| |
| |
| |
Het Scheepvaarthuis en De Beurs, een vergelijkende studie in de moderne Amsterdamsche bouwkunst
door Ir. A. Boeken.
Hoe groot was voor een jaar of drie, vier, - ik herinner het mij nog duidelijk - de belangstelling, de nieuwsgierigheid van ieder, wien de moderne bouwkunst dierbaar was, toen in de warreling van steigerhout op den hoek der Prins Hendrikkade en den Binnenkant, de rijpbruine baksteen in ongekende vormen en groepeeringen om de betonnen kern al hooger steeg, toen boven de strakke pijlerlijnen het allergrilligst silhouet van het geletegeldak en de looden borstweringbekleeding zich teekende en de hoektoren met den kantigen ommegang en zijn verscheidenheid van ornamenten groeide tot het beheerschend hoofdmoment van de oude buurt en tevens van de geheele nieuwe architectuur.
Thans staat het Scheepvaarthuis reeds eenigen tijd voltooid, langzamerhand verrijkt met de laatste versieringen - het ijzeren hek, de nisfiguur boven den middeningang, de uitstalkasten onder den toren. Mijn dagelijksche gang voerde mij honderden keeren langs het gebouw en telkenmale werd ik aangetrokken en in beslag genomen door de sterk suggereerende architectuur, door de onstuimigheid van de omhoogstijgende pijlers, door de scherp teekenende versieringen in baksteen-ornament en beeldhouwwerk of grillig smeedwerk. En nu mijn oog niet meer schrikt van de vreemdheid, nu mijn geest zich uit de overrompeling der ongekende emoties heeft losgewerkt, wil ik trachten dit onverwachte phenoneem in de bouwkunst, de nieuwe zoozeer oorspronkelijke kunst van den architect Van der Meij, te vergelijken met het andere grootsche, nu reeds een twintig jaar oude monument der moderne Amsterdamsche architectuur, de Beurs van Berlage, om zoodoende te geraken tot een waardebepaling van de nieuwe en van de oude kunst.
Welk een tegenstelling, deze beide gebouwen!
Ziet in het Scheepvaarthuis is alles beweging, de rijzing der pijlers, de brokkelingen van de silhouetten, het binnenwaarts opschieten der raamkozijnen, de groote terra cotta motieven, die van den hoektoren nederwaarts klateren en de kleine, die in snelle trillingen opklimmen, alles is beweging, die als geheel den grooten, van inwendige krachten gespannen, den geniaal-nerveusen indruk maakt, zooals geen andere architectuur vermag.
Daar tegenover de Beurs, waarin de rust van den steen heerscht, waar de groepeering der simpele massa's door de aller-eenvoudigste, aller-klaarste vlakken besloten de diepe emotie wekt van grootschheid en van schoonheid. En schoon de groote contouren der massa's, het zwaar oprijzen van den vierkanten hoektoren boven de vlakke zuiver zich teekenende daken, getuigen van machtig bewegen, ligt in dit bewegen wederom een vastberadenheid, een groote rust, die ook de schoonheid is van de mooiste oude bouwwerken. Ook in het Noorderlijk deel van de Beurs, waar de monumentaliteit heeft plaats gemaakt voor losser groepeeringen en een vrijer, meer in de toevallige werkelijkheid van dienst en gebruik gegrond karakter, is de bewogenheid der architectuur toch een gansch andere dan die in het Scheepvaarthuis. Hier in de Beurs een gezonde levendigheid, natuurlijke beweging van zelfbewuste simpele eenheden; ginds een trillende gereptheid.
Het Scheepvaarthuis is een werk van den fel- en nerveus-willenden, naar impressie jagenden bouwkunstenaar, de Beurs een werk van den wijsgeerigen, diep-in voor het schoone heel gevoeligen bouwmeester, die de rust der inwendige bewegingen uitspreekt
| |
| |
het scheepvaarthuis (arch. j.m. van der meij.)
| |
| |
in de klare schoonheid zijner scheppingen.
Zijn beide architecten moderne architecten? Zeer zeker! Beiden zijn modern, alleen modern in zoo ganschelijk verschillende tijden, modern in elkaar haast tegengestelde kunsttijdperken.
Niet over de menschen echter, niet over de tijden, moet ik schrijven, doch over de werken.
Welaan, dan eerst over den grooten vorm!
