Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 28
(1918)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
Het Scheepvaarthuis en De Beurs, een vergelijkende studie in de moderne Amsterdamsche bouwkunst
| |
[pagina 105]
| |
detail van den hoofdgevel der amsterdamsche beurs.
| |
[pagina 107]
| |
daarbij geheel onderbroken zijn door de sousterrain-vensters is hier van een plint in den zin van voetstuk geen sprake. Bovendien springen de pijlers niet terug op deze plint, integendeel verscheiden opstijgende ribben zijn uitgebouwd op gebeeldhouwde overkragende deelen van het porfier. Geheel tegengesteld aan de werking van de kroonlijst aan den klassieken gevel is de beëindiging der pijlers en de gebroken, als het ware, brokkelige afteekening van den gevel tegen det dak. Hier geen rustige afsluiting der opwaartsche beweging der pilasterlijnen, die bovendien in den rijken krul der kapiteelen zelve hun voltooiïng gevonden hebben. Elke pijler, elk onderdeel stijgt in de beëindiging nog even afzonderlijk op, en dit afzonderlijkstijgen, juist op de plaats waar de beweging der architectuur aan haar einde gekomen is, legt nog den nadruk op de stijging, op de beweging der architectuur. Hoe anders zijn, hiermede vergeleken, de effecten, die Berlage bereikt in zijn Beurs, waaraan toch evenmin een werkelijke plint voor komt en waaraan noch de gemetselde friesversieringen aan de torens, noch de relieflooze balustraden en de even
gevelpartij van het scheepvaarthuis.
uitgemetselde gootlijsten ook maar eenigszins aan de kracht van een kroonlijst denken doen. Ziet, welk een afgeslotenheid, juist door het ontbreken van alle groote lijsten, welk een zekerheid, welk een klaarheid van begrenzing der lichamen! Stelt u voor, een zware plint en groote lijsten aan de Beurs, hoe hopeloos slap zou dit zijn! De klassieke gevel had een plint en een kroonlijstnoodig. Het Beurslichaam was in zijn natuurlijke begrenzing met een klein accent, en geringe verrijking aan de overgangen en de contouren, reeds ganschelijk afgesloten. Hoeveel plooibaarder, hoeveel vrijer werd door de werkwijze van Berlage, de omtrek en geheel de architectuur; ook vrijer dan die van het Scheepvaarthuis waar alle bewegelijkheid toch gebonden moest blijven in een groote lijn, om niet in leelijke verwarring te ontaarden. Wijst hierop niet de hiaat, die in het traveëenrythme en in de contour ontstaan is door het iets lagere gedeelte met de scheepsmotieven in den flauwen bocht van den gevel aan den Binnenkant? Hier is ineens door een kleine vrijheid het verband verloren geraakt. Bovendien wordt de zaak niet verbeterd door | |
[pagina 108]
| |
ingang van het scheepvaarthuis aan de prins hendrikkade.
