fonkelden tusschen de statige stammen der hoogpluimende dennen. Die kleurdronkenheid viert Rousseau in het luipaardvlekkig koloriet van zijn Descente. Hier is hij luminist en symfonist, de kunstenaar, die met conventies breekt en verstaat, hoe het Licht de werkmeester moet zijn, die in het schilderij harmonie en eenheid schept. Hij had zijn werk Fiat lux kunnen noemen, want, hoewel de avond valt en het bergpad met schaduw bedekt wordt, is heel het Juralandschap tot een wonder geworden door den gloed van het stralend zonnegoud. ‘Zonder licht geen schepping’, placht Rousseau te zeggen. ‘Wie ook maar een vonkje vuur van zijn palet kan tooveren, die is een echt schilder en moet het burgerrecht worden toegekend van kunstenaar’. Zelf heeft hij vlammen uit de verf geroepen en zijn Descente gemaakt tot een bergsymfonie, doorschald van koperfanfares en doorsprankeld met het toonkristal van zilveren bazuinen.
Toen dit schilderij werd geweigerd, zocht Rousseau in zijn vernedering de verloren harmonie van zijn ziel terug te vinden in den vrede van de natuur en hij dwaalde door het bosch van Fontainebleau. Barbizon werd tijdelijk zijn woonplaats. Een vertrek bij een boer zijn atelier. Het woud met de rotsen het gebied van zijn studie. Hier zijn de bergen, bosschen, vlakten, die de kunstenaar in zijn werken verbeeldt. Hij kent er elken poel, heuvel, eik. Ieder berkenboschje en elk veld met hei. Geen landmeter heeft zuiverder overzicht van | |
[pagina 305]
| |
de terreinen dan Théodore, de schilder. In deze ruimten onder den hoogwelvenden hemel beleefde Rousseau de gebeurtenissen der natuur. Van dit dal uit zag hij de boomen hun kruinen spreiden tegen de luchttransen met het hevige licht en de vlammende wolken. Hoe wonderschoon legde zich het doorzichtig loof als edele kant op het blinkend hemelschild! Hier op dit open perk tusschen de stammen
cours d'eau dans une vallée du berry (mesdag-museum).
ontmoette hij de herders, die naar de schaduwrijke rustplaats het vee leidden, om de kudde te drenken! Zittend onder gindschen eik, eenzaam op een kling, was hij ooggetuige van den krijg der elementen, wanneer het onweer de tinnen van den hemel bestormt, de landlieden hun paarden opjagen, om snel de hoeve te bereiken, rukwinden brieschend uitloopen en een wilde branding in de woelende kruinen slaan en vaal licht de aarde besluipt, spokerig om een verren rug met boomruigte en een hoogen molen warend. Rousseau weet er de hut van den kolenbrander bij den schoonen heireus, waar vlak bij een geknotte stam, die door den bliksem werd getroffen, den afgesplinterden top als de spits van een wolfskuilpaal verheft. Hoe kent hij de Kloof van Apremont, die uitzicht opent op het onmeetlijk panorama van de woeste vlakte van Macherin! Een lust der oogen is hem de plas, die als een natuurlijke vijver tusschen het donker geboomte blinkt in de stralenglans van den zonnehemel. In de schoot van deze oeroude oorden, waar eens de Kelten hun kudden weidden, hun wapens uit de lenige esschen sneden en in het eikenwoud den goden hun offers plengden, voelt Rousseau zich thuis en vindt hij het gebied van zijn omdolingen, waarnemingen en ontdekkingen, leert hij | |
[pagina 306]
| |
de gedichten der natuur spellen en beschouwt, innerlijk diep bewogen, de wonderbaarlijke kalmte van den heiligen avond en den ondergang van de rosse herfstzon, die een schrikkelijken gloed door de scheppingshal stort en krijgsbrand ontsteekt aan de tran sen der wolken. Wel dreef zijn zwerflust hem in de komende jaren naar andere oorden van Frankrijk, bezocht hij de Vendée, Berry en de Pyreneën, maar hij keert in 1847 terug naar Barbizon en blijft er. Ook wanneer Rousseau tien jaar later den innerlijken drang volgt en naar Picardië, Franche-Comté en nog eenmaal naar den Jura trekt, om er de streken te beschouwen, waar hij zijn Koeienwacht beleefde, komt hij weer te Barbizon. Daar leeft Rousseau en werkt er. Daar zal hij overwinnen. En sterven. Het is in deze streek, dat hij zijn Eiken ontdekt. Zie Vieux Chêne près de Fontainebleau [M.M. 292 - zie bl. 307] in de verzameling Mesdag! Nooit heeft een schilder zoo een boom als lèvend schepsel verheerlijkt, gelijk
esquisse de la descente des vaches dans le jura. 1834. (mesdag-museum).
