Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 28
(1918)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 326]
| |
De Vendôme kolom
| |
[pagina 327]
| |
het caesarbeeld van chaudet door de witte bourbonvlag vervangen.
| |
[pagina 329]
| |
zen strooken om de kolom zijn een el breed, terwijl hare geheele lengte 273 meter bedraagt. Spiraalsgewijze loopen de bas-reliefs naar boven, in chronologische volgorde de groote wapenfeiten van 1805 voorstellende. Zij zijn ontworpen door Bergeret, Bosio en Bellemare. Het voetstuk draagt aan de vier zijden militaire emblemen waarboven festoenen van eikenloof prijken. Op elk der vier hoeken bevindt zich een adelaar van massief brons die de eigenlijke zuil, welke 135 voet hoog is, ondersteunen. Van binnen bevat zij een schroefvormige trap welke men voorheen kon opklimmen tot de boven op de zuil geplaatste galerij. Hier staat een voetstuk dat van boven koepelvormig toeloopt en van het volgende opschrift is voorzien: ‘Monument élevé à la gloire de la grande armée par Napoléon le Grand commencé le 25 Août 1806 terminé le 15 Août 1810 sous la direction de Denon, Lepére et Goudouin architectes.’
napoleonbeeld van secare, thans in de cour van de dôme des invalides.
Boven op de zuil stond tot 1814 het bronzen beeld van Napoleon als Romeinsch Caesar naar het ontwerp van den beeldhouwer Chaudet. Het vertoonde den keizer met de rechterhand steunende op een zwaard en in de linker het symbool der overwinning houdende. Van den bouw - waarmede vier jaar gemoeid waren - werden de kosten geschat op 1.500,000 francs, terwijl de zuil een copie op groote schaal is van de Trajaansche zuil te Rome. Het monumentale beeld is het eerste geweest dat van Napoleon vervaardigd werd. In het atelier van den heer De Launay werd het den 14en Augustus 1808 gegoten in tegenwoordigheid van den Directeur-generaal der Musea, Denon en de architecten die met den bouw van het gedenkteeken waren belast.Ga naar voetnoot*) In de eerste dagen van Augustus 1810 mocht dit kolossale bronzen beeld op een eigenaardige wijze naar de plaats van zijn bestemming worden gebracht. Uit de voorstad St. Antoine hadden de brouwers hun mooiste paarden aangeboden voor den wagen die het beeld zou overbrengen. Twaalf paarden werden gekozen, van elken brouwer één, welke door de eigenaars zelf zouden worden bereden. Dit ongewone schouwspel bracht heel wat menschen op de been toen de stoet 's avonds te vijf uur op het Vendôme plein aankwam.Ga naar voetnoot†) Eerst op 'sKeizers geboortedag, den 15en Augustus d.a.v., vertoonde de kolom zich van haar omheining ontbloot en konden de Parijzenaars het merkwaardige monument bewonderen.Ga naar voetnoot§) Een officieele onthulling, zooals thans gebruikelijk zou zijn, heeft niet plaats gehad en scheen toenmaals nog niet zoo aan de orde | |
[pagina 330]
| |
te wezen. Echter dient nog te worden vermeld dat op dienzelfden dag het door Dejoux ontworpen standbeeld van den bij Marengo gesneuvelden generaal Desaix, op de Place des Victoires gereed was en door het publiek in oogenschouw kon worden genomen.Ga naar voetnoot*) Dit beeld bood door zijn al te groote naaktheid weinig fraais en heeft de Parijzenaars dan ook weinig kunnen bekoren. Reeds in 1803 was bij nationale inschrijving een monument ter eere van Desaix, naar het ontwerp van Fontaine en Percier op de Place Dauphine verrezen. Het had den vorm van een fontein en is in 1874 overgebracht naar Riom. Op den dag der intrede van de gealliëerden binnen Parijs, den 4en April 1814, zou de kolom het moeten ontgelden. Eenige opgewonden lieden begaven zich met vijlen gewapend op het platform der zuil met het doel het beeld de voeten af te zagen. Andere heethoofden met den markies de Maubreuil hadden touwen om den Caesar geslagen waaraan zij paarden spanden. Aan deze gewelddadigheden werd echter dra een einde gemaakt, doordat de wacht bij het monument, bestaande uit Nationale Garde,
de zuil met het beeld van ‘le petit caporal’. ontwerp van seurre.