Het is opmerkelijk, dat beide bouwmeesters hunne terreinen zuiver langs de rooilijnen vol hebben gebouwd. Berlage deed dit zeker zoowel uit economisch als artistiek beginsel. In de strakke begrenzing der Damrakzijde, den veel veroordeelden platten gevel, zocht hij wellicht naar dezelfde zuivere en rustige schoonheid, die ook de vlakke voorgevel van de prachtige thans verwoeste Lakenhal te IJperen had, terwijl in de bebouwing der gebogen Beursstraat natuurlijk-toevallige oplossingen zorgden voor het verbreken van al te groote regelmaat. Bij den bouw der Beurs was de toepassing van het beginsel der strakke begrenzing een heele waag, een daad tegen alle gebruikelijke opvattingen, omdat het gebouw geheel vrij aan een ruime straat en aan een plein kwam te liggen, terwijl juist de groote Beurszalen uitgangscentra konden zijn voor een duidelijk gemarkeerde groepeering der nevenruimten, welke in een geteekende voetlijn haar aanzet zou hebben. Bij het Scheepvaarthuis lag het volbouwen van het terrein voor de hand, omdat het bouwwerk aan de eene zijde verbonden moest worden met de bestaande huizen en de groote vorm moest aansluiten in het groote beloop der breede gracht, de Kromme Waal. Bovendien was het terrein verre van regelmatig. Doch terwijl deze onregelmatigheid, èn om de moeilijkheden, die de plan-indeeling geeft èn om die, welke de dakoplossingen opleveren, door de meeste architecten ten zeerste gevreesd wordt, vond Van der Mey in den scheeven vorm juist de aanleiding om iets sterk-expressiefs te maken: op de samenkomst der schuin naar elkaar loopende gevelvlakken den hoektoren te ontwerpen, die gesteund door de sterker klimmende perspectieven der dakvormen machtiger en grootscher uitkomt dan op een rechthoekigen bouw ooit mogelijk zou zijn geweest. Dat de architect in verband met de overeenkomst tusschen de toeloopendheid van het terrein en de boeg van een schip, het geheele gebouw heeft willen denken als een naderend vaartuig, welke gedachte den
bouwmeester er toe bracht den hoek der gevels te detailleeren als een rijk versierden voorsteven - inderdaad een allerliefste symboliek voor een gebouw voor de directiën van groote scheepvaart-maatschappijen - is een opvatting, die alleen in zooverre als ernst is op te nemen, dat, gelijk er van den hoogen voorsteven van een oud zeilschip een sterke suggestieve kracht uitgaat, deze ook moet uitstralen uit de hoekoplossing, uit het hoofdmoment van een voornaam, zich toonen willend bouwwerk; maar voor de rest, dus zoodra de vergelijking ook maar eenigszins concreter wordt, in onarchitectonische dwaasheid overgaat.
Berlage, die in plattegrond al zijn ruimten strak aaneen sloot, deed deze spreken in hunne afzonderlijke silhouetten, waardoor de bekende, grootsch bewogen en toch rustige contour ontstond. De architect van het Scheepvaarthuis dekte zijn geheele bouwwerk met een groot dak, een plat dak met hooge borstwering en een overgang in den vorm van de schuine tegelvlakken met naar achteren wijkende dakkapellen; op den hoek de torenpartij, die niet als de toren van de Beurs een groote beweging veroorzaakt, maar meer een hoogtepunt vormt in de algemeene bewogenheid van de in vele vlakken voor- en terugspringende borstwering, die met haar grilligheid en afwisselenden en onverwachten omtrek de sterke rijzing der pijlers op de juiste, in de overspannen architectuur volkomen passende wijze afsluit.
| |
| |
hoekpartij van de amsterdamsche beurs.
In het materiaal en in zijn toepassing ligt beider gebouwen overeenkomst en tevens haar grootsche tegenstelling.
Berlage bouwde zijn Beurs van baksteen, waarin hij èn door de kleine schaal der steenen in de groote vlakken en volumen, èn door de schakeeringen der even verloopende kleuren het beste zijn gedachteschepping tot sterk sprekende werkelijkheid kon maken. Ook Van der Meij vond deze verwerkelijking het best in baksteen, maar zocht de effecten op te drijven door speciale steen aan de Opijnensche steenfabriek voor zijn gebouw te laten bakken.