het penseel van Rousseau het deed in dezen machtigen aanleg van den ouden Koninklijken Eik. Vincent schrijft zijn broer van de eiken van Jan v. Goyen, dien hij den Corot onder de Hollanders noemt en zegt, dat hij lang ‘voor dat magistrale doek in de collectie Dupper’ stond.Ga naar voetnoot*) Rousseau's schets geeft hetzelfde eenvoudige onderwerp: een boom in het landschap. Van voordracht is hij even sober. Toch verkiezen wij zijn Eik boven dien van Jan van Goyen. Deze geeft een stuk Holland, prachtig van zilte atmosfeer. Heerlijk is de gehavende eik met de knoestige takken, die het ruige loof in den windhangen. Maar het is plaatselijk: ge blijft in Holland. Voor het werk van den Franschman geschiedt er in den beschouwer wat anders. Er is evenveel kennis van den boom en liefde tot de natuur. Doch er is mèèr. Hier is een drama. Een tragedie. Ge grijpt naar Macbeth, Koning Lear. Wat een boer van | |
[pagina 307]
| |
Millet ànders doet wezen dan een landman van Adriaan van Ostade, maakt hier den Eik van Rousseau tot een grootere verbeelding dan dien van Jan van GoyenGa naar voetnoot*). Zie, de lucht betrekt. Het licht is weggenomen. Spokig waart schaduw om. Onweer komt opzetten. Er is gerucht van wind. Huiveringen rillen over de ruige
vieux chêne près de fontainebleau (mesdag-museum).
vlakte. De natuurmachten worden ontbonden. Oorlog breekt uit. En midden in het dreigend geweld der oprukkende elementen, staat de boom, de Eik, onwankelbaar, majestueus, lévend. Noem dit werk een zelfportret. Want dit is Théodore Rousseau. * * *
Men wil vragen, vanwaar de zelfbeheersching in den kunstenaar, die ‘niet of zelden zijn schilderijen op het juiste moment wist los te laten’, dat hij twintig jaar lang, tot aan zijn dood in 1867, de Abattage [M.M. 293 - zie bl. 309] in zijn onvolkomen staat aan den atelierwand liet hangen en elke neiging, om er | |
[pagina 308]
| |
verder aan te arbeiden, uit zijn driftige hand weerde. Voelde hij, dat de scheppende geest nimmermeer hem zòò zou bezielen, als in de schoone uren van verheerlijking geschiedde, toen hij vaardig werd zijn verven zoo wonderlichtend op het doek te werpen? In een vlaag van goddelijken toorn had Rousseau, de woudverwoesting in de buurt van Sèvres aanziende, een teekening geschetst. En, wanhopig over de val zijner boomen, kwam hij den volgenden dag terug op het ‘slagveld’. Daarna sloot hij zich in zijn werkplaats op en schiep zijn Abattage in twee dagen. Het doek is snel geschilderd. De boomen léven, al zijn ze ‘niet af’. Godsvuur brandde op den scheppingshaard van Rousseau, toen hij in den magischen schijn van zijn hartegloed de verf als vloeiend licht uitstortte. In Rousseau geschiedde het wonder, dat hij wèèr het vellen der boomen beleefde, en, zich verheffend in den geest als een arend, die breed de vleugels spreidt, zweeft boven het duister van den afgrond en met vaart over de flonkerende gletschers in de saffieren hemelzee verdwijnt, zocht hij boven de kloof van dood en ondergang het lichtende scheppende leven. Helden, die met bloedige wonden stierven, herleefden in de zangen der barden. De Eiken van Rousseau zouden ook hun Druïde hebben. Grijpend het penseel, tooverde de schilder vaardig een heerlijk landschap, in zijn godstoorn niet het beeld van verwoesting en vernietiging scheppend, doch van opstanding, herleving en wedergeboorte. De houthakkers trekken en houwen en weren zich braaf, om de koningen van het woud neer te rukken en in stukken te slaan. Gelijk het scheepstouw, dat van den masttop naar den boegspriet spant, zoo lijnt hier het hennepkoord naar den hoogen eikkruin. Reeds liggen boomen tegen den grond geworpen. Als getroffen door den bliksem staat er een ontkruinde stam........ Heel het menschelijk vernielingswerk echter lijkt klein gedoe bij de statelijke schoonheid van de struische boomen, die, nog onaangerand, in pracht en majesteit den vorstelijken kroon heffen in den glans en gloed van den hemel. Een wonderbaar licht brengt harmonie op aarde. Schoon als het paradijs in smettelooze klaarte zoo straalt deze schepping van Théodore Rousseau, die in vlammende teekenen het getuigenis schreef der onsterflijkheid van het leven en de liefde.