op last van Keizer Alexander door Russische schildwachten vervangen werd. Hoewel deze maatregel verdere baldadigheden voorkwam moest toch vier dagen later het beeld van zijn voetstuk dalen. Deze operatie kostte nog 3600 francs.Ga naar voetnoot*) Van beschadiging was het beeld niet vrij gebleven; de beenen hadden geleden en het kruis op den wereldkloot was er afgenomen. In dien staat kwam het terecht bij zijn vervaardiger, den beeldhouwer De Launay. Ging toen het gerucht dat het beeld als een zegeteeken naar de oevers van de Newa vervoerd zou worden, het verhuisde in waarheid naar den smeltoven evenals een ander beeld van den onttroonden imperator, dat bestemd was voor een kolom te Boulogne-sur-Mer, benevens dat van den generaal Desaix op de Place des Victoires. Van deze drie beelden werd ingevolge de bevelen van Lodewijk XVIII het bronzen ruiterstandbeeld van Henri IV vervaardigd, dat sedert 1818 op den Pont Neuf staat. Als bijzonderheid zij hier nog medegedeeld, dat het bronzen Napoleonbeeld, toen nog op een waarde van ongeveer zestigduizend francs geschat, voor het gieten van 't paard gebruikt is. | |
[pagina 331]
| |
Op den top der Vendôme-zuil werd, na de verwijdering van het Caesarbeeld de witte Bourbon-vlag geheschen, welke daar met onderbreking door de honderd dagen tot 1830 bleefwapperen.Ga naar voetnoot*). Uit de honderd dagen mogen we een kleine episode niet onvermeld laten. Kort na 's keizers terugkeer van Elba in de eerste dagen van April, gaf de keizerlijke garde een banket aan de garde nationale van Parijs. Na afloop van het festijn trok een menigte officieren en minderen dezer beide korpsen in min of meer opgewonden stemming, met een met laurierbladeren gekroonde buste van
het omverhalen van de zuil tijdens de commune in 1871.
den keizer langs het paleis der Tuileriëen. Vervolgens begaf de stoet zich naar de Place Vendôme en plaatste daar aan den voet van het monument de buste. Toen de keizer dit vernam, was hij daar niet over gesticht en gelastte hij zijn secretaris, baron Fleury Chaboulon, den minister van Politie order te geven nog dienzelfden nacht de buste te doen verwijderen. ‘Ce n'est point à la suite d'une orgie,’ voegde Napoleon zijn secretaris met een trotsch gebaar toe: ‘que mon effigie doit être retablie sur la colonne’Ga naar voetnoot*). Niets van belang viel er verder met het monument voor tot 1821, het jaar dat de keizer zijn somber bestaan op de rots van St. Helena eindigde. Er verscheen toen een geschrift van een Fransch artillerie-officier, dat in die dagen nog al opgang maakte. Met klem drong de schrijver er op aan om de asch van den grooten doode van het Engelsche gouvernement terug te vorderen en aan deze na de teruggave onder de Vendôme zuil een plaats te gevenGa naar voetnoot†). Achteraf beschouwd kon dit geen gelukkige gedachte worden genoemd, want ware hier eens uitvoering | |
[pagina 332]
| |
aan gegeven, dan ware het nog de vraag geweest of het gebeente tijdens de commune van 1871, toen de zuil omvergehaald werd, wel met rust zou zijn gelatenGa naar voetnoot*). Een belangrijke wijziging onderging de kolom toen de burgerkoning Louis Philippe den Franschen troon beklommen had. Deze verlichte vorst toch meende het meerendeel der Parijzenaars een genoegen te doen met Napoleons beeld weder op de zuil te plaatsen. Een nieuw beeld, echter niet in romeinsche kleederdracht, maar in den populairen vorm van ‘le petit caporal’, volgens het model van Seurre, werd den 20sten Juli 1833 op de kolom geplaatst. Acht dagen later geschiedde de onthulling. Tegen het uur dat de plechtigheid een aanvang zou nemen, deed zich een incident voor dat aardig verteld wordt door den Prins van Joinville in zijn ‘Vieux Souvenirs’. Aan den voet van het monument was de muziek van de Nationale Garde geplaatst aan wier hoofd een indrukwekkende tamboer-majoor stond. Van uit de Rue de Castiglione