| |
| |
| |
MANSPORTRET DOOR LUCAS VAN LEYDEN.
naar de teekening in ‘de lakenhal’ te leiden.
| |
| |
| |
Lucas van Leyden,
door Just Havelaar.
De kunst van Lucas van Leyden is meer merkwaardig dan ontroerend. Een naïef kunst-gevoelige zou, onverwachts voor dit werk gebracht, niet licht vermoeden dat zijn maker een wereldberoemdheid is geweest, evenmin als men spontaanweg de fabelachtige reputatie zou begrijpen van Lucas' tijdgenoot, Erasmus, indien men onvoorbereid diens Samenspraken in handen kreeg. Figuren als die van Lucas van Leyden schijnen belangrijk vooral omdat ze karakteristiek zijn voor hun tijd en omdat die tijd ons belangrijk blijft. Een tijd van aarzeling was 't, van onrust, tijd van voorbereiding. In Italië, het land der tradities, schiepen een Raphaël en Titiaan werken van voleindigde en ideale levensschoonheid, in het Noorden echter werd deze schoonheid gevoeld als een breuk, een breuk met 't Verleden. Maar toen men met dat Verleden brak, verbrak ook die schoonheid....
Langer had de Middeleeuwsche geest hier voortgeleefd; toen eindelijk met kracht de Renaissance zegevierde, voelde men er scherper de consequentie van. In 't Noorden bevriezen ideeën zoo licht tot principes.
jan van eyck. portret van den man met de anjer. museum te berlijn.
De Renaissance had in Italië een verzoening teweeg gebracht tusschen Katholicisme en heidendom: met een mild gebaar omvatte de Moederkerk de nieuwe, de hernieuwde levensleer. Voor ons beteekende de Renaissance tegelijk de Hervorming, het Protestantisme: men brak met 't oude geloof en op de grondslag van 't rationalisme en individualisme der Renaissance bouwde men een nieuwen godsdienst, een godsdienst welke zich principieeler dan de Moederkerk, kantte tegen de natuur-erkenning die door de Renaissance juist vooropgesteld was geweest. Het Protestantisme kwam uit de Renaissance voort en.... vernietigde haar!
Deze godsdienst kon niet meer Katholiek zijn: hij vormde slechts een afzonderlijk element naast de andere. Godsdienst en wetenschap werden twee, godsdienst en wijsbegeerte, godsdienst en kunst: en
| |
| |
dat moest ook zoo zijn. Eénheid had dwang beteekend.
Het Protestantisme was de eenig mogelijke godsdienst van een in wezen on-religieus tijdperk. Het behoedde de massa voor vermaterialiseering en verwildering van geest; en de enkelingen, die uit deze massa voort kwamen, ondergingen toch de opvoedende kracht van het strenge geloof hunner vaderen zoodra zij er zich van bevrijdden. Rembrandt was een groot
rogier van der weyden. kruisafneming. mauritshuis, 's gravenhage.
heiden, maar Protestansch gevormd.
Wij moeten ons den strijd denken, welke de wereld in dien overgangstijd te doorworstelen had: een Katholicisme dat innerlijk uitgeput bleek en zich verwereldschte; een Protestantisme dat niet de kracht had in den vollen zin een cultuur-macht te vormen; een heidendom dat deels zich uitte in de zuiver intellectueele en archeologische geestes-bedrijvigheid der Humanisten en deels louter natuur-verwording beteekende.
