Zou hij dan tòch niet komen? werkelijk heelemaal wegblijven? maar dan, dan.... dan was hij tegenover haar toch veel onverschilliger dan ze dacht, dan ze gehoopt had. Ze werd boos op zichzelf, schold op haar verbeeldingen, die haar zijn vriendelijke beleefdheid voor méér hadden doen aanzien. En zijzelf, och, eigenlijk schroefde ze zichzelf op in haar gevoelens tegenover hem, - ze mocht hem wel, dat was alles, ze vond het prettig met hem te praten, en hij had aardige manieren. Maar dat was toch geen reden, om zich te gaan verbeelden.... dom wicht, dat ze was.... ze leek wel een bakvisch.
Ze wond zich op, meer en meer, tegen hem, tegen zichzelf, tranen brandden achter haar oogen....
Een klok sloeg vier.
- Dus niét gekomen, dus tòch niet.... Ze vloog overeind, greep in haast hoed en mantel, en holde weg.
In de gang zag ze de groote Friesche klok, die tien voor vier wees.
Even aarzelde ze.
Ja maar, die kon immers achter zijn, ze wist niet, ze had geen horloge. Nou ja, de eene achter, of de andere voor, haar een zorg, per slot van rekening! zij ging weg, ze leek wel gek, te wachten op een, die met opzet uitging als zij er was, stapelgek leek ze, stapelgek....
Zoo holde ze de voordeur uit.
Op straat matigde ze haar loopen, dwong ze zich tot kalmte....
Even voor de hoek van de gracht kwam ze hem tegen.
Hij liep peinzend, of deed maar zoo.
Eerst toen hij haar al half op zij was, keek hij haar aan, en groette, als gewekt uit overdenkingen.
't Nokte nog steeds in haar. Ze forceerde zich tot gewoon-beleefd terug-groeten, en stapte haastig door.
Ze was toch nieuwsgierig nu, of 't vier uur zou zijn, of niet. Een paar straten verder zag ze een toren: vijf voor vier! Het juichte in haar op!
Vijf voor vier! Hij had dus tòch thuis willen zijn vóór vieren, en haar ontmoeten!
Alles leefde weer in haar, al haar straks neergeslagen blijdschap en verwachting.
Hij had vóór vieren thuis willen zijn - hij had thuis willen zijn, om háár te ontmoeten! 't was nu alles goed weer, alles goed.... Ze had het toch ook immers wel geweten, zoo heel zeker geweten, dat hij er vóór vieren zijn zou....
De man met de bruine baard was opgeschrikt, toen hij haar in de verte zag.
Hij wist het toch zeker, toch heel zeker, het wàs nog geen vier uur, nog wel tien minuten er voor.
Ze had dus niet op hem gewacht. Ze was weggegaan, had een volle tien minuten kans om hem te ontmoeten, laten verloopen.
Al zijn vroolijke overmoed zonk van hem weg.
Dus toch misschien, wie weet.... wàs ze wel voor hem alleen gekomen? was ze misschien heelemaal niet eens voor hem gekomen? en was haar zakelijke boodschap dan heusch alleen maar die onverschillige vraag om inlichtingen geweest.?....
Alles wankelde in hem, het schemerde hem àl door elkaar, hij wist niet meer.... twijfelde, twijfelde.... tot schreiens toe.... - Of, schoot opeens door hem heen, heeft ze 't met opzet gedaan? was 't berekening? òm hem de twijfel te doen voelen, die hij nu leed, die hem van binnen schudde en pijnde....
Was ook dít spel?
Hij moest 't erkennen.... dàn was hij overwonnen. Dàn was de laatste slag aan háár geweest - en goèd.
Zij, toen ze thuis kwam, ging voor haar schrijftafel zitten, en schreef dit verhaaltje neer.
En ze besloot het hem eens te laten lezen, bij gelegenheid. Bij gelegenheid....