het lager doortrekken van de looden ribben die als denkbeeldige hoekkepers over het dak loopen. Bij alle architectuur, die door een pilasterschema geleed is, is steeds de zijdelingsche afsluiting van den gevel, - het begin van de rythmische verdeeling en het rustpunt, - een groote moeilijkheid geweest. Eenerzijds is de moeilijkheid het treffen van de juiste schaal der flankeerende massieven, anderzijds het architectonisch verwerken van deze, zoowel wat betreft het uitwendige karakter als de benutting der inwendige ruimten. Door het ontbreken van alle architectonische of decoratieve geleding aan het Beurs-ontwerp, - deze geleding niet te verwarren met de noodzakekelijke en practische venstertravee-verdeeling en het hiermede in verband staande geometrische assenstelsel -, leverde de zijdelingsche afsluiting der gevels, of juister, de hoekafsluiting der ruimten geen bezwaren op, die door een zekere ‘knapheid’ uit den weg geruimd moesten worden. Berlage was, zoolang hij zich slechts hield aan het zeer kleine kwadraten- en drie-hoeken-schema, dat hij ten grondslag aan alle verhoudingen had gelegd, geheel vrij in het bepalen van de plaats zijner vensters en van hunne grootte, en had het in zijn macht, zonder zijn toevlucht te nemen tot aan de overige onderdeelen vreemde hoekpartijen en zonder in het inwendige onbruikbare ruimten te scheppen, de hoeken van zijn gebouw zwaar en massief houden. In den tegenwoordigen vorm van het Scheepvaarthuis valt het moeilijk te oordeelen hoe Van der Meij zich het zijdelingsch aanzetten van het pijlerrythme voorstelt. Het gebouw is namelijk pas een gedeelte van hetgeen de directies der groote scheepvaartmaatschappijen zich gedacht hebben. Doch de geheele architectuur, zoowel de voet en de bovenomtrek als de geweldige afmeting der pijlers, die wel door zeer zware massa's geflankeerd zouden moeten worden, wijst er op, dat men zich niet te veel van een zijdelingsche afsluiting moet | |
[pagina 109]
| |
voorstellen, zoodat bij de eventueele voltooiïng het karakter van het bouwwerk, het ontbreken van alle vlakken, het rustelooze, wel niet veel veranderen zal. Of moet men zich aan den toren, behalve als de aandacht tot zich trekkende hoofdpartij ook opvatten als hoekpartij, als flankeerende partij van een mogelijk later breederen hoofdgevel. Maar dan zal deze toren met zijne wonderlijke gecompliceerdheid van vormen deze functie toch niet op een krachtige wijze vervullen. Bovendien zal dan de schuine lijn van den bovenomtrek van den baksteen in het voorgevelvlak wel min of meer zonderling doen en zeker niet mede werken tot het verkrijgen van een punt van rust in de architectuur. Rust! rust schijnt Van der Meij een onnoodig element in de bouwkunst te achten. Rust is dan ook wel ganschelijk in tegenstelling met het grillig bewegelijke, het nerveus gespannene, het in lijnen ontlede, het vlakkenlooze van het Scheepvaarthuis. Terwijl alle deze tendenzen de opvattingen van den architect duidelijk uitdrukken, terwijl het de bedoeling van den schepper is, rustelooze architectuur voort te brengen, en hij de steenen rust van Berlages bouwwerken juist niet in zijne kunst wil, is 't wel zeer opvallend, dat in de mooiste, de sterkste partij van het Scheepvaarthuis, den breeden flauw hellenden topgevel aan de Prins Hendrikkade het eenvoudige rustgevende vlak - geheel onverwacht - verschijnt.
uitstalraam met omgeving aan het scheepvaarthuis.
Ziet hoe groot, hoe mooi, staat het vlak, waaruit zich de drie uitgebouwde ramen ontwikkelen, boven de strekking der pijlers. Hoe fijn komt de speelschheid der versieringen van pijler en stijl uit tegen de rust van dit vlak. Welk een kracht ligt er in het relief, welk een fantasie ligt er in den vorm der uitgebouwde ramen, waarnaast de warreling van in trappen stijgende ornamenten des te geestiger uitkomen. En ten slotte hoe heerlijk rustig is wederom de achtergrond van deze compositie, het breede gansch onversierde baksteenen vlak van den flauwen topgevel. Iets dergelijks | |
[pagina 110]
| |
ervaart men in het tympan boven den middeningang, in welks groote vlak de nis met hare grillige versieringen zoo heel bijzonder mooi uitkomt. Doen deze partijen niet meer dergelijke wenschen, waar het vlak rust geeft aan de bewegingen der lijnen!
detail van de amsterdamsche beurs (inwendig).