De kleur, de afwisseling van grijs en bruin, van licht en donker, waarin de diepe breede voeg tegelijk rust en levendigheid geeft, het mooie ruwe handvormoppervlak, en bovendien de gestrekte verhouding van lengte en breedte, geeft aan het geheel een sterkte van materiaal-karakter 't welk dat van de Beurs verre overtreft. Is dit vreemd? Zocht Van der Meij niet in alle deelen naar heftiger indrukken dan men gewoon was. Uit het tintelend steenoppervlak, dat door de uitmetselingen en door de tallooze geboetseerde in kleur aanpassende ornamenten en figuren reeds sterk verlevendigd is, heeft de architect nog meer willen halen door in groote partijen, in de kolosaal hooge strekken boven de vensters, in den grooten topgevel en boven de ingangen, het normale steenverband te verbreken en de scherp teekenende voegen in tegenstellende richtingen te trekken, een werkwijze, waardoor het uiterste van karakter-expressie van het materiaal bereikt is, maar tevens de baksteen haar karakter verloren heeft.
Dit verschijnsel brengt mij tot de tegenstelling, die ik reeds de grootste tusschen Beurs en Scheepvaarthuis noemde. Berlage bouwde met de baksteen zijn schepping en elk onderdeel van het gebouwde heeft in zich de herinnering van het bouwen, zonder ook maar ergens dit te overdrijven of sterker te doen spreken dan de eeuwenoude metseltradities, of juister de tradities van den gezonden ouden tijd, aangaven. Daarentegen werkte Van der Meij gansch anders. Terwijl hij veel meer, door sterker verscheidenheid van steen en steenkleur, door zwaarder en dieper voegen, het samenstellen, de wording van het muurvlak uitdrukte, heeft hij zich om den werkelijken inwendigen bouw in het geheel niet bekommerd. Het
| |
| |
Scheepvaarthuis bestaat namelijk uit een reusachtig geraamte van gewapend beton, een samenstel van pijlers, vloeren en daken en de geheele baksteen architectuur is bekleeding der pijlers en opvulling der open vakken.
Ziet, Berlage bouwde baksteenen muren, die beschutten en dragen en de ruimte afsluiten en vormen, muren, welker werkelijkheid de architectonische emotie wekken moest. Van der Meij construeerde een dragend bouwgeraamte in beton, waarvan hij slechts den schematischen bouw toonde in het rythme der gevelpijlers, maar dat hij overigens in den thans decoratieven baksteen verborg. Terwijl in de Beurs het baksteenen vlak orgaan van de architectuur is, is in het Scheepvaarthuis het vlak opvulling van de tusschen de pijlers open blijvende onorganische deelen, welke opvulling zoodanig gedetailleerd is, dat de beschouwer een fijneren opbouw meent voor zich te hebben, die echter niet meer is dan een uiting van speelsche fantasie. Opvallend zijn hierin de geweldig zware strekken, die schijnbaar bouworganen zijn, doch door hun groote hoogte, die nergens verband mee houdt en hun aanzet, te kennen geven, meer te zijn willen dan constructies, dat wil zeggen, decoratieve onderdeelen, die geen constructie meer zijn. Nu het vlak in de architectuur zijn diepere schoonheid verloren heeft en als het ware opgelost is, de baksteen van de pijlers door hun massa noch door hun grooten vorm als waarachtige stof iets beteekent,
ingang naar de voormalige effectenbeurs aan den noordgevel der amsterdamsche beurs.
nu het materiaal niet meer bouwmateriaal is doch slechts bekleeding, en grondstof voor het uitvieren van 's bouwmeesters luxefantasie, ligt het voor de hand, dat de zinnelijke schoonheid van den steen tot het uiterste is opgedreven, door kleur en lichtwerking, door grillige tegenstellingen der lintvoegrichtingen, door duizenderlei vermetseling en ornament zoozeer is opgedreven, dat de baksteen eigenlijk geen baksteen meer is. En gelijk de strekken in hun extreme vormen geen waarlijke strekken meer zijn, zoo is ook de architectonische beteekenis der voegen, de natuurlijke herinnering aan den
| |
| |
bouw, te loor gegaan, waarvoor het geheel decoratieve, 't oppervlak verrijkend, lijnenrythme in de plaats gekomen is.
Men heeft deze werkwijze wel gelaakt, veroordeeld als onwaar, doch waartoe haar te veroordeelen om deze onwaarheid? Schoonheid is niet identiek met waarheid. Wanneer de kunstenaar sterker schoonheids-aandoeningen weet te wekken door in den zinnelijken schijn zijn minder belemmerde en rijkere verbeeldingskracht uit te vieren, dan door den ernst der waarheid, welaan, waarom hem dit dan verweten? Het gaat om de schoonheid van de architectuur en nergens anders om. Eigenaardig is daarom de verdediging van den architect zelven, die zijn bouwwerk waar noemde, omdat hij nergens de onwaarheid in een schijn-waarheid heeft willen omvormen. Dit is natuurlijk zeer juist, maar wijst deze verdediging er niet op, dat de durvende fantast de wijsgeerige schoonheids-beginselen van zijn antipode toch niet durfde te loochenen.