Drie werken zijn kenschetsend voor de kunstenaarsloopbaan van Rousseau. Twee zijn er bij Mesdag. Ieder dezer zielsopenbaringen heeft voor den schilder de beteekenis van het doorbreken eener nieuwe levensperiode. Als de Descente is verworpen, wreekt Rousseau zich door inniger en vromer zich te verdiepen in de aanschouwing der natuur en het nauwkeurig acht geven op al haar uitingen. Dat is de wraak van een groot hart, die ter overwinning leidt. Wie echter hoorde zijn kreten, toen hij, als een gewond wouddier, dat zijn plek van sterven zoekt, uittoog in de ruimte van hei en rots, om lucht te krijgen voor zijn gemoed, dat van vulkanische krachten heftig werd bewogen! De Abattage is van 1847Ga naar voetnoot*). In dit jaar ontmoet hij Millet. Als deze zich ook te Barbizon vestigt, ontstaat tusschen de beide mannen, die uitersten schenen, een diepe vriendschap, welke in den tijd een levende verbinding werd van hart tot hart. Rousseau is genaderd op het midden van zijn leven. Hij is vijf en dertig jaar oud. Groot is zijn kracht, machtig zijn | |
[pagina 309]
| |
abattage dans l'île de croissy (mesdag-museum).
| |
[pagina 311]
| |
willen. Een vorstelijke plaats heeft hij ingenomen. Als Millet zijn Vanneur en Semeur nog moet openbaren, staat Rousseau reeds met meesterwerk in de kunstenaarswereld. Toch erkent hij weldra den Normandiër als zijn evenmachtige. De twee grootste schilders der 19e eeuw hebben elkaar gevonden. Als Théodore sterft, is het François, of hem een broeder van het hart is gerukt. Droefheid en treurnis binden zijn geest en de hand is
la plaine rocheuse de barbizon. gravure sur verre par théodore rousseau. (communiqué par mr. alfred robout).
machteloos tot werk. Een groote smart vaart door zijn ziel en hij roept om den vriend, die in de aarde daalde, met de rouwklacht van een vader, die zijn zoon grafwaarts droeg. In 1863 reist de schilder der wouden en bergen nog eenmaal naar den Col de la Faucille in den Jura. Wederom slaat hem het immense bergpanorama. Hier vanuit Gex, aan deze zijde van het meer van Genève, schouwt hij het aan, hoe aan genen kant in de urenverte de Mont-Blanc de blinkende tinnen in het blinkend blauw van den Alpenhemel heft. Zoo zag hij ook den schoonen berg in zijn jeugd. Hoe heeft hij hem toen op alle tijden en onder velerlei belichtingen waargenomen, in den vollen lichtstort van de zon en in de omhulling van regennevel. Gelijk de Japansche prenter van de heerlijke houtdrukken zijn heiligen Fudsji op honderdvoudige wijze in beeld schiep, zoo bracht Rousseau den verren Mont-Blanc op het doek in menigerhande aanschouwing. Nu ziet hij den berg terug en de herinneringen stormen los. Heel dien goddelijk-onstuimigen tijd wordt ten leven gewekt. Toen begòn hij zijn kunstenaarsleven. Zijn ouders in Parijs waren vol verwachting. Een brief, vervuld van schoonen geestdrift, stuurde hij zijn moeder.... Dat is voorbij! Zijn loopbaan neigt ten einde. Het werk is volbracht. Doch als | |
[pagina 312]
| |
een symbool van eeuwigheid en onmetelijkheid heft ginds nòg de Mont-Blanc den ouden kruin de wolken in. En gelijk er een toorn in hem rees, toen hij het vellen zijner eiken moest aanschouwen en hij gedreven werd, om den Abattage te scheppen, zoo slaat hem ook nu de pols driftig en staat er verzet in den kunstenaar op tegen de vergankelijkheid. Wederom
environs de barbizon. gravure sur verre par théodore rousseau. (communiqué par m. alfred robout).