In de simpele muurvlakken der Beurs teekenen zich duidelijk de rechthoekige vensters en de krachtig ronde bogen der ingangen. De vensters zijn op eenvoudige, regelmatige manier samengenomen of door strakvormige steenen stijlen en tusschendorpels onderverdeeld. Diepe dagkanten geven een ruimtelijkheid, een materieele werkelijkheid aan vensters en bogen - vooral aan de ingangsbogen - die de duidelijkheid van afteekening verhoogt. Ook het detail heeft dezelfde kenmerkende klaarheid van vorm. Ziet bijvoorbeeld de sluitsteenen der bogen, die door zeer wonderlijke figurale beeldhouwwerken gesierd zijn; hoe is de groote vorm, de strakheid behouden. Ziet de muurstukken tusschen de bogen van den hoofdingang; halfrond is de voorzijde, vlak de kanten, eenvoudig zijn de overgangen van rond op vierkant en strak is de kleine fries van ornamenten in den steen. Zoo ook de balustraden aan de verscheidene stoepen, hoe duidelijk is hare vorm - een doorbroken muur met groote afschuiningen. De gansche architectuur der Beurs is een samenstel van strak rechthoekig en krachtig rond, waarin de gelijkheid van vorm, verhouding en schaal en hunne tegenstelling komen tot een sterke en harmonische schoonheid, die wellicht in de moderne kunst hare wederga niet heeft. En nu het Scheep vaarthuis! Het is opmerkelijk, dat in het geheele gebouw eigenlijk niet ééne krachtige klare tegenstelling te vinden is. Ziet! uitsluitend vertikale lijnen, geen tegenstelling van vlak en plastisch, van recht en rond. Zelfs de schalen der verschillende onderdeelen gaan in elkaar over. Alle vormen, behalve de plastische versieringen, zijn gelijkelijk heeleven schuin. Het vlak der vensters helt iets naar achteren. De voorzijde der pijlers is even gebroken, de bovenkant der stukken eveneens. Aan de deuren is geen vlak recht, alles is even toeloopend. Aan het dak loopen de vlakken schuiner tegen elkaar, maar daar zijn weder de vormen der dakkapellen even schuin. De geheele hoekpartij is een samenstelling van flauw tegen elkaar komende vlakken, voorsprongen en terugbouwingen, zóó dat het mij nooit gelukt is een begrip van haren bouw te krijgen. | |
[pagina 111]
| |
middenpartij van den damrakgevel der amsterdamsche beurs.
| |
[pagina 113]
| |
Waar is hier de kernachtige duidelijkheid? Waar de sterke harmonie van vormen, die immers de krachtige tegenstelling niet kan ontberen? Toch is de indruk van de warreling der even tegen elkaar zich afteekenende vlakken éen, die boeit en bewondering wekt. Al de heel kleine, even óplevende beweginkjes groeien samen tot den geweldigen meesleependen stroom van Van der Meij's kunst. Deze eigenaardigheid, het ontbreken van duidelijkheid en de obsessie van gelijksoortigheden, is geen gebrek, zooals deze aan een overladen bouwwerk van een de architectuur niet beheerschend bouwmeester, een gebrek, een onverhelpelijke fout zou kunnen wezen. Ze is één der diepe trekken van Van der Meij's architectuur, die den zoo geheel uitzonderlijken indruk mede suggereeren moet. Dat even schuin in elkaar loopen van vlakken en lijnen - sceptici zouden het een goedkoop procédé kunnen noemen - geeft aan het Scheepvaarthuis het tintelend onrustige, het overspannen nerveuse, dat eenerzijds gelijk een pathologie van den geest ongunstig te oordeelen is, anderzijds den modernen mensch een belangstelling opdringt, die door klaarder, rustiger kunst wel nooit gewekt zal worden. Denkt niet, dat deze werkwijze een gemakkelijke is. Moeilijker dan ooit wordt het de groote overgangen, de groote bewegingen te laten spreken in de warreling van kleinere. Zoo bijvoorbeeld de overgang van den baksteenen romp en den toren, waarvoor de architect geen gunstige oplossing wist te vinden. Abrupt, en toch niet krachtig teekenend, komen plotseling de schuine vlakken van den toren uit de onafgesloten stijgende beweging van den baksteen; de eigenaardige voorstevenvorm van den hoek moest wellicht den overgang verbeteren, maar deze was hiertoe niet in staat. Ook de beide looden torenspitsjes ter weerszijden hadden hetzelfde doel, dat ook door hen niet bereikt werd; en eigenaardig is het, dat uit de achteréénvolgende ontwerp-teekeningen blijkt hoezeer juist op deze spitsjes, op dezen overgang gestudeerd is.