Voor Berlage was de baksteen het schoone bouwmateriaal, voor Van der Meij de schoone stof, kleur en oppervlak. Deze verschillende opvattingen voerden de architectuur van beide bouwwerken nog verder van elkander. De bouwmeester van de Beurs maakte een duidelijk onderscheid tusschen zijn materiaalen. Elke stof kreeg zijn afzonderlijke kleur, wel harmonisch met de omgeving, maar steeds voldoende contrasteerend om ondubbelzinnig aan te geven, dat het eene onderdeel van hout, 't andere van ijzer, 't derde van natuursteen was gemaakt. Geheel in deze lijn was dan ook Berlage's oorspronkelijke bedoeling, de daken te beleggen met gele pannen, welke bedoeling, zeker niet tot schade van Amsterdams grootste moderne bouwwerk en Amsterdams voornaamste straat, niet verwerkelijkt is. Om de eenheid in deze vele materialen te bewaren moest één van hen het beheerschende, het hoofdmateriaal zijn. Dit werd de baksteen, hier en daar bescheiden aangevuld door natuursteen, waarop ik uitvoerig terug kom.
De steenvolumen en contouren, de vlakken, waarin de kleine diep-in verscholen vensteropeningen leven brengen, moeten de schoonheid openbaren. Diep beschaduwd zijn de poorten, waar, tusschen de massieve steenen tegenkanten, de donkere teakhouten deuren liggen. Nergens is het houtwerk van kozijnen, ramen en deuren een factor in de architectuur, ondanks de frissche kleurtjes, waarmee de smalle stijltjes en dorpels met een zekere naïviteit geverfd zijn. De ijzeren ankers - hel blauw geverfd - spreken even in het muurvlak doch hebben geen pretentie. Ook de roode pannen, hoewel deze voor 't algemeen aspect van het bouwwerk wel degelijk van belang zijn, brengen toch geen wijziging in het uitsluitend steenkarakter van de Beurs. In deze eenheid van materiaal, in deze eenvoudige steenen architectuur heeft Berlage weer de groote rust gevonden, die ook de beste oude bouwwerken kenmerkt.
Gansch anders was de opvatting van den architect Van der Meij.
In de kleur zocht hij de aansluiting der verschillende materialen. Het glanzende bruin van de teakhouten kozijnen en ramen is een verdiepte nuanceering van de algemeene steenkleur. Het houtwerk is door deze kleur-overeenkomst één met den steen gebleven, hoewel èn de diepere kleur èn het gladde oppervlak met de passende detailleering aangeeft, dat het hout in de eenheid iets anders is dan de steen, en voor een goede overgang van den ruwen steen tot het glas oppervlak zorgt. In deze eenheid komt het houtwerk zoo veel vrijer tusschen den baksteen naar voren. Hier geen smalle stijltjes, die in diepe nissen nauwelijks te onderscheiden zijn, maar breede groot gedetailleerde kozijnen en ramen, die, behalve in de onderste rij, gelijk met het voorvlak van den gevel staan, en door de breedte der stijlen en dorpels en ook door de eigenaardige bewerking van den middenstijl, waardoor het geheel naar achteren lijkt te
| |
| |
de beurs te amsterdam, (arch. h.p. berlage nzn.).
| |
| |
hellen, meedoen in het groote lijnenspel der architectuur. Terwijl Berlage zijn raamopeningen klein moest houden, of door steenen tusschen-stijlen moest verdeelen om het baksteen karakter te bewaren, kon Van der Meij zijn kozijnen grooter ontwerpen, was hij niet alleen vrijer in het bepalen zijner vormen, doch kon ook gemakkelijker aan de eischen van lichttoevoer voldoen. Zoo viel het den laatste lichter modern te zijn, in den zin van hygiënisch en voor 't practisch leven bruikbaar, dan den zich aan de materialen bindenden eerste.