werpt hij zich in den strijd en grijpt naar het onsterflijke leven. Van die worsteling getuigt Vue de la Chaîne des Alpes, het laatste groote werk van Rousseau.Ga naar voetnoot*) De greep is geweldig. Heel de wereld der Alpen wil hij in haar majestueuze heerlijkheid en eindelooze menigvoudigheid doen verschijnen. Onmetelijke ruimten kenbaar maken rondom de trapsgewijs opklimmende terrassen. Op den voorgrond bouwt hij blokken bazalt. Hier is de helling van La Faucille met den straatweg, daar de omgeving van Gex en ginds de spiegel van het Genèver meer. Ver, ver, | |
[pagina 313]
| |
eindeloos ver daar achter verschijnt de Alpenketen en stralen de gletschers van den Mont-Blanc in de saffieren kroon van den hemel. Heel deze bergwereld wordt overstraald van den meest klaren zonneschijn. In '65 en '67 wordt het schilderij tentoongesteld. Dan komt de dood. | |
VI. Millet en Rousseau.Ga naar voetnoot*)Savez vous qu'ils sont terribles, Millet et Rousseau, je les ai trouvès comme des rocs.... Quels farouches bonshommes! Dit verstond Théodore Rousseau in het heilige van zijn ziel, dat een boom geen grooter wonder is dan een blad en dat het scheppingsgeheim in àlle deelen en gebeurtenissen der natuur een bewonderenswaardige verborgenheid is. Met vurige liefde drong hij door in de geheimzinnige werkplaats der schepping, om al meer vervuld te worden van intense bewondering. Dat was zijn adem des levens. Hij wilde den grooten Werkmeester niet op de vingers kijken, maar zocht de schoonheid en volmaaktheid van Zijn arbeid met immer eerbiediger schroom te genaken. Zijn kunst was hem het middel, om van de volkomenheid der schepping te getuigen. Van Millet is gezegd, dat hij schiep van den Bijbel uit en zelf sprak hij het uit, daar te putten, wat hij voortbracht. Zoo kan er van Rousseau vermeld worden, dat hij van de natuur uit zijn verbeeldingen in lijn en kleur wierp. Hoewel minder meditatief dan Millet, was hij in zijn kunst even ernstig. Gelijk de werkers van Jean François in hun bezigheid staan en zijn breisters, spinsters, herders en waterhaalsters rustig en in vrede met liefdevolle zorgvuldigheid hun taak vervullen, zoo staan ook de boomen van Rousseau als bezig-zijnde in hun natuurarbeid. De wet, die Millet's werk beheerscht, is geen andere dan die in Rousseau's kunst. In keuze van onderwerp verschillen zij, doch denzèlfden Geest van voortbrenging bezielde hen. De menschen van Millet en de boomen van Rousseau hooren in één Scheppingsplan. Het dramatische en tragische van den Een roert en woelt ook in den Ander. Hoewel zelfstandige kunstenaars door de oersterke kracht hunner persoonlijkheden, waren zij toch elkaar tot steun en beïnvloeden zij elkander. Rousseau's onbuigzame trots werd verzacht door de teedere liefde van Millet, terwijl de weeke gevoeligheid van François gestaald werd door den gezonden levenswil van Théodore. In hun werk is die uitwisseling van geestelijke krachten merkbaar. Er is een landschap van Rousseau vol vrede en avondmijmerij. In de verte is het dakje te kennen der woning van den schilder. Ziedaar een trek, die onder den invloed van zijn vriend tot uiting kwam. De schepper van de Descente was zulk een sentiment vreemd. Anderzijds getuigt de Printemps van Millet, hoe deze het wonder in den Abattage van Rousseau erkende. Wat deze als in een toornvlaag van scheppende kracht met de snelheid des bliksems in de verf wierp, wetend, dat hij maar kort onder zulk een edele bezieling zou leven, verkreeg Millet door jarenlangen arbeid. Alleen in zijn diepste | |
[pagina 314]
| |
oogenblikken werkte hij aan het visioen van de lenteheerlijkheid, scheppend het beeld van opstanding en wedergeboorte. Het meesterstuk van Rousseau heeft Millet door zijn levenwekkende kracht geïnspireerd en zijn geest versterkt. Deze beide vorstelijke mannen stonden niet naast elkaar als stokken en blokken, maar leefden in een sfeer van lichtend leven, waar de eene ziel den invloed onderging van de andere. Rousseau vond een staf in de geloofskracht van Millet, terwijl Millet opgeheven werd uit zijn melancholische droomerijen door den bruisenden levensdurf van Rousseau. Millet zag het menschenleed en den arbeid van den akker. Rousseau leed den ondergang der boomen en aanschouwde het natuurgebeuren in het ruischend woud en in den stormhemel, doortuimeld van wilde wolken. Zij voelden beiden met bittere smart, hoe de dood doorbreekt in de schepping en togen uit de sombere schaduwen der wanhoop het licht des levens tegemoet. Zij erkenden, hoe één Wil alle handelingen in de wereld der menschen en in de natuur richt. Heel de schepping met al het gewordene is één levend organisme, dat lijdt, als een der leden leed draagt. Zij is volmaakt schoon in al haar uitingen, harmonisch en evenredig als geen kunstwerk uit menschenhand voortgekomen. Die harmonie, eenheid, majesteit, welke in de schoone werken van de natuur tot openbaring komen, vervulden het hart van de beide Barbizonners met heiligende bewondering. Van deze eeuwige Harmonie getuigden zij in hun kunst. Millet in de uitbeelding van den arbeidenden Mensch, Rousseau in de schepping van den groeienden Boom. Beiden zingend den lof van de heerlijke gave des levens en worstelend om de Godsgift te behouden. 14 Aug. 1917. |
|