| |
| |
| |
Raoul Hynckes.
raoul hynckes. ontwerpen voor affiches.
De oorlog (helaas wij moeten dien weer noemen) heeft vele jonge Belgische kunstenaars naar hier gevoerd. Zij zijn geïnterneerd in de kampen van Zeist of Harderwijk, maar ook elders in den Haag, in Amsterdam, in Laren zijn er, die bij de eerste invallen der Duitschers, bij de beschieting van Leuven en Antwerpen, hun land uittrokken om in Holland een veilig verblijf te vinden.
raoul hynckes te schellingwoude
Tot deze laatsten behoort ook Raoul Hynckes, een jonge Brusselaar, die hier gestrand, thans zich in het hartje van Amsterdam, op een dier oude Burgwallen geïnstalleerd heeft. Nu was Holland hem niet vreemd, want sinds eenige jaren placht hij, als zoo menig buitenlandsch schilder, jaarlijks naar Volendam te trekken; niet zoozeer voor de kleederdrachten, noch voor de aardige meisjes, maar voor de visscherspinken en de schuiten.
Hij schilderde daar dan ook bij voorkeur aan de haven en bij de werf, en dan was het meestal een groote botter op den voorgrond met de zee in het verschiet en aan de horizon wat scheepjes of een stukje van de haven.
Het is mede deze indeeling, compositie van zijn schilderij zouden wij het kunnen noemen, die zijn werk zoo opvallend maakt.
En thans in Amsterdam, waar hij van uit zijn raam wel de oude stad bespiedt en schildert, heeft hij het water, de schepen, de pier, teruggevonden bij Schellingwoude. Ver van het stadsleven, in een oord nog
| |
| |
onbedorven door vreemdelingen-verkeer, werkt Hynckes hier rustig en hard en brengt er zijn beste paneelen van mee.
Het zijn rake, vlotte studies, van zee en haven met een paar scheepjes, van dijkjes langs het water, van een havenhoofd dat ver in het water uitsteekt, en vele malen schildert hij deze dingen onder andere belichting, van een anderen kant gezien, maar telkens interessant.
Combaz zegt van zijn werk in de Journal de Bruxelles:
raoul hynckes. in de haven.
‘A vrai dire c'est la Barque dont il cherche à rendre toute la beauté, cette barque aux formes archaïques, aux couleurs bigarrées qui sommeille lourdement le long des quais sur les eaux paresseuses des bassins. Et voici qu'un rayon de soleil couchant fait rougeoyer les voiles alors que les coques sont déjà plongées dans l'ombre; plus loins dans la brume grisâtre des jours pluvieux s'estompent les barques aux flancs épais ou bien encore, dans la belle lumière des jours d'été; les pilotis blancs, les estacades moussues chantent avec allégresse.
La mise en page de toutes ces toiles est très séduisante et les horizons haut placés, les avant-plans importants contribuent à leur donner un grand caractère’.
Het is wel opmerkelijk hoe deze jonge schilder, die mij een echte ras-schilder toeschijnt, als Baertsoen, als Gilsoul, een gemakkelijkheid van werken heeft, die tot oppervlakkigheid leiden kon, maar bij hem telkens weer voert tot nieuwe problemen.
In zijn Brusselschen tijd toch schilderde hij veel landschappen in den omtrek van Soignies, tot hij op eenmaal verraste met stillevens van kleurige bibelots. Smaakvol collectionneur als hij is, weet hij de petitriens, de bric-à-brac van een atelier tot pittige, tintelende combinaties te groepeeren en er iets moois van te maken.
Thans, wij zeiden het hierboven, boeien hem de zee en de lucht, de botters en de pinken, maar daarnaast het gewirwar van de groote stad. Het drukke en kleurige leven op Amstelveld en Waterlooplein, het verkeer op den Dam, het pakte hem zóó dat hij ook dit schilderde en met een zelfde gemak en een vlotheid, met een zelfde gevoel voor kleur en compositie als waarmede hij zijn marines op het doek brengt.
Waar hij de natuur groot en eenvoudig ziet en zijn toets dan ook breed is, met vermijding van détails, waar hij het essentieele der dingen naar voren weet te brengen, daar bezit hij ook als vanzelf de kwaliteiten voor de decoratieve kunst van het affiche.