verscheen de hofstoet waarin zich o.a. bevond de minister Thiers in groot gala, gezeten op zijn paard ‘Vanndomme’, zooals hij ‘Vendôme’ met zijn meridionaalsch accent uitsprak. Op het moment nu dat de stoet de Place Vendôme betrad, stoof minister Thiers in galop naar den koning die voorop reed en riep met zijn fausset stem ‘je prends les ordres du Roi’, daarbij tegelijkertijd even zijn steek zwaaiende. Door dit gebaar begonnen de tamboers te roffelen, de muziek viel in en het doek daalde van de zuil. Maar Thiers is door al dat leven zijn paard niet meer meester. Het dier rent met zijn kleinen berijder ‘als een aap uit het Hippodrome’ eenige tamboers met den tamboer-majoor omver, hetgeen niet weinig op de lachspieren der omstanders werkte. Dit manuaal met den steek deed booze tongen beweren, dat de minister dit had afgezien van de bekende schilderij van den slag van Austerlitz van Gérard, waarop generaal Rapp een dergelijk gebaar maakt. Een andere ooggetuige, de bekende maarschalk De Castellane, verhaalt een en ander in zijn ‘Journal’ omtrent de onthulling zelve. Hij zegt dat het een plechtig oogenblik was toen het doek van het beeld viel, de koning zijn steek afnam, waarna de lucht weergalmde van ‘Vive l'Empereur’. Vervolgens nam het défilé der troepen een aanvang. Langs de zuil passeerde nu een geduchte legermacht bestaande uit 40.000 man Nationale Garde, 25.000 man linietroepen, 10 batterijen artillerie, 8 regimenten infanterie en 14 regimenten cavalarie.’ Diegenen welke niet veel op hadden met de Napoleonslegende protesteerden luid tegen die toch overigens sympathieke handeling van Louis Philippe, maar het meerendeel toch was het aangenaam den keizer, thans in de bekende historische jas met den driekanten hoed, het plein te zien domineeren. Sedert dien werd het monument in den volksmond ‘de Napoleonszuil’ genoemd en onder het tweede keizerrijk de ‘colonne Vendôme’. Op een afstand gezien vond menig bewonderaar van het monument dat de driekante hoed zich tegen het luchtruim als twee hoornen afteekende, terwijl de plooien van de overjas zonder eenige smaak neervielen. Het valt echter niet te ontkennen dat dit beeld, waarop we naderhand terugkomen, 's keizers houding juist weergeeft. Hoe de opvatting over de beteekenis van het monument bij den Parijzenaar in de dagen van het tweede keizerrijk was, vindt men geuit in den ‘Guide Parisien’ van 1858 als volgt: ‘La colonne de la grande armée est le plus beau de tous nos monuments modernes; c'est aussi celui qui flatte le plus la vanité nationale et que nous pouvons montrer avec le plus d'orgueil à nos amis et à nos ennemis.’ Onder het régime van het tweede keizerrijk werd het wenschelijk geacht dit beeld | |
[pagina 333]
| |
te doen vervangen door een copie van het oorspronkelijke Caesarbeeld van Chaudet. Wat Louis Philippe liet wrochten was in de oogen van Napoleon III een te weinig waardig model, waarom hij den beeldhouwer Dumont met de vervaardiging van het Napoleonbeeld van een nieuw bronsalliage, dat 2400 K.G. zou wegen, belastte. Hoewel de Parijzenaars liever den ‘Petit Caporal’ hadden behouden, werd de Romeinsche Caesar in de eerste dagen van November 1863 op de zegenaald, waarop hij heden ten dage nog prijkt, geplaatst. Ook deze daad vond geen algemeene sympathie, vooral bij de oud-gedienden van het eerste keizerrijk, die geregeld uit piëteit den 5en Mei, 's keizers sterfdag, kransen legden aan den voet van het monument en nu niet meer hun als ‘blanchisseur’ verkleeden imperator herkendenGa naar voetnoot*). Nu vertoonde Napoleon zich, in antieke kleederdracht met ontbloote beenen, de mantel over den linkerschouder, het voorhoofd omkranst met laurierbladeren, minder als legeraanvoeder dan als Caesar. Maar waar bleef de kleine korporaal dan, waar de veteranen zich zoo aan gehecht toonden? Dit was eerst niet zoo gemakkelijk op te lossen, totdat