Het was een strijd tusschen godsdienst en wetenschap, godsdienst en natuur-instinct, godsdienst en godsdienst. En onder dit driedubbele conflict voelde men een maatschappelijke revolutie: de ondergang van 't feodale systeem, de opkomst van het volk, de wording der onafhankelijke monarchistische staats-eenheden. Dit fel-bewogen tijdperk heeft genieën voortgebracht die - kinderen van den strijd - de pijn der worsteling overwonnen: een Shakespeare, een Mantegna. Vrij voelden zij zich, onbevangen anti-principieel overzagen zij het grootsche levens-gebeuren; zegevierend zich uitlevend, verwilderden zij niet. De donkere dramatiek der Middeleeuwen en de glanzende vreugd van 't heidendom verzoenden zich in hun onstuimige levens-dronkene ziel tot een heroïschen levens-droom. Anderen, in klare en vurige verwachting eener nieuwe geestes-éénheid, begeerden niet die toomelooze vrijheid van leven, maar zochten de tucht en de troost van het denken, van
| |
| |
de idee. Als kunstenaar was Dürer hun schoonste representant. Maar, het aantal hunner kunstenaars was klein gebleven, want uit hen kwam het Protestantisme voort, dat - puriteinsch en verstandelijk als het was - den geest der kunst vijandig bleek. - Velen, veel der ontwikkeldsten, zagen twijfelmoedig om zich heen. Zij voelden 't goede recht van 't geen komen ging zonder den daden-waan der levens-enthousiasten of der religie-vernieuwers te willen ondergaan. Zij werden de kritisch beschouwelijken... Zij keken het leven maar aan, zagen het voorbijgaan aan hun oogen als een boeiend tafereel, waaraan zij geen wezenlijk deel hadden. Zij waren de ironische realisten, de flegmatici. Katholiek uit traditie, haatten zij niet het Protestantisme; en het Heidendom, het Oude Athene en het Oude Rome, was het geliefde toevluchtsoord van hun twijfels-moe verstand. Zoo in Frankrijk een Montaigne, in 't Noorden een Erasmus, een Lucas van Leyden. - Van dit drietal was Lucas de minst groote, want de minst ontroerde: maar een representatieve figuur blijft hij zeker, juist misschien omdat we in hem zoo scherp het conflict voelen van zijn onzekerheid.
Hoe de hier aangeduide groepen toch ook
gerard david. de h. maagd met het kind jezus. museum te brussel.
weer als een éénheid te zien zijn, kan men het best begrijpen wanneer men de verwantschap nagaat die bestaat van het werk van Lucas van Leyden met dat van Dürer, zoowel als met dat van Mantegna. Lucas was een volgeling van Dürer, Dürer zag in Mantegna een geestdrift-wekkend voorbeeld. De trotsche kunst van Mantegna, de diepzinnige van Dürer, de concrete van Lucas: het zijn drie wijzigingen van een zelfden tijdgeest. Iedere leek kan onmiddellijk de stijléénheid herkennen van hunne klaar beeldende en scherp-analystische kunst, die groot was door de spiritueele levenskracht, doch wier ondeugd lag in de schraalheid van het geleerd en theoretisch weten. Eén is de algemeene geest, verschillend slechts de wijze waarop die werd verwerkt. Wat voor Mantegna een hoog gestemd feest was, scheen Dürer een fascineerend raadsel; voor Lucas bleef 't een feit, een werkelijkheid.
De kring onzer beschouwing wat dichter toe trekkend om het onderwerp onzer bizondere belangstelling heen, zullen wij thans Lucas' werk trachten te zien als moment in de ontwikkelings-geschiedenis der Nederlandsche kunst, d.i. der gróót-Nederlandsche kunst, want gedurende de
| |
| |
15e en 16e eeuw waren de Nederlanden nog één: Vlaanderen vormde, door zijn maatschappelijke kracht, het centrum, maar het waren vaak Noord-Nederlanders, die daar hun arbeidsveld vonden.
Algemeen worden de gebroeders v. Eyck beschouwd als de grondleggers onzer nationale schilderkunst; zonder twijfel vormen zij een nieuw en duidelijk uitgangspunt: met hen vangt een tijdperk aan, het tijdperk der Renaissance.
Zij waren de geniale natuurontdekkers, de verrukte zieners der realiteit, de verheerlijkers van den tastbaren, aardschen levensrijkdom. Zij zagen het klare licht van den open dag, de bloei der natuur, de pracht der volle zomerboomen, de glorie der stoffelijke kleuren. Zij zagen den mensch niet meer als algemeene abstractie, maar als individueele zelfstandigheid. Zij zagen en ontleedden de duizenden bizonderheden der levensverschijnsels.