Wat Hynckes op dit gebied vermag en bereiken kan, liet onlangs de Haagsche kunsthandel ‘Hollando-Belge’ zien, die langs haar wanden tal van ontwerpen voor affiches geëxposeerd had. En ze waren van compositie als zijn schilderijen, met een groote figuur op den voorgrond, sterk en forsch van kleur en daarnaast op het tweede plan een verschiet, een paar kleinere figuurtjes, wat entourage, fijn en pittig geteekend.
Of hij hierin verder zal gaan, ik weet het niet, en betwijfel het zelfs wel, want hij
| |
| |
lijkt mij nog meer de colorist en de pursang schilder wiens oogen gaan schitteren, wiens vingers tintelen, als buiten de natuur hem boeit. Ik twijfel er echter niet aan of Hynckes zal ons nog meer, nog rijper en voldragener werk geven, maar wat hij ons nu reeds toont is van dien aard, dat wij zijn ontwikkelingsgang met belangstelling zullen blijven volgen.
R.W.P. Jr.
| |
G. Westermann bij Van Gogh.
Westermann, die indertijd o.a. een Wilhelmus-kalender voor Ferwerda & Tieman teekende, is een knap illustrator, al kan men niet zeggen dat hij aan illustratief werk het grootste deel van zijn krachten wijdt. Ten deele ligt dit laatste misschien aan zijn voorkeur voor schilderen, maar ook wel aan het feit dat er in ons land zooweinig te illustreeren is. Voor kinderboeken lijkt hij de man niet, of nauwelijks, tenzij voor die met historische onderwerpen, waarbij zijn kennis van het costuum en het verder aspect van oude tijden hem zeer te pas zou komen. Ik ken van hem heel knappe, houtsnee-achtige illustraties en dezelfde stoerheid en ernst, die hij daarin toont, vindt men ook in zijn teeken-en schilderwerk hier, vooral in die forsch gedane en met liefde geobserveerde paarden.
Den laatsten tijd schijnt hij veel buitenstudies van paarden bij oefeningen en op wandelritten gemaakt te hebben, en daarbij zijn er, waarin hij mooi globaal de houding, de actie en het organisme aangeeft. ‘Drinkend paard’ bijvoorbeeld is zulk een studie. Schilderijen, waarin fijne tonen zijn, en waarin ook atmosfeer is, zijn die militair te paard in het bosch of park, en die eene Amazone tegen de grauw-witte lucht voorstelt. Een aardige waterverfschets, even aan Engelsche prenten doende denken, geeft sneeuw met vlug neergezette kinderen. Een meisjeskopje, dun geschilderd, is waarlijk bekoorlijk.
Maar doet Westermann goed, de schildertechniek te bezigen? Men is er zoo aan gewend, vooral diegenen die op de academie opgeleid zijn, het schilderen te beschouwen als het doel, en ik heb het gevoel, dat velen zwart en wit kunst maar voor halfwerk aanzien. Niet ieder heeft echter dat intuïtief gevoel voor kleur, dat den schilder in alles bij moet blijven en zoo is ook hier en daar bij Westermann iets, dat een goeden opzet bederft, door een wanklank te brengen in het geheel. Hij teekent zoo deugdelijk en componeert zoo knap, er is zooveel in zijn werk dat ongemeen is, dat men het betreurt hoe hij interieurs schildert, die toch niet genoeg doorgevoerd zijn van stemming, en plein-airs, die te compact en bonkig aandoen, en in het algemeen als schilder verfijning en zekerheid van toets te vaak schijnt te missen. Men denkt niet altijd aan een onmiddellijke en zuivere aansluiting van waarneming en uitvoering, men mist in de kleur te dikwijls overtuiging.
En toch is er zooveel in dit werk, van het schilderwerk ook, dat zich doet respecteeren! Daar is ook het feit, dat de schilder wel veel meer dan vroeger, toen eigenlijk al zijn kleur bedacht was, naar het natuurlijke zoekt. Men hoopt dat hij hierdoor heen komt, en tot een groote in alles sprekende opvatting mag komen. Ik zie nog geen bepaalde aanwijzing, al is onder dit werk stellig reeds het een en ander dat blijft boeien, en dat in zijn geheel als uiting belangstelling wekt, dat men zelfs - en dit is toch wel een maatstaf die men stellen mag - het bewaren en terugzien waard zou achten. Van hoeveel werk kan dit gezegd worden in dezen tijd? Zeker niet van vele, voor de toekomst misschien belangrijker probeersels.
