randje, dat het leer voor inscheuren zou bewaren, en kneep dat stevig toe met een tangetje.
Ik zei niets, keek naar hem, en wachtte op mijn schoenen.
Toen zei hij, zonder inleiding, zoo maar, tegen zijn wachtende klant:
‘Een paar schoentjes voor mijn kleinkindje worden dat, voor mijn eerste, en mijn eenige ook.’
En ik begreep, dat het met opzet was geweest, dat hij mij had laten wachten, dat het was om mijn attentie te vestigen op dat kleine gele lapje leer, dat hij hanteerde. En ik, ik had niets gezegd! Toch had hij zijn doel bereikt, want ik had gekeken. En toen hij niet meer wachten kon dat ik wat zeggen zou, ook uit beleefdheid mij niet meer kon laten wachten op mijn schoenen, toen had hij het zèlf maar gezegd, was er zèlf over begonnen, en had mij verteld van de bestemming van dat kleine lapje leer.
Toen bewonderde ik natuurlijk, vroeg hem naar het kindje, en zei, wat aardig dat zijn zou, zoo een heel klein kindje van vijf maanden met gele schoentjes aan, de schoentjes die grootvader gemaakt zou hebben.
't Was zoo'n aardig geknutsel, zei hij, die heel, heel kleine schoentjes te maken, uit zoo maar een overgeschoten stukje leer. Maar een werk dat er nog aan was! Net zoo veel als aan een groot paar schoenen, want alles moest er toch precies zoo aan gebeuren, patroon-teekenen, op een leest zetten....
‘Op een leest? zoo een heel klein schoentje, gaat dat ook al op een leest?’
‘Ja; daar heb ik nog apart een leest voor moeten maken, want de kleinste leest die ik had was nog te groot. Die kleinste heb ik toen maar bijgesneden, tot hij klein genoeg was.... wacht, zal ik u eens even laten zien?’
‘Ja, dat wil ik wel graag eens zien, zoo'n heel klein leestje voor zoo'n heel klein schoentje.’
En hij ging zijn werkplaats in, en kwam terug met een leestje, een heel-erg-klein-kindjes-leestje, en dat nog afgesneden, van voren, op zij.... naar de maat van klein-kindjes voetjes.
‘Vindt u 't niet grappig, voor mijn dochter zelf heb ik ook een paar schoentjes gemaakt, toen ze zoo klein was als haar kindje nu.’
‘Ja.... wat aardig, dat u nu, na zoo'n langen tijd wéér zoo'n paar heel kleine schoentjes maakt, nu voor haar eigen kindje....’
Toen werd het mijn schoenmaker bewust, dat hij op het punt stond, of misschien al bezig was, om sentimenteel te gaan doen, en dat nog wel tegen een klant, zoo maar een klant, die bij toeval eens stond te praten in zijn winkel, een klant die hij heelemaal niet kende, die misschien alleen uit welwillende vriendelijkheid wat belangstelling veinsde in het kleinkindje, in de gele schoentjes.
En hij ging naar de plank waar mijn schoenen stonden, pakte ze in, gaf ze mij, greep toen weer het kleine gele lapje leer, dat al den vorm kreeg van een bovenschoentje, en zei:
‘Och ja, je moet toch wàt doen voor Sinterklaas.... en dat lapje leer had ik nog toevallig liggen, 't was toch maar overschot.’
Ik wilde nòch mijns schoenmakers ‘sentimentaliteit’ terug roepen, nòch ingaan op zijn cynisme. Dus heb ik hem maar eens toegelachen in verstandhouding, en ben met mijn schoenen naar huis gegaan.... Ze wàren al betááld....