Hun kunst beteekende een bevrijding. Gebonden voelden zij zich nog door de groote tradities van 't Katholicisme, maar in die vormen-gebondenheid wisten zij zich vrij naar den geest. Ruime mogelijkheden openden zich en grootsche verwachtingen gingen in vervulling. Elk probleem, het probleem
albrecht dürer. zelfportret. teekening.
der pespectief, der toon-verhouding, der anatomie, beteekende de verovering van een nieuwe schoonheid.
Toen het geniale schilders-paar echter gestorven was, scheen hun levens-geloof mee te sterven. De kunst trok zich weer terug in de veilige omschutting der kloostermuren. Technisch hebben de van Eycks sterker invloed gehad dan geestelijk. Hun volgelingen waren traditionalisten. En bevreemdend is dit niet: de revolutionaire daad der v. Eycks beteekende het verlies eener oude, hooge, transcendentale levensbeschouwing en hoe geniaal ook het nieuwe levens-inzicht, het inzicht der Renaissance, zich in hun werken had geopenbaard, toch is het meer door kracht van observatie, door schoonheid van stof dat hunne kunst ons treft, dan door geestelijke verhevenheid. Jan v. Eyck was groot geweest allereerst door den moed en de eerlijkheid en de kracht waarmee hij de feiten der meest feitelijke zichtbaarheden aanvaard en doorschouwd en uitgebeeld heeft. Men had gedweept en gedroomd en gefantaseerd: hij leerde zien. Het uiterlijk verschijnsel was hem genoeg.
Van Eyck is het tegendeel geweest van een
| |
| |
gerard david. maria met de engelen. museum te rijssel.
| |
| |
idealist. Hij durfde nuchter zijn: dat was zijn grootheid.
Het geestes-leven der menschheid schommelt steeds heen en weer: van de abstracte idealiteit, naar de concrete werkelijkheid, van het objectiefwerkelijke weer terug naar het gedroomd ideale. Wanneer de idealen uitgeleefd zijn, verstard, verdogmatiseerd, dan brengt 't contact met de realiteit der natuur weer vernieuwing, verjonging, vrijheid. En beurtelings zijn de helden der menschheid groote droomers geweest en groote realisten, helden der eenzijdige idealiteit en helden der werkelijkheid, idealisten en nuchteren.
Een schoone, vizioenaire droomwereld ging verloren: de wereld der symbolen. De heilige, de engel, de Christus, de Godheid, de Dood, de Duivel, bleeke, vreemde verbeeldings-gestalten waren uitgebeeld en diepe smarten en extatische vreugden. En de mensch was gezien niet in zijn stoffelijke verbizondering, niet als karakter, maar als symbool, als de belichaming eener algemeene geestelijkheid; de natuur werd meer aangeduid dan geanalyseerd.
hugo van der goes. zijluik van het triptiek: ‘de aanbidding der herders’. uffizi, florence.
Dit alles echter was voorbij. In werkelijkheid doorleefde de menschheid niet meer dien hoogen droom. Praalzuchtige weelde, bluf, geestelijke verwardheid beheerschten het leven van de toonaangevende groepen der samenleving. Men maakte daar geen ernst meer met dat oude geloof, waarvan sommige dweepzieke priesters en monniken in hun vereenzaming nog getuigden. Men zocht, op kinderachtige wijze, het genot, de overladen en onbeschaafde pronk, het geflonker van den schijn.
Van Eyck's grootheid was, dat hij met onverzettelijke kracht de negaties der wereldsch geworden menschheid in positivisme omschiep, dat hij te midden der frivolen ontzaglijk ernstig was en toch hun intuïtieve levens-aanvoeling mee beleed. Droom niet, maar kijk! Ge wilt 't leven, de levenswerkelijkheid: ik zal 't u toonen! scheen hij de menschheid toe te roepen.