Ik heb mij eens de beteekenis van alle decoratieve onderdeelen van het Scheepvaarthuis laten verklaren. Voor hen, die meer intellectueel van bouwkunst en plastiek genieten leveren de honderderlei versieringen en inscripties een alleraardigst spel voor den geest. Mijn opstel zou echter veel te uitgebreid worden, indien ik ook nog de tallooze terracotta versieringen beschrijven ging en vergelijken met de sculptuur van de Beurs. Ook in ander opzicht moet ik me beperken. Ik zal namelijk in het geheel niet uitweiden over de binnenarchitectuur van beide gebouwen eensdeels, omdat de inrichting te zeer in wezen verschilt, anderdeels, omdat ik niet in de gelegenheid ben geweest nader met het inwendige van het Scheepvaarthuis kennis te maken dan mogelijk was op enkele bezoeken.
Zoo resten mij, na mijne besprekingen van de stoffelijke vormen, van de werkelijkheid dezer twee belangrijke moderne werken onzer Nederlandsche architectuur nog eenige algemeene beschouwingen over de gronden dezer zoo verschillende kunstwerken. Berlage's Beurs en het Scheepvaarthuis van Van der Meij zijn beide de karakteristieke monumenten van twee perioden in de nieuwe Amsterdamsche bouwkunst. Ofschoon men zeker niet kan spreken van ééne architectuurschool, die het gevolg zou zijn van het algemeen opleven der bouwkunst, aanverwante kunsten en nijverheid in de negentiger jaren der vorige eeuw, ofschoon de werken van de beste krachten uit de laatste vijf en twintig jaren, - ik noem hier naast Berlage bijvoorbeeld de Bazel en Kromhout - in | |
[pagina 114]
| |
verscheiden opzichten, naar den vorm zoowel als naar den geest, ganschelijk tegengesteld zijn, is er toch in de werken der Amsterdamsche bouwmeesters, die zich hadden losgerukt uit de versleten tradities van de 19e eeuwsche stijlarchitectuur, iets gemeenschappelijks, dat wellicht minder gelegen is in het uiterlijke dan wel in het algemeene enthousiasme, waaruit deze werken geboren werden. Van alle deze verscheidenheden is de Beurs de eerste groote, misschien de eenige waarlijk groote schepping en de bijzondere plaats, die ze hierdoor inneemt in den rij van kunstwerken, doet haar onwillekeurig het karakteristieke kunstwerk dezer periode zijn. Gelijk de Beurs dit is van de oudere moderne periode is het Scheepvaarthuis het monument der nieuwste Amsterdamsche richting. Wederom is in de architectuur die uiteenloopendheid van opvattingen, vormen en werkwijzen, die het kenmerk is van alle nieuwe kunst, en wederom staat in de warreling van stroomingen een beheerschend kunstwerk: het Scheepvaarthuis. De Beurs bracht in den tijd door hare ongekende ware schoonheid alle gemoederen in de bouwwereld in beroering; ze was - de eerste kleinere werken van Berlage en de meest niet uitgevoerde scheppingen van de Bazel, van Bauer en anderen niet medegerekend - het begin van nieuw leven in de architectuur. Het Scheepvaarthuis is ook een uitgangspunt van de steeds verder zich verbreidende jonge richting, waarin tal van architecten zoeken naar zeer bijzondere effecten en met welker methoden tallooze ondeskundigen het stadsschoon van Amsterdam reeds bedreigen. Een vergelijking van de beide tijdvakken en de daarin ontstane werken in het algemeen levert al te veel gevaar op voor onjuiste beschouwingen en scheve voorstellingen daar - zooals ik reeds schreef - de kunstwerken in elk der perioden onderling