C.V.
| |
Bij Unger en Van Mens te Rotterdam.
1. D.B. Nanninga.
Tegen lage boerenhuizen, met breede, zware daken, gloort het avondrood. Zwaar staat het groen van dik geboomte, waar- | |
| |
onder reeds het vallend duister nauw omsloten wordt. Droomend waart over de kruinen het mysterieuse schijnsel van de ondergaande zon.
d.b. nanninga. tuintje met sneeuw.
In de lucht is de stille, de klare lieflijke avondrust. Het land, het tuintje liggen in den vollen zomer, rossig strijkt het gouden zonlicht over het reeds verdorde groen. Een laag houten hek sluit aan den voorkant het erf af; open en vriendelijk als een symbool van vreedzaam, landelijk dorpsleven. Op den voorgrond zijn, langs hooge stokken, de boonen opgewassen. Kool- en uienplanten, die er groeien, zijn vaag slechts aangegeven, maar niet hierop valt de aandacht, noch op den stoeren, ouden, bijna kalen boom, die, hoog de lucht in reikend, met zijn knoestigen, krom-gegroeiden stam voorover buigend, het land als met teedere zorg omsluit. De gedachte, in dit schilderij gelegd, voelt men in het avondgloren langs het land en langs de huizen; men voelt er den droom van het eenvoudige, lieve, stille leven van den dorpsbewoner; een leven, dat vreedzaam is, één met de boomen, de gewassen, één met de zorg voor het kweeken der planten, voor het bebouwen der aarde; een leven als één met het op- en neergaan der zon. Dit is, wat Nanninga in dit schilderij verheerlijkt heeft.
In zijn sneeuwtuintje, met de kale boompjes, het hek, het sublieme muurtje, waarin de deur, de donkergroen geverfde deur vol bezieling, innig omsloten ligt, geeft hij een geheel ander natuurmoment, maar ook hierin is het innige, het devote voelen op naïeve, sobere wijze, gaaf uitgezegd.
Teer droomt hier de schaduw onder een struik over de sneeuw heen; gevoelig diept het voetpad tusschen de zacht-hobbelende sneeuwlaag over de perken. Devotelijk, rustig komen uit dit blank de sparretakken, de kale twijgen naar omhoog en roerend, met de blanke sneeuw-reflex, glanst achter dit
| |
| |
wit het rose steenen muurtje. Daar tuurt een klein venster, als een menschenoog, rustig, vol liefde, vol bezieling doorheen en de blanke sneeuw rust er op het kozijn, als droomt het daar de eeuwen door. Dit stille doekje is een van die schilderijen, die ons in de ziel grijpen, die ons alles om ons heen, al het bestaande, van plaats en tijd doen vergeten. Een van die schilderijen, die daar aan den wand van de kamer, als het ware een levend ding zijn geworden, dat onze aandacht vasthoudt en allerlei herinneringen, mooie, teere gedachten in ons oproept, niet alleen tijdelijk, maar ook lang nog daarna. Nanninga is meer dichter, droomer, dan schilder. Het schilderen om de weelde van de verf, om de weelde van het schilderen zelf, om het vast en krachtig of zacht-streelend hanteeren van de kwast kent hij niet. Hij is een droomer, die langzaam aan zijn gedeeltelijk geziene, gedeeltelijk gedachte en gevoelde dingen tastend, altijd door tastend, benadert, totdat hetgeen hij in zijn ziel voelt, op het doek gebracht is. Hierin is hij na verwant aan Daalhoff, hoewel zijn kunst een gansch andere is. En evenmin als Daalhoff, bereikt hij altijd zijn doel. Er is op deze tentoonstelling zeer veel, waarin hij bij het begin van zijn bedoelíng is blijven steken en het verschil van hem zoowel als van Daalhoff met de meeste andere schilders is, dat beiden het kritisch vermogen missen, om te beseffen, dat deze onvoldragen vruchten hunner verbeelding niet het publiek onder de oogen moesten komen. Dat zij dit niet voelen, is een bewijs, dat beiden meer denkers, meer droomers, dan wel zieners, kijkers en wel-onderlegde schilders zijn. Hun goede, wàarlijk hoogstaande kunstuiting wordt daar niet minder om, maar aan hun naam doet dit schade.
marie kelting. doode kakatoe.