Maar de mensch heeft aan kijken niet genoeg: hij wil droomen, samenvatten, hij wil zich een beeld scheppen der werkelijkheid.
Geen wonder, dat na van Eyck's geniale
| |
| |
voorbeeld vele kunstenaars verlangend terug zagen naar de oude schoonheid die verloren ging.
Van der Weyden, streng, en hartstochtelijk, gaf een laatste hooge samenvatting der Katholieke levens-gedachte. Hij was de overtuigde reactionnair, die niets wilde weten van de zinnelijke levensvreugden. Hij schilderde den bleeken Christus, het ontzettend drama der kruisiging, de hemelsche Maria. Zijn portretten toonen ons strenge asceten, magere, spiritueele koppen, den fijnen mond vast gesloten, de blik ver weg. - Maar na hem, voorzichtiger, angstiger, zoetelijker, kwamen Petrus Christus, Hans Memlinck, - de zachtzinnige kloosterziel, - Gerard David: zij die reactionnair waren uit traditie.
Grootsch rijst dan weer uit de vage menigte de gestalte van Van der Goes, een hartstochtelijke, realistisch zonder engheid, spiritueel zonder coquetterie. Hij schilderde de herders die 't kindje Jezus komen aanbidden: ruige boeren met verweerde barsche tronies, sluik haar, afgebrokkelde tanden: maar de glans der devotie omstraalde hen. Zoo menschelijk was de strenge van Eyck nooit geweest. Het oude mysterie scheen zich te verzoenen met de nieuwe wereld-beschouwing. Geertgen tot
lucas van leyden. afscheid van abram en hagar (jeugdwerk).
St. Jans, de Haarlemmer, gaf eenzelfde menschelijkheid, maar teerder, milder, meer sprookjesachtig. Hij had een vloeiende wijze van schilderen, een picturale gevoeligheid, die vroeger de schilderkunst nooit gekend had en die zich vanaf de Renaissance tot op onze dagen, tot op Mauve en Isaäc Israëls toe, steeds meer verfijnen zou. Quinten Massys, evenals Geertgen, evenals Van der Goes, gaf de poëzie van 't natuurleven binnen de beperking der kerk; maar, breed en forsch als realist, wordt hij in 't godsdienstige sentimenteel. Zijn weenende vrouwen wenden slechts droefheid vóór. Soms schilderde hij Madonna's in den geest van Memlinck, even liefelijk, maar ‘levendiger’ dan Memlinck: het ritueel gebaar is los en natuurlijk geworden. De Madonna staart niet langer over haar kindje heen, maar ziet 't aan met een zachten lach: hij schildert niet de Madonna, maar ‘het Moedergeluk’. Het altaarstuk wordt een genre-schilderijtje. Soms gaven Massys en zijn geestverwanten iets heel teers in deze richting, iets heel menschelijks. Maar waartoe nog Maria's en Christus-kinderen geschilderd, als men slechts denkt aan een blij familie-tafereel?
De geniale voleindiger van dezen overgangstijd, een man zonder halfheid, zonder
| |
| |
hugo van der goes. aanbidding der herders. middenpaneel der triptiek in uffizi te florence.
| |
| |
compromis, is eindelijk de grillige fantast, Hieronymus Bosch geweest, de schilder van 't gedrochtelijke, van spoken en duiveltjes en monsterlijke menschen, van bizarre allegorieën. Niet de heiligheid van Christus beeldt hij uit, maar 't gebocheld geboefte dat Hem, den armzaligen, dood sart. Het afzichtelijke en verwrongene boeit hem magisch. Een geniale decadent was hij, een geestelijk misvormde, die met schampere speelschheid het groteske zoekt, daar hij het alledaagsche haat en in het grootsche niet gelooft.
Wanneer zulk een mensch tot grootheid komt, wanneer het genie zich in zulk een mensch openbaart, dan beteekent dat onttakeling, het beteekent chaös. Hij zelf, de onafhankelijke, redt zich lachend uit den nood, waarin zwakkeren, zoetjes voortdroomend, verzinken en versmoren mogen.