al te zeer verschillen. Daarom houd ik mij aan de twee gebouwen mijner verhandeling, in de hoop in deze toch ook de twee perioden naast elkaar te stellen. Dan nogmaals: welk eene tegenstelling tusschen deze beide gebouwen! Het is gewoonte geworden de karakteristieke eigenschap van de Beurs hare ambachtelijke zuiverheid te noemen; waarmee men bedoelt, dat de beteekenis van dit bouwwerk voornamelijk ligt in de technisch-stijlvolle verwerking van de materialen en in de constructieve waarheid. Deze waardeering is wel zeer eenzijdig; zij is alleen te verklaren óf in den tijd van het eerste begin der nieuwe architectuur, toen het losraken uit de karakterloosheid der 19e eeuw een waarlijke bevrijding was, óf in dezen tijd, nu men meer geraffineerde kunst wil zien dan de kerngezonde robuste van Berlage's Beurs. Zij is eenzijdig, want zij negeert geheel de eigenlijke schoonheid, die in den gevoeligen mensch de diepe architectuur-aandoening verwekt. De tegenwoordige richting der bouwkunst zou dan daarentegen boven de leuze der ambachtelijke zuiverheid uitgegroeid zijn en in hare werken niet meer het constructiefware of het technisch-stijlvolle op den voorgrond stellen, maar in de eerste plaats een fantastische schoonheid geven willen, die minder verband houdt met de werkelijkheid van het kunstwerk, dan met de luchtige speelschheid of de verborgen geheimen van den geest. Er is in de architectuur van het Scheepvaarthuis iets van een zeker dédain voor de kunst van de Beurs. Het frivole, het verfijnde, het exotische van de eene kan niet samengaan met het waardige, het eenvoudige en algemeen wijsgeerige van de andere. Treffend was verleden jaar het antwoord van den architect M. de Klerk, een van Van der Meij's medewerkers, die zelve in de nieuwste Amsterdamsche architectuur een zeer bijzondere plaats inneemt, in- | |
[pagina 115]
| |
gezonden op het referendum gehouden ter gelegenheid van Berlage's zestigsten verjaardagGa naar voetnoot*). Ofschoon de architect Van der Meij natuurlijk geenszins verantwoording heeft voor het geen een andere architect van Berlage schrijft, mag ik toch in dit verband wel eenige uitspraken aanhalen, daar ik meen in het Scheepvaarthuis de opvattingen, welke de Klerk neer schreef, verwerkelijkt te zien. ‘Wat Berlage echter voor het bouwvak gedaan heeft, n.l. het orde brengen in den vakkundigen chaos, zal wel nimmer vergeten worden, doch aan de bouwkunst is hij nooit toegekomen, evenmin als de nijverheids- en gebruikskunst ooit door hem veredeld is geworden. Zijne voortbrengselen zijn nooit boven de vakbeginselen uitgekomen.’- ‘Het tintelend-nieuwe, het sensationeel-schokkende, het indrukwekkend-imposante (waarmede de mechanische technologie, ons heden ten dage, telkens weer verrast) wat het eigenlijke moderne kenmerkt, doorvoelt hij niet of hij heeft ons tenminste nooit daadwerkelijk getoond het te doorvoelen.’- ‘Zijn arbeidsveld was te eng begrensd, te uitsluitend technisch en utilistisch, om maar eenigszins cultuurdragend te kunnen zijn.’