nis, niet zijn als een pleidooi, zou ze niet den schijn hebben toch nog iets te willen winnen? Zij draaide zich om.... ‘Nog thee....’ vroeg zij.
‘Graag.’
Zij stond bij de theetafel, in de schaduw en treuzelde lang, - liet langzaam de suiker glijden van het schepje, hield het zilveren zeefje gedachtenloos boven het kopje - zonder te schenken. Fred zag hoe stil zij stond. ‘Annie,’ plaagde hij - ‘je schiet niet op - geef je niets om die laatste minuten die ik hier ben?’
Zij voelde een vreemde kriebeling in haar keel, haar lippen weken van een met een kort geluidje dat een snik kon zijn....
‘Zeg’, zei hij - ‘weet je nog dat het net zoo'n dag was toen we toevallig samen die bootreis maakten - den eersten dag dat ik je 'n zoen gegeven heb - hè.... toen we daar liepen langs die velden....’
‘Ja,’ zei ze heesch terwijl ze hem het kopje reikte. Hij zette het neer. ‘Wat 'n kind was je nog.... God wat 'n mooi, verrukkelijk kind was je....’ Hij stond op. ‘Ik was de eerste die je zoende hè?.... van mij heb je 't eerst....’
Zij stond aan 't andere raam - steunend met haar knie op de lage vensterbank.
Hij kwam naar haar toe, nam haar bij de schouders, trok haar dieper de kamer in. ‘Ans.... kind,’ zei hij.... ‘kom eens hier, zoo.... ja, dicht bij me.... geef me eens een zoen zooals toen.... kan je dat nog hè, zóó me zoenen’
Ze keek hem aan, zocht zijn blik die lachend, verlangend en verlokkend was.... Ze wendde haar hoofd af. Maar hij wiegde haar zachtjes heen en weer.... en toen ze hem aan keek zag ze zijn oogen vol sprankelende vonken.... ‘Het is als een spel’.... dacht ze smartelijk. Zijn armen omknelden haar, hun monden grepen elkaar. Haar willooze moeheid vergleed, er sprong, heftig, iets in haar op.... Zij gaf haar lippen, zij kuste wild, zijn nam zijn adem en in dien wreeden kus gaf zij al haar angst.. zij kuste als om zich te bevrijden.
Ze lieten elkaar los: ‘Schat,’.... zei hij zacht: ‘wat ben je wild, wat ben je lief....’ Kalm streek zij de losse krul weg van haar voorhoofd.... Zij voelde zich vreemd leeg.... Zich omdraaiend keek ze op de klok.... ‘Als je de trein nog halen wilt....’ zei ze.
‘Ja, ja - breng je me de weg af?’
‘Goed’.
Teeder verdroomd was de blauwe lucht en zoet was de geur van rozen die er dreef.
‘Wanneer komt je man?’
‘Van avond laat....’
Zij liepen in den beschaduwden warmen laan. Gelijk op gingen hun passen.... de matte zonnevlekken wemelden als een zachtbewegend netwerk over den grond.
Hij vertelde met licht gecadanseerde stem van een gebeurtenis in de stad.... ze keek star op de verglijdende lichtplekken.... hoorde zijn stem als in een droom.... Toen keek ze, snel als in gretig verwachten op zij naar hem op. In die eene seconde had zij gezien de niet-geveinsde rustigheid van zijn gezicht en beschaamd voelde ze haar eigen verwardheid naast zijn glorieuse kalmte. De laan opende op een groene wei.... Daar, aan 't eind, wou ze terug gaan. Wat had het nu nog voor nut.... dacht zij.... zoo te wandelen met hem.... en ook.... het werd tijd voor hem. Ze stond stil.
‘Ga je al?’ vroeg hij, en zijn stem streelde.
‘Ja,’ zei en keek op, aandachtig bezag ze zijn gezicht, zijn glanzende oogen en zijn mond.... maar toen zijn blik aandrong wendde ze haar oogen af.
‘Dag’.... zei ze vaag. Maar plots dacht ze aan den kleinen jongen die ziek lag.
‘Het beste met Wim,’ zei ze.
‘Ja,’ zei hij, ‘ik hoop maar dat het niet ernstig is.’ En in een ondeelbaar oogenblik overzag ze alle mogelijkheden van moeiten, zorgen en verdriet voor hem.... zorgen waarvan zij niets zou weten.... heel een