Onttakeling beheerschte ons geestelijk leven tegen het einde der 15e eeuw. Alle rustige zekerheid ontbrak, elke norm, elke moraal, alles wat samenbindt en richting geeft, alles wat gehoorzamen doet. De kunst, ontgroeid aan de tucht der Kerk, was een wankel ding geworden in 't leven. Zij scheen een doelloosheid, een leegte. Omdat ze leeg was vulde ze zich makkelijk, te makkelijk, met den rijkdom der buitenlandsche idealen. Het eigene ging te loor onder de geleende pronk van Italië.
Daarginds, in 't Zuiden, had zich reeds
a. mantegna. geeseling.
lang hetzelfde drama afgespeeld als bij ons. Maar in dit land der klassieke tradities, had 't realisme van den aanvang af zijn idealiteit gevonden in de vormen-schoonheid der Romeinen en der late Grieken. En ik behoef slechts de namen Raphaël en Titiaan te noemen om duidelijk te maken wat die schoonheid beteekent. Zij beteekent een der mooiste droomen, die de menschheid ooit gedroomd heeft, een oneindige zoetheid, een hemelsche zuiverheid. Zij beteekent het pijnlooze, het volkomen evenwicht, het klassieke.... Ja dat alles. Maar wij, wij konden niet deze schoonheid doorleven, die daarginds de winst van eeuwen was. Wij keken er van buiten tegen aan. Wij namen er den ijdelen schijn van over. En de schijn van het klassieke, dat is het akademische, het koude-vormelijke, 't volmaakte zonder ziel, het volmaakte zonder datgene, wat de volmaaktheid aanvaarden doet in onze onvolmaakte wereld.
Zulk een bravour-kunstenaar van Italiaansche praal was de begaafde Zuid-Nederlander Jan Gossaert van Mabuse, de vriend van Lucas van Leyden, die met hem gereisd heeft en dan tot afgunst en twistens toe met hem wedijverde in pracht en vreemdheid van kleedij....
En wie niet toegaven aan de Italiaansche mode, dat waren de conservatieven, de onrustigen, die toch evengoed den invloed
| |
| |
ondergingen der pralerige weelde: toch evengoed waren ook zij precieuzen, oneenvoudigen. - Zoo bovenal Lucas' leermeester, Engelbrechtsz, de maker van schrille, woelige, krullig opgesierde en koud-kleurige schilderstukken. Maar het grootst was Engelbrechtsz in zijn verbeten realisme, in een stuk als ‘Christus' bespotting’ (in Leiden's Lakenhal) waar we de beulen zien tieren om hun slachtoffer, den gefolterden Christus met den blik van een hulpeloos dier en met 't bebloede lijf.
Van zelf hebben wij reeds de twee groote elementen aangeduid die Lucas' kunst voortbrachten, waaruit zij op rees, waarvan zij een samenvatting was: het klassieke schoonheids-ideaal en de realistische karakteristiek.
Oorspronkelijk was Lucas dichter verwant aan den ietwat ruwen, realistischen geest van zijn leermeester Engelbrechtsz, dan aan dien van zijn reis-vriend Mabuse. Lucas was naïever, ernstiger, dan Mabuse, hij was ook provincialer. Misschien dankte hij zijn grooteren ernst juist aan dat provincialisme.
Van oudsher had zich het beschavingsleven in Vlaanderen geconcentreerd: Holland scheen maatschappelijk nog ongevormd. In de 15e eeuw was de Vlaamsche cultuur, die in het Bourgondische hof haar steunpunt vond, tot een vrij botte pralerij opgezwollen;
lucas van leyden. mansportret (schilderij). verzameling m.c. van valkenburg, 's gravenhage.
Holland was onbedorvener gebleven: de bevolking bestond er uit stugge werkers; men maakte er ernst met 't leven, al was 't dan een ietwat doffe en bekrompen ernst. Althans was Holland niet sceptisch en niet blufferig, maar krachtig.