Een tweede variatie van de algemeene kleur geeft het dakvlak. De gele sterk in kleur uitéénloopende leiën, waarmee het betonnen onderdak is bemetseld, zijn een heftiger levende vorm van den baksteen. De brandende kleur van dakvlakken en torens beëindigt plotseling de stijging der groote lijnen van de architectuur. Zeer juist heeft de architect van der Meij als afsluiting van het geheele complex, de looden borstwering aangebracht. Het neutrale karakter van het lood zorgt dat het gebouw klaar tegen den hemel uitkomt, terwijl anderzijds de afteekening van het gebouw in dezen doordien zij geheel rustig is van kleur, des te meer warrelend bewogen, des te schichtiger omhoog steigerend vermag te wezen.
Van het veelvuldig toegepaste terra-cotta gaat één van de bijzonderste bekoringen van het Scheepvaarthuis uit. Het is eigenlijk verkeerd in dezen onderscheid te maken tusschen terra-cotta en baksteen, want deze beide zijn slechts éénzelfde materiaal. Bovendien is de baksteen zoo vrij behandeld en zijn de steenen zelf zoozeer bijzonder van vorm, dat van gewonen baksteen, zooals men dien gemeenlijk opvat, geen sprake is, terwijl de terra-cotta steeds in streng architectonisch verband is toegepast, zoodat deze wel ver staat van hetgeen vroeger onder terra-cotta verstaan werd: decoratieve paneelvullingen en friesversieringen. Inderdaad, men kan niet zeggen waar de baksteen eindigt en het terra-cotta begint. De decoratieve onderdeelen groeien uit de architectonische, soms wel op zeer onverwachte wijze, en zijn en blijven één met de omgeving. Welk een rijkdom heeft de architect Van der Meij hiermede verkregen! Hoe kon hij, nu hij beschikte over zulk een plooibare bouwstof, nu hij geen door kleur en aard tegenstellend en daardoor bij rijkere toepassing rammelend materiaal behoefde te bezigen, hoe kon hij zijn alles sierende fantasie uitvieren, een stuk architectuur scheppen, dat tintelde van zijn onvermoeibare decoratieve en sculpturale lusten!
Zoo oud als de bouwkunst zelve, is ook het terra-cotta en de baksteen, doch in de nieuwe vormen en verhoudingen van het Scheepvaarthuis is de toepassing een nieuwe overwinning van den menschelijken geest op het materiaal. In de verwerking ligt de moderne gedachte van vermenigvuldiging, van het gebruik van vele malen in den zelfden vorm geknede, als 't ware machinaal voortgebrachte onderdeelen. Voor het architecturale ornament is deze wijze van voortbrengen in dezen tijd de juiste, maar dit geldt niet voor al de andere versieringen. Bij de eerste maal aanschouwen valt bij voorbeeld pijnlijk de gedurige herhaling van de twee mansfiguurtjes in de pijlers op: het mannetje met den grooten hoed en het mannetje met de pelsmuts. Hier is de machinale vermenigvuldiging een fout, want de geest wil op de plaatsen waar door de voorstelling de aandacht getrokken wordt, ook in die voorstelling telkens iets vinden, dat die aandacht waard is. Dit is niet het geval bij een tien of twintigvoudige herhaling van hetzelfde. De figuurtjes op zich zelve zijn buitengewoon aardig, hoewel de toepassing op de eigenlijk geheel willekeurige hoogte, waar plotseling, even ongemotiveerd, de vlakke pijler overgaat in één met een flauw gebroken voorvlak, niet gelukkig is; bovendien is de geheel onbewerkte dekplaat daarboven, die op een kinderachtige manier ondersteund wordt door een krullerig stukje smeedwerk, op zijn minst genomen zonderling.
| |
| |
Toch, ondanks dit alles, toonen deze stukken terra-cotta, hoe mooi de sculptuur op deze wijze uitkomt in het bouwkunstige verband, en welke verregaande afwijkingen de ontwerper zich hierin kan veroorloven zonder de bekoring zijner werken te loor te doen gaan.
Het is wel teekenend voor den geest van den ontwerper van het Scheepvaarthuis, niettegenstaande hij in zijn prachtigen baksteen-terra-cotta een materiaal had waarin hij alles vermocht te doen: zijn pijlers metselen, zijn vullingen, zijn kleine ornamentjes, zijn figurale sculptuur en ook de reusachtige zeeslangenversieringen aan den toren, dat hij toch den natuursteen, het mooie groengrijze porfier, noodig achtte om nog meer in zijne kunst te bereiken.