Ook in zijn bloemenschilderen is Nanninga vóór alles poëet, hij geeft de bloem meesttijds niet gelijk hij haar ziet; wat hij in de natuur aan haar waarneemt, doormengt hij met de aandoening, welke hij bij het hooren of lezen of voelen van zekere dingen onderging; zoo ontstaat er een eenheid, gegroeid uit gedachten en vizie. Vandaar zijn vaak groteske voorstelling er van.
Nanninga, die in 1868 te Arnhem werd geboren, is een autodidact. Tot zijn drie-en-twintigste jaar was hij werkzaam aan een bank. Vóór en na de kantooruren teekende hij 's avonds op straat, 's morgens vaak al in de wei; maar nimmer genoot hij daarbij eenig onderricht. Dit verklaart ons zijn zwakheden, zijn gemis van soliden vormbouw, gemis van toonverhouding. Dit verklaart, dat alleen dàn, wanneer hij zijn werk volkomen tot de hoogte van zijn droom heeft opgevoerd, dit voor ons belangrijkheid heeft gekregen.
| |
2. Marie Kelting.
Een mede-exposant, Marie Kelting, leer- | |
| |
ling van den heer Nanninga, houdt haar eerste tentoonstelling. Ook in dit werk zit persoonlijkheid. De liefde van Marie Kelting gaat naar de dieren. Zij heeft ze trouw bestudeerd in al hun eigenaardig, typischeigen dingen, hun houding, hun uitdrukking, het wezen van hun kleur. Handig teekent zij de beesten, zooals zij ze bespied heeft in den dierentuin, met het levendige in de uitdrukking der oogen; en aan de visschen geeft zij de vaart van hun snel glijdenden gang door het water.
De fout van deze jeug dige schilderes is, dat zij te vroeg is begonnen met naar hare studies schilderijen te maken, aleer zij nog de olieverftechniek voldoende meester was. Haar hier geëxposeerd stilleven van schelpen, waarbij zij toch trouw naar de natuur heeft kunnen werken, getuigt zoowel van volslagen gebrek aan plastischen vormbouw, als van alle gemis van toonzuiverheid - het eerste komt gedeeltelijk uit het laatste voort.
Marie Kelting is nog zeer jong en zeker zal de begaafde en fijne opmerkster, die zij toont te zijn, het onder degelijke leiding ver brengen. Waar Marie Kelting zuiver decoratief blijft, zooals in het vuurscherm, kan men haar arbeid gereeder bewonderen.
| |
3. P. Böhncke.
p. böhncke. kakatoes.
De derde exposant, de heer P. Böhncke, is, daar hij als beeldhouwersleerling de studie moest opgeven, om voor zijn onderhoud te zorgen, tijdelijk oppasser van de reptielen in Artis geworden, waarbij hij in de gelegenheid kwam, door zijn bijna dag en nacht omgaan met de beesten, deze in al hun doen te bestudeeren. Hij verzorgde ze als ze ziek waren, wat vaak niet zonder gevaar voor hem was; hij vertroetelde, leidde ze als het ware af, wanneer ze radeloos van vrees, uit de vrijheid wreedaardig weggevoerd, nieuw in de opgeslotenheid kwamen, en alleen bij hem, in wien zij instinctmatig hun beschermer voelden, tot rust te brengen waren. Door dit innig samenleven en mee-voelen met de dieren, kon hij ze dagelijks bestudeeren, en zoodoende kwam hij er toe zich weer aan het boetseeren te zetten. Een zestal van zijn gipsafgietsels zijn bij Unger en Van Mens geëxposeerd. Geen gewone afbeeldingen zijn het, niet het dier om het dier op zichzelf beeldt Böhncke uit, maar de aandoening welke het aanschouwen er van hem geeft. En dit maakt zijn, technisch nog niet volmaakte, werk - alle vaste deelen van zijn vogels, apen en leguanen zijn nog zwak van bouw - zoo treffend.