Lucas' geboorteplaats, Leiden, behoorde tot de belanrijkste steden van 't 15e eeuwsche Holland. Tegen 't einde dier eeuw echter doorstond Leiden, geestelijk en stoffelijk, een zwaren strijd. Bittere twisten werden er uitgevochten tusschen adel en democratie; watervloed en pest deden de rest om de bevolking der machtige stad te verarmen. Maar Leiden doorstond de crisis en kwam, in de eerste helft der 16e eeuw, opnieuw tot bloei.
Lucas dus leefde in een omgeving, waar kracht heerschte en nood. Uit kracht en nood rijst de levens-energie, die levens-ernst heet. Energiek en ernstig zou het karakter zijn van Lucas' kunst.
Voortgekomen uit den kleinen burgerstand, uit die volks-lagen, welke juist toen omhoog stuwden, was hij, de zeer vroegrijpe en snel tot roem gekomen jonge kunstenaar, getrouwd met de dochter van een der aanzienlijkste families der stad. We mogen hem ons denken als een klein, physiek niet sterk kereltje, maar bezield door een koppigen wil, de stugge doorzettingskracht van den volks-man. Een jongens-portret
| |
| |
toont hem ons als een leelijk type met gulzigen mond, korten sterken neus, schrandere spot-oogen, breed en laag voorhoofd, waar de haren sluik over neer hangen; meer een sterk karakter dan een verheven geest, maar aantrekkelijk door zijn levenslust, en door den natuurlijken eenvoud en eerlijkheid der geheele verschijning. We kunnen ons denken hoe dit kordate mannetje zich zonder gratie, maar ook zonder zweem van
lucas van leyden. saulus' bekeering.
linksche verlegenheid, bewoog in een aanzienlijke wereld.
Niet, als later Breughel, zou hij de kunstenaar worden, die, levend met 't volk, de gevoelens van het volk uitbeeldde; Lucas had zijn afkomst verloochend en zich daardoor tevens een geestelijke grootheid van meer menschelijke waarde ontzegd. Of liever: Lucas had zich van het ruige, krachtige volks-leven afgewend, juist omdat er niet veel hartelijke menschelijkheid in hem leefde. Ook naar het wereldsche was hij een Renaissance-figuur: hij deed graag groot; hij bewonderde den rijkdom; hij reisde met een eigen boot die van alle denkbare geriefelijkheden voorzien was. Op reis noodde hij gaarne zijn confraters te gast om hen op pompeuze wijze te onthalen. Hij hield er van zich met opzichtige zwier te kleeden, zoodat de menschen er van spraken. Toch bleef hij in zijn hart de sobere volks-jongen. Zijn kunst is de probiteit en de eenvoud zelf. Hij hield niet van feesten, zegt Van Mander; hij hield niet van de feesten die hij zelf gaf. Hij hield van 't werk. Een norsch, eerzuchtig werker is hij geweest. De laatste zes jaren van zijn kort bestaan bracht hij op 't ziekbed door: hij werkte tot 't einde. In 1533, nog geen 40 jaar oud, stierf hij.
Deze mensch van onaandoenlijkheid en van nuchteren werkelijkheidszin is een der groote beroemdheden geworden van zijn
| |
| |
tijd. Zijn vroegste grafische werk viel reeds op en werd, tot in Rome toe, gecopiëerd en studieus bekeken. Dürer bewonderde hem. In Italië heette langen tijd elk Hollandsch werk uit 't einde der 15e of begin der 16e eeuw een Luca d'Olanda. Hij was de representatieve figuur van Holland. - En dat is hij, voor die dagen, nog steeds gebleven, veel meer b.v. dan Scorel, zijn zwieriger tijdgenoot, die wel een beminnelijker en fijner geest schijnt geweest te zijn, maar veranderlijker, minder karakter-vast en rasecht. Nooit zou Lucas zoo'n teeder werkje scheppen als het portret, dat Scorel maakte naar Agatha van Schoonhoven, het geheimzinnig lachende meisje met de oogen die vragen en beloven; maar als geheele kunstenaars-figuur mist Scorel, de fijnzinnige erudiet, het overtuigende van Lucas' wezen. Het handig adaptatie-vermogen, dat ook Scorel eigen was, wordt dikwijls met genialiteit verward maar is er juist het tegendeel van. Scorel gaf zich lichter prijs aan vlottende indrukken, hij was lichter te beïnvloeden; Lucas groeide langzaam, logisch en noodzakelijk van binnen uit. En wat hij deed, dat deed hij met overtuiging.