Om des te duidelijker de eigenaardigheid van de toepassing van het porfier aan te toonen, zal ik eerst onderzoeken hoe Berlage zijn natuursteen verwerkte aan zijn Beurs. Graniet of zandsteen heeft deze bouwmeester alleen daar gebruikt, waar of de beziging van natuursteen om constructieve redenen noodzakelijk was, de lateiën, de stoepen en trappen, de plint - waar òf de vorm der bouwdeelen een oplossing in baksteen onmogelijk maakte, minder karakterstiek of minder vriendelijk zou doen zijn, zooals de zuiltjes, de kapiteelen, aanzet- en sluitsteenen en balustraden aan de stoepen of, tenslotte, zooals aan den vlakken topgevel aan de Beurspleinzijde en in de figurale en decoratieve sculpturen, wanneer door de tegenstelling van materiaal een zeer speciaal accent op het bouwdeel moest gelegd worden. Juist in dit laatste geval, waar het een artistiek effect gold, streefde Berlage er bijzonder naar, den natuursteen door zijn hoofdvorm toch vooral vast te houden in de groote begrenzingen van het gebouw. Ziet bijvoorbeeld de Gijsbrecht van Amstel figuur en die van Jan Pieterszoon Coen, ziet de zeeleeuwen of walrussen aan den toren; hoe passen deze met hunne contouren in de architectuur! En ziet ook de groote reliefs van Zijl boven de ingangen der Koopmansbeurs en der Schippersbeurs, door hunne maten, verhoudingen, en verdeeling vast zitten in het lijnenstelsel der omringende bouwdeelen. Door de constructieve beteekenis van den natuursteen eenerzijds en de zuivere lijnen-vastheid en eenheid van vorm anderzijds komt het tegenstellende materiaal des te beter in de baksteen-omgeving uit, en verrijkt de architectuur met een nieuw en sprekend element.
Geheel hier tegenover staat de toepassing van het porfier aan het Scheepvaarthuis.
Hoe allervreemdst en grilligst schieten de omtrekken van de porfierstukken bij den ingang en onder de uitgebouwde gedeelten daar nevens door den donkeren baksteen. Zwaar en grof teekenen zich de overkragende brokken met de vier oceaan-figuren zich af; hieraan verbonden door de plint en de dekstukken boven de kleine sousterrein-raampjes stijgen plotseling, door de regelmatige voorsprongen, als het ware steigerend, de hooge slanke consoles op, waarboven onverwacht het porfier weer eindigt in de dunne voetplaat. Welk een contrast; het bonkig rustige van de eerste en het skelettige van de laatste deelen! Hoe geheel zonder verband met den baksteen staan de groote hoekstukken met hunne telkens verspringende vlakken en de, wel in den grooten vorm gehouden maar toch eigenlijk geheel losse vrouwe-figuren. Vòòr de zwaarte dezer onderdeelen zijn de eenvoudige rechthoekige pijlers, die overigens geheel in overeenstemming zijn met den gevel in het algemeen, mager en nietig, en de fijne terra-cotta plastiek, waarin de overkragingen dezer pijlers uitgevoerd zijn, toonen hoe zeer de aard der porfierstukken en de schaal der beeldhouwwerken en versieringen vreemd in de architectuur is. En hoeveel ruimer en rustiger zou de achtkante open hal met zijn fijn gevormd en sierlijk gemetseld plafond zijn, indien deze geweldige grove porfierbrokken den bezoeker niet dreigden dood te drukken.
| |
| |
hoofdingang van het scheepvaarthuis.
| |
| |
Het gansche gebouw is één groot geheel van gebakken steen en materialen, die hiermee in het innigst kleur- en vorm-verband staan. Alleen het profier valt hier geheel buiten en contrasteert in alle opzichten. Niets van de groote gedachte, die de heele architectuur beheerscht en in haar de eenheid houdt, ligt in deze scheppingen der overprikkelde fantasie. Hier toont zich de tegenstrooming, de perversie van het mooie streven naar de diepe eenheid, waarin haast alle buitensporigheden te wettigen waren. Maar ook deze perversie heeft hare geheime bekoring.
Op de plint van het gebouw kom ik later terug.
Maar ik wil niet overgaan tot een volgend punt van mijn beschouwing zonder de rij van het porfier gestockte portretkoppen van oude zeevaarders gereleveerd te hebben. Deze zijn wel in absolute tegenstelling met Berlage's gebeeldhouwde figuren; de laatste zijn altijd architectuur, de koppen aan het Scheepvaarthuis zijn alles, maar geen architectuur. Men kan ze heel mooi vinden of dwaas-leelijk, daarmee staat of valt Van der Meij's bouwwerk niet.
(Slot volgt.)
|
|