In de kakatoe's voelt de beeldhouwer, knus-lief, dat wollig-zachte lijf-tegen-lijf-duwen van die dik in de veeren zittende vogels. In zijn aap dat vies-ruig-wilde, schrikaanjagende van dit monsterdier, ook het klaaglijk menschelijke in de gelaatsuitdrukking. In zijn leguaan zag hij de mooie
| |
| |
buigende lijn van de staart en van den kamvormigen rug van deze hagedis, die hij echter nog niet met voldoende kracht wist te vormen.
A.O.
| |
De kunst van Agatha Wegerif-Gravestein.
Agatha Wegerif heeft een zekere artistieke reputatie die in hoofdzaak hierop gebaseerd is, dat zij batikte, liet batikken, en een batik-atalier stichtte. Wat zij toen batikte, beoordeelde en beoordeelt men geloof ik nog pas in de tweede plaats; het procédé deed het. Men - lees hiervoor de aan mode en kunst doende dameswereld - sprak niet van die lap met faizanten, of die met orchideeën, of met parelhoenders van Mevr. Wegerif maar van die prachtige ‘batiks’ - alsof dit alles was. Nu heeft Mevr. Wegerif, als ik mij niet vergis, op een lezing die zij over haar werken hield, want zij bezit ook de gave haar werk zoowel in Italië als elders bekendheid te doen verwerven, zich uitgelaten, dat batikken voor haar niet meer dan een hulpmiddel was en dit lijkt mij het eenige juiste inzicht.
Batikken is een zeer mooi, zeer bruikbaar procédé, maar het komt in de tweede plaats in aanmerking. Evenmin als men een schilderij belangrijk zal gaan vinden omdat hij met olieverf, met waskrijt of hoe ook gedaan is, van even weinig overweging mag m.i. zijn hoe een ornamentatie op gordijn, tafelkleed, of costuum werd aangebracht, als het maar mooi is.
De techniek en het eigenaardige der craquelé-barstjes zouden wij dus feitelijk niet eens behoeven te noemen en alleen het resultaat bekijken, d.i. de wijze waarop de ornamentaties zijn gedacht en aangebracht, de kleurcombinaties enz. enz. Bij deze maatstaf laten ons dan alle predicaten van ‘snoezig’, ‘weelderige kleurengamma’ enz. in den steek, en komen wij tot de conclusie dat, indien Mevr. Wegerif werkelijk het procédé, en daarmede de reclame, op den achtergrond brengt, en het ontwerp, de kleurencombinaties naar voren voert, als eerste voorwaarde voor iets goeds, een volgende tentoonstelling ons misschien minder mondainiteit, maar meer echt werk kan doen zien.
R.W.P. Jr.
| |
In het Panorama-gebouw.
In het Panorama-gebouw te Amsterdam is een tentoonstellingszaal, die den laatsten tijd elke maand iets anders biedt. Er worden een soort van groepen-tentoonstellingen gehouden, op de manier zoo als dat in het Stedelijk Museum de laatste jaren gedaan werd.
Nu is er een verzameling werken van Willy Sluijter bijeen gebracht, verder van den Belg Maurice Sijs en eenige kleine beeldhouwwerken van Charles van Wijk. De tentoonstelling heeft een Volendamsch tintje, maar dit is toch niet zoo erg als het wel klinkt, want althans bij Maurice Sijs bemerkt men niets van dat exploiteeren van toeristenbelangrijkheidjes, waaraan wij dadelijk denken als wij van kunst uit Marken of Volendam hooren. Mij dunkt, het is de zee, en de zeelucht, wat hem aantrekt, en de liefde voor het water, voor den frisschen, opwekkenden zeewind, voor de klare hartige afmosfeer spreekt in dit werk uit iederen trek. Soms is de schildering wel droog, maar er is een prettige vervuldheid van het onderwerp en een stichtelijke eerbied voor het druk inspannend en geduldvergend bedrijf; het water is zoo goed waargenomen, zoo gelukkig weergegeven, dat mij bijna elk van deze werken genoegen deed.