Zijn wereldroem dankte Lucas aan zijn graveer-werk; niet alleen omdat de blaadjes papier makkelijker dan omlijste schilderijen van hand tot hand gingen en in vele exemplaren verspreid konden worden, maar vooral omdat hij zich in deze koper-gravures het persoonlijkst uitsprak en hij dus in dit werk het meest nieuw is geweest, het meest van zijn tijd.
Dit teekent de natuur van zijn aanleg. Graveeren is een kunst die veel technische bekwaamheid vergt, veel technische belangstelling. De gravure is een van de minst spontane uitings-vormen der beeldende kunst. Niet het vloeiende en gevoelige, niet het droomerige drukt ze uit, maar ze eischt het straffe weten, het stellige bepalen. De lijn, in 't harde koper gegrift, is moeilijk meer te wijzigen, zoodat de graveur alle aarzeling te boven moet zijn eer hij begint. Het is een kunst van bezonnenheid, een kunst die beperking vordert. Iedere lijn heeft haar functie te verrichten; iedere lijn komt met nadruk tot haar volle recht. Men kan niet, als met de etsnaald, de teekenstift, of het penseel, luchtig aanduiden, suggereeren: iedere lijn accentueert.
Vandaar dat de graveur zooveel waarde hecht aan de zuiverheid zijner techniek. Zijn moeizaam werk eischt een goed begrip van 't karakter dezer techniek, van de mogelijkheden die ze biedt, van de grenzen die ze zich stelt. De graveur voelt veel voor het ambachtelijke van zijn kunst.
Dat Lucas zich in zijn graveer-werk vollediger en zelfstandiger uitsprak dan in zijn schilderijen, wil zeggen dat hij de innerlijke eigenschappen bezat, die in de graveerkunst het sterkst tot uiting komen. Van nature was hij graveur, niet schilder. En daarmee wil ik niet alleen duiden op zijn weinig lyrischen aard, op zijn flegmatische karakter-stugheid, maar vooral op de algemeene beschavings-beteekenis zijner kunst, die uitging naar het plastische, het concrete, naar de scherpe omlijning, naar de realistische ontleding, naar het wetenschappelijke en theoretische. Flegmatische naturen zijn er steeds, maar een wetenschappelijk gezinde kunst duidt op de tendenties van een bepaald tijdperk.
Omstreeks 1500 zien we èn in Duitschland, èn in Italië een rijke graveerkunst ontstaan. En nogmaals behoef ik slechts de namen Dürer en Mantegna te noemen: twee beroemde vertegenwoordigers van uitgebreide kunstenaars-groepen. Ik heb gesproken van de innerlijke aarzeling, welke de kunstenaar dier tijden te overwinnen had: hij moest, nadat de realiteit van 't uiterlijke leven erkend was, haar thans doorgronden om er de poësis, den schoonheids-droom van te kunnen openbaren. Het kwam er thans op aan den organischen bouw van een boom, van een menschenlichaam, van een terrein te ontleden. Het kwam er op aan klaar te zien en sterk te
| |
| |
lucas van leyden. mohammed,
| |
| |
beelden. - En ik herhaal: 't zij we te doen hebben met koninklijke verbeeldingen als die van Mantegna, met religieuze kunst als die van Dürer, met realisme als dat van Lucas: telkens vinden we dezelfde schoonheden: vaste en scherpe uitbeeldingskracht; telkens de zelfde tekortkomingen: theoretisch rationalisme, wetenschappelijkheid.