- Deze uiting klonk wel zeer vreemd tusschen de vele loftuigingen of korte bewonderende analyses, die andere architecten ingezonden hadden, maar toch is het niet zoo heel verwonderlijk een dergelijke stem te hooren uit het kamp der nieuwste Amsterdamsche bouwkunst. Deze nieuwste kunst staat nu eenmaal vijandig tegenover de oudere, niet alleen in hare verschijning, maar in hare geheele wezen, hoewel de architecten beiderzijds elkander toch waardeeren kunnen. Maar terwijl het zeer goed te begrijpen is dat de moderne kunstenaar juist datgene wil hebben, dat in het Scheepvaarthuis tot uiting komt, het vibreerend-nerveuse, het fijn-fantastische, is het toch jammer dat de diepe schoonheid van de architectuur van de Beurs in deze richting geheel verloren gaat. Voor velen is er iets stugs in de kunst van Berlage; gebrek aan fantasie, aan geestigheid wordt hem ook verweten; maar zij, die van zijne architectuur eenmaal de geweldig-sterke innige schoonheid ervaren hebben, weten dat deze verwijten voor de waarde van zijn kunst geen beteekenis hebben. De Beurs van Berlage is een zeer bijzondere schakel in de ontwikkeling van zijn architectuur. Zij is het einde van een proces van vereenvoudiging, waardoor de grootschheid en waardigheid der volumen en de kracht van het materiaal tot uiting komen kon. Dit proces is niet alleen de bevrijding geweest van de karakterlooze overlading der 19e eeuwsche kunst, maar ook van de romantische gecompliceerdheid der eerste moderne werken en bovendien - dit is in in dit verband wel zeer eigenaardig - van de, evenals de nieuwste richtingen, zich op het bijzondere toeleggende ‘Jugend-Stil’ kunst. Deze vereenvoudiging komt behalve door vergelijking van de vroegste in modernen geest ontworpen werken met de Beurs, ook op treffende wijze uit in de ontwikkeling van het Beursprojectzelve.Ga naar voetnoot*) Tevens is de Beurs het uitgangspunt voor de latere monumentale, wel nimmer uitgevoerde scheppingen, van welke het Beethovenhuis het bijna volmaakte is. Ziet hier, welk een klaarheid van vormen, welk een kracht van massa's, wat eene grootschheid van compositie, van geleding der ruimten, en wat een rijke kunst van vlakken en versiering! Hoe prachtig is deze architectuur, hoe innig paart zich hier de schoonheid van het bouwen aan een diepe schoonheid naar den geest. | |
[pagina 116]
| |
De Beurs was de belofte van de gepurifiëerde schoonheid van het Beethovenhuis; houdt ook het Scheepvaarthuis een dergelijke belofte in?
Deze beschouwingen moesten nóch eene beschrijving geven, nóch eene critiek van het Scheepvaarthuis en van de Beurs. Ik heb de gebouwen slechts beschreven voor zoover ik dit in het verband met het eigenlijke doel van mijn opstel noodig achtte en de critiek is uitgevallen, zooals mijne betoogen deze bij toeval naar voren brachten. Een vergelijking heb ik slechts gewild, en van zulk een vergelijking heb ik alle moeilijkheden ondervonden, en ik weet, vele malen kon ik mij daaruit niet redden. Zijn de woorden, die ik aan de Beurs wijdde niet te uitsluitend bewonderd? Klinkt uit mijn uitlatingen over het Scheepvaarthuis eigenlijk nog wel iets van mijn oprechte vereering voor het geniale, waarvan elke steen spreken wil? Heb ik wel het bijzondere van Beurs en Scheepvaarthuis genoeg gescheiden van het algemeene, of heb ik niet alle werken van Berlage - de zoozeer verschillende - en alle architectuur van Van der Meij over één kam gescheerd? Daarentegen hoe leenen zich het Scheepvaarthuis en de Beurs tot het maken van beschrijvingen en critieken; enthousiast in woorden teekenende beschrijvingen van het Scheepvaarthuis en zware uitvezelende critieken van Berlage's Beurs! Hierin ligt wederom een tegenstelling! |
|