we toevalligerwijs in de ‘Illustration’ van December 1863 vonden dat dit beeld een plaats kreeg op het Rondpoint te Courbevoie. Dáár troonde het tot dat het beleg van Parijs in 1870 aanstaande was en tot den aanleg eener redoute op die plaats moest worden overgegaan. Het beeld van hem, die de oorzaak was, dat een halve eeuw geleden de vijandelijke bondgenooten Parijs binnentrokken, diende uit den weg te worden geruimd, te meer daar de nagedachtenis van den oom niet minder gehaat was dan het bestuur van den neef. Het lot dat het interessante beeld trof was: dat het in de Seine terecht kwam. Na in de dagen van rust te zijn opgevischt en voorloopig opgeborgen in het ‘Dépôt des Marbres’, werd het in Maart 1911 in de Cour van het hôtel des Invalides in het midden van den gevel, ter vervanging van het oude pleisterbeeld, geplaatst. Dit laatste verhuisde naar Malmaison. Een groote ramp zou de zuil onder het schrikbewind der commune treffen. Den 18en Maart 1871 was te Parijs de Commune afgekondigd en den 13en April d.a.v. had zij in haar orgaan bekend gemaakt dat dit aan het militarisme gewijde monument zou moeten verdwijnen. Dit noodlottige besluit werd in dezen vorm in het Journal officieel de la République Française sous la commune, den 13 April 1871 aangekondigd: ‘La Commune de Paris, Een later decreet bepaalde dat de materialen, waaruit de kolom was samengesteld en wier gewicht werd geschat op 1.800.000 pond, in vier partijen behoorden te worden verkocht, namelijk de steenen enz. in twee | |
[pagina 334]
| |
partijen en de metalen in twee andere partijen. De inschrijvingen moesten bij verzegelde biljetten aan de directie worden gezonden. Het besluit tot het omverhalen der kolom uit het waanzinnig brein van den kunstschilder Courbet voortgekomen, en bij zijn medeleden doorgedreven wekte bij de meeste communards niet alleen verbazing maar vond ook op verre na geen sympathie. In zijn werk, ‘Het vermoorde Parijs’ verhaalt G. Keller hoe het blad de ‘Commune’ er zich ongunstig over uit liet en daaraan ontleenen we: ‘Het is onbillijk in zooverre de Commune haar recht overschrijdt. De gedenkteekenen eener hoofdstad behooren aan het gansche land, en dit meer dan eenig ander, omdat het een hulde is aan het leger. Men moet dus, om er over te beschikken, de zienswijze van het land kennen, en deze is zeker ten nadeele van den maatregel, wat het besluit zoo onverstandig maakt. Dat de mannen van het Raadhuis het bedenken: Regeeringen vallen niet door groote misdaden maar door kleine fouten. Aan een moord onderwerpt men zich, maar nietige plagerijen verwekken oproer. La Bruyère heeft het reeds voor lang gezegd: ontneem aan een stad hare rechten, maar denk er niet aan hare uithangborden te willen veranderen. Het keizerrijk heeft zich meer vijanden gemaakt door de schending van den tuin van het Luxemburg en den stortvloed van politieagenten over de publieke wandelplaatsen, dan door de opheffing der burgerlijke rechten. Het sluiten van kerken en de slooping van de kolom Vendôme zullen u noodeloos vijanden berokkenen. Ge zijt geen wijsgeeren, die een vergadering van wijsgeeren moet overtuigen, maar menschen, die met menschelijke hartstochten en neigingen te rekenen hebt. Meent gij, dat ge door het sloopen van de kolom Vendôme een einde maakt aan de napoleontische legende; integendeel, ge doet haar herleven. Ge wekt de herinneringen op en doet haar op nieuw betreuren. Welk een zonderling idee heeft toch elk gezag, wanneer het meent, dat het een beginsel kan vernietigen door den uitwendigen vorm te verwoesten.’ Het mocht niet baten. Brandstichting, vernieling en plundering waren het laatste wachtwoord der meest verbitterde Communards als uitdrukking hunner woede en vertwijfeling geworden, zoodat de beroemde zuil ten doode stond opgeschreven. In den namiddag van den 16en Mei werd de kolom onder leiding van den kunstschilder Courbet neergehaald, en hieromtrent vragen we de aandacht voor hetgeen G. Keller, in zijn reeds genoemd werk mededeelt: Hij zegt dan: ‘Te twee uur zou de gebeurtenis plaats grijpen. Een tallooze menigte was in de Rue de la Paix, op het plein voor de nieuwe opera en in de Rue Castiglione samengevloeid. Alle ramen waren met toeschouwers bezet. De menigte verdrong elkander, ofschoon men op dien afstand weinig of niets kon zien. Men hoopte er nochthans iets van te hooren, maar ook hierop bestond weinig kans, want, het plein was bedekt met takkebossen, zand en mest, tot een hoogte van zes voet zoodat de slag niet zwaar kon wezen. Rechts en links stonden stevige palen om de zuil tot op het oogenblik van haar val in vertikale richting te houden. In de rue des Petits Champs was een kaapstander geplaatst, waaraan een ontzaggelijke kabel, die bevestigd was aan den top der kolom. Deze was van onder uitgehouwen aan de zijde der rue de la Paix en doorgezaagd aan de zijde der rue Castiglione. Nog altijd was het werkvolk bezig; maar men bespeurde toch dat het einde nabij was. Rochefort verscheen op het terrein en werd algemeen toegejuicht. Ten drie uur zag men een man met een driekleurige vlag boven op de kolom, die beduidde dat ook de driekleur met de kolom vallen zou. De muziek begon daarop de Marseillaise te spelen. Te kwart over drieën wordt de trompet gestoken. De werklieden verlaten de stellages, het publiek wordt teruggedrongen Ieder plaatst zich op een behoorlijke afstand. Een kapitein van de marine fluit; | |
[pagina 335]
| |
de klaroenen schetteren, gelijk voor de muren van Jericho; twintig man van de marine en der Nationale Garde beginnen den kaapstander in beweging te brengen. De drie kabels spannen zich al meer en meer... Daar hoort men een slag - een der spaken van den kaapstander is gebroken; een matroos is gekwetst en zes anderen liggen op den grond. Dit veroorzaakt een oponthoud van een paar uur. Het volk verwijdert zich om iets te gaan gebruiken; algemeen zegt men, dat de val wederom zal worden uitgesteld, maar de heeren van de Commune blijven toch op het terrein en de muziek laat zich hooren, terwijl een zestal werklieden zich op het voetstuk plaatsten om de kolom van onderen nog meer uit te houwen. De photografen hebben gelegenheid nog een laatste beeld van de zuil te nemen, waarmede verscheidene van hen reeds den geheelen morgen bezig zijn geweest. Te vijf uur begint de kaapstander weder te werken. Te half zes ziet de ademlooze menigte eindelijk de kolom in beweging komen.... een kreet, terstond gesmoord door de vrees van een ontzaggelijk ongeluk, vervult de lucht. De kolom wankelt, en na eenige oogenblikken stort deze massa van graniet en brons neder op het bed, dat men haar gespreid heeft. Een slag hoort men bijna niet; slechts het breken der bossen van dennetakken, terwijl een dichte rookwolk opstijgt. Een oorverdoovend “Leve de Republiek! Leve de Commune!” weergalmt van alle zijden en het volk dringt op de kolom in, om een aandenken te veroveren. De Nationale Garden zijn buiten staat aan het gedrang weerstand te bieden. De mest is ter weerszijden op een afstand van tien ellen weggespat en een kuil van zes voet in den grond gedrukt. De kolom ligt geheel uit elkander. Het beeld van Napoleon is geschonden; de kop is van den romp en een arm ligt er naast. Een nationale garde vliegt er op aan en verbrijzelt den neus met zijn geweer. Terstond na den val wordt de roode vlag op het voetstuk geplaatst; een sergeant van de nationale garde houdt een redevoering, maar het publiek wendt zich van hem af, om generaal Bergeret te hooren, die op de gebroken kolom staat, en donderende toejuichingen inoogst, terwijl de “Marseilaisse” en het “Mourir pour la Patrie” wordt gespeeld. Eindelijk gelukt het een detachement cavalerie de orde te herstellen en het feit is volbracht.’ - Den volgenden dag schreef het Journal officieel de la République Française sous la Commune over dit vernielingswerk: ‘La date 26 floréal sera glorieuse dans l'histoire, car elle consacre notre rupture avec le militarisme, cette sanglante négation de tous les droits de l'homme.’Ga naar voetnoot*) Wanneer we dit gebeuren overdenken, dan dringt zich bij ons onwillekeurig de vraag op of er niet een tijd zal aanbreken dat, indien na dezen oorlog het militarisme wordt prijsgegeven de monumenten aan overwinningen gewijd, in een geheel ander licht zullen worden bezien dan voorheen. Na dezen wereldbrand toch zullen ongetwijfeld de Europeesche volkeren van een geest | |
[pagina 336]
| |
worden doordrongen die in hooge mate zal verschillen van den geest van vroeger en die geleidelijk zal ontstaan naar mate de democratie zegeviert over de autocratie. In 1871 echter bestond het anti-militairisme bij een bepaalde groep en de communards waren nu juist niet de mannen, welke door hun optreden voor hun denkbeelden sympathie konden verwerven. Nadat de Commune bedwongen was vaardigde maarschalk De Mac Mahon een dagorder aan het leger uit, waarin hij de vernieling der Vendômezuil aankondigde. ‘De buitenlander’, zegt hij daarin, ‘had haar ontzien; de Commune werpt haar omver. Mannen, die zich Franschen noemen, hebben onder de oogen der Duitschers, die ons gadeslaan, dit gedenkteeken der door onze vaderen behaalde overwinningen durven vernielen. Soldaten! indien de herinneringen welke die gedenkzuil opwekte niet meer in het metaal gegrift zijn dan zullen zij toch levendig blijven in onze harten. Daardoor bezield zullen wij aan Frankrijk nieuwe bewijzen weten te geven van onze dapperheid vaderlandsliefde en trouw’Ga naar voetnoot*). - Kort na deze waardige dagorder werd in de afdeelingen der Nationale vergadering het regeeringsvoorstel tot wederopbouw der Vendômezuil onderzocht. Een van het geringe aantal Bonapartistische Leden, de heer Conti verlangde dat het standbeeld van Napoleon I weder op den top daarvan geplaatst zou worden. Het te vervangen door een beeld van Frankrijk zou evenzeer verminking van dat nationale gedenkteeken zijn, meende hij, als hetgeen daaraan door de Commune was verricht. Dit gevoelen vond nadrukkelijke tegenspraak.Ga naar voetnoot†) Sedert het veroordeelde gedenkteeken ter aarde lag, werden de verschillende deelen ervan, tot aan de opruiming, door militairen bewaakt. Een Amerikaan, bewogen met haar lot, wilde de brokstukken koopen, vermoedelijk teneinde de zuil op het groote plein te Boston te doen herrijzen. Een zekere handelsman echter, had slechts het brons willen koopen om er presses-papier van te doen maken, welke hij stellig bij honderden, als aandenken zou hebben verkocht. Dit brons evenwel, dat uit een dunne laag metaal bestond en op verscheidene plaatsen barsten toonde, werd gezonden naar het Palais de l'Industrie waar alle fragmenten bewaard bleven. Eerst in 1874 stond de zuil, doch nog zonder het beeld, weer overeind. Een commissie welke zich een jaar later vormde om uit te maken in hoeverre met de overblijfselen van het vernielde beeld te moeten handelen, overwoog de vraag of het gewenscht ware fr. 40.000 voor de herstelling, waaronder de geheele oversmelting begrepen, te offeren, of zich te werpen in het onbekende, terwijl de mogelijkheid bestond iets artistieks te bereiken zonder de kosten te hebben berekend. Tot het laatste is men blijkbaar overgegaan, want tegen het einde van 1875 mocht het oorspronkelijke, door zijn val beschadigde en half geplette beeld, geheel gerestaureerd van uit het atelier van Charnod, waar de antiquiteiten-restaurateur van de Louvre, Penille het onderhanden had genomen, naar zijn voormalige bestemming worden gebracht. Hoogst eenvoudig, zonder eenige plechtigheid werd het beeld, den 27sten December 1875 weder op de toen nog niet geheel gerestaureerde zuil, geheschen. |
|