Willy Sluijter laat in het construeeren en breed uitvoeren van een figuur, zoowel door zijn peintuur als door zijn teekening velen achter zich; hij typeert forsch en zakelijk, geeft de lichamen modelé en relief. In zijn portret van Aldonetti toont hij veel meer te kunnen dan verreweg de meesten, die thans op de St-Lucas-tentoonstelling portretten laten zien. Alleen - in bijna alles wat de verbeelding moet doen, en de smaak,
| |
| |
in achtergronden en omgeving, ingroepeering, in alle typeeren wat niet direct naar de natuur is, faalt hij door te groote gemakkelijkheid, door oppervlakkigheid, en ik zou het willen noemen gemeenplaatselijkheid. Hij is de Justus van Maurik van de hedendaagsche illustratieve kunst hier, hetgeen meteen een zekere mate van talent en virtuositeit insluit.
Charles van Wijk is een voluit picturaal beeldhouwer, wiens stukken men in de hand moet nemen en betasten, om er het ware genoegen van te hebben. Hij is niet zonder gevoel, zelfs teerheid, en evenmin zonder geestigheid, wat ook uit zijn portretten blijkt. Zijn oude mannetjes, vrouwtjes en kindertjes zijn figuren van Israëls of Artz in plastiek, en somtijds winnen ze voordurend, daar er inderdaad iets van innigheid in de behandeling is. Vaak wordt hij banaal en pompeus in groot werk.
C.V.
| |
Kalenders.
Onder de jaarlijks verschijnende kalenders zijn er een tweetal die een goede reputatie genieten en deze reputatie weten te handhaven. Zij loopen zeer uiteen in beginsel, in opvatting, zóó zelfs dat men zou kunnen zeggen, dat de appreciatie van den eenen de verwerping van den anderen zou moeten inhouden. En toch.... de kwaliteiten van beide zijn van dien aard, dat zoowel de eene als de andere ons lief is geworden, en wij ze niet gaarne zouden missen. Noch van Hoytema's kalender, nòch die van Rueter, zijn, ieder in hun soort, door andere overtroffen.
Hoytema's kalender blijft altijd, meer nog om het aangenaam geheel, dan om den dagwijzer, een pleizierig ding om op te kijken. De maandelijks varieerende bovenpaneeltjes zijn telkenmale een genoegen om naar te zien, en dan bewonderen wij opnieuw die vaardigheid waarmede Van Hoytema zijn dieren weet neer te schrijven, waarmede hij houding en karakter in zeer weinig soms, weet aan te duiden. Niet altijd toch zijn die vogels en viervoeters even uitvoerig behandeld, veelal is het slechts een typeering van stand, van actie, maar dan toch bijna altijd juist en raak. Hoytema kent zijn dieren zóó, dat, hetzij hij ze meer uitvoerig teekent als de pelikanen op den nieuwen kalender, hetzij hij ze vluchtig behandelt als op andere bladen, ze toch steeds interessant en belangrijk blijven.
* * *
Bij Rueter waardeeren wij meer het geheel, den opbouw, den logischen samenhang. Zijn kalender zit overdacht in elkaar, is een kalender in den waren zin des woords, en heeft naast den goed verzorgden praktischen kant, de kwaliteit dat ze een aangename versiering is aan den wand. Zijn kalender waarbij hij dezelfde indeeling heeft behouden als vorige jaren, is juist wat hij zijn moet: een versierd gebruiksvoorwerp. En hoewel Rueter de versiering telkenmale lichtelijk varieerde, wij nu eens een behartigenswaardig spreukje bij het maandblad kregen, en de kleur en ornamentatie de eene maal iets weelderiger was dan een anderen keer, Rueter's kalender, hij bleef zich zelve al die jaren door gelijk en dat is waarlijk niet gering te schatten. Met dien van Hoytema moeten en kunnen wij hem niet vergelijken, ieder heeft zijn eigene aantrekkelijkheid, zijn eigene bekoring; wij willen dan ook niet trachten de schijnbare voordeelen van den een tegenover de kwaliteiten van den ander te doen opwegen. Het zijn beide kunstuitingen die wij in eigen verband moeten beschouwen, en dan verklaart het ook dat, hoe verschillend in aanleg en opbouw zij wezen mogen, ze ons beide sympathiek zijn.
R.W.P. Jr.
|
|