Bij Lucas echter, den minst bezielde, dringen zich die tekortkomingen het meest aan ons op, bij hem voelen we het sterkst den innerlijken tweestrijd dier tijden: hij jaagde met fanatieke hardnekkigheid het ideaal der objectieve natuur-werkelijkheid na, het ideaal der ideaalloosheid, en trachtte vergeefs de hoogere verzoening, de verborgen harmonie te geven, zonder welke geen kunst kan zijn. Hij zocht tenslotte die harmonie in een klassieke vormen-schoonheid, welke vreemd bleef aan zijn innerlijk wezen. Dürer had haar gevonden in de sfeer van 't psychisch ideëele, Mantegna in die van 't vormelijk-ideale: Lucas bleef aarzelend staan tusschen beiden in.
Oogenschijnlijk kan men hem een geniaal technicus noemen, een genie van het technische. Geniaal is 't op zich zelf reeds, dat hij, als jongen van 13 of 14 jaar, uit zich zelf tot graveeren kwam en zich die techniek zoo volkomen eigen maakte. Voorgangers had hij hier in Holland niet, dus moest hij zich richten niet naar de koperen plaat, maar naar het eind-resultaat, de prent zelf. Grootsch is de zelfbewustheid waarmee hij, als jongen, intuïtief voorvoelde op welke wijze zijn talent zich 't zuiverst uiten kon; grootsch de wilskracht waarmee hij zijn weg vervolgde. Want groot de mensch die spontaan zich zelf is, de mensch van karakter-kracht.
Een genie van het technische toonde hij zich vooral door zijn wonderbaarlijke vroegrijpheid. Lucas behoort tot de zeer weinige kunstenaars, die in hun jeugd reeds gaaf werk hebben tot stand gebracht. Wonderkinderen, die meestal de moeizaam verworven levens-kunst der ouderen tot een kunststukje verlagen, zijn haast gedoemd bravour-kunstenaars te worden, genieën van van het technische. In zijn 15e jaar maakte Lucas de meest beroemde prent die hij ooit scheppen zou, zijn ‘Mohammed.’
Het is ongeloofelijk dat een 14 jarige jongen zoo forsch en breed een drietal figuren geteekend heeft als op deze prent: de twee slapende mannen en de sluipmoordenaar. Het is ongeloofelijk zooals hij hier een boomstam uitbeeldt, zoo krachtig en gaaf; ongeloofelijk zooals hij het verre landschap van achter elkaar schuivende heuvels luchtig, athmosferisch en toch stellig heeft aangeduid; ongeloofelijk zooals hij het geheel der ingewikkelde compositie overzien en beheerscht heeft. Bovenal ongeloofelijk is 't, hoe hier met één slag de geest der Renaissance verwezenlijkt is, hoe deze eenvoudige burger-jongen zich bewust maakte wat zijn tijd bezielde, hoe hij zich hier plotseling vrij van tradities toonde. En toch is zoo'n prent meer knap dan mooi; meer een ding dat men respecteert dan innig bewondert. Wel is dat een knapheid zonder handige bravour, een knapheid die hij zich - en vroegere prenten toonen dit ook aan - werkend en zoekend verworven had, zelfstandig verworven; maar 't blijft de knapheid die men verstandelijk ‘waardeert’.
In zulk een prent voelen we die hartelooze lust in plastische uitbeelding zonder meer, welke ook in 't jeugd-werk van een wereld-genie als Michel Angelo zoo kil en zoo pralerig kan aandoen, welke er dezen toe bracht de achtergrond van een schilderij dat de Heilige Familie heet voor te stellen, op te vullen met een groep naakte gymnasten.
Uit zulk een prent spreekt de dorre verstandelijkheid, die de Renaissancisten, in den trots van hun kunnen en kennen, ontzielde.
(Slot volgt).
|
|