| |
| |
| |
Oudere Engelsche caricaturisten en illustrators,
door Cornelis Veth.
VI.
anonymus: smoking allowed in the streets.
VAN ROWLANDSON TOT GEORGE CRUIKSHANK: POLITIEKE PRENTEN, MODEPRENTEN, SCHANDAAL-KRONIEK, PRENTEN OP UITVINDINGEN, ENZ., WILLIAMS, WILL HEATH (PAUL PRY). SPORTPRENTEN VAN HENRY ALKEN. - TWEE CRUIKSHANKS: ISAAC, DE VADER EN ISAAC ROBERT, ZICH NOEMENDE ROBERT, DE OUDSTE ZOON. - DE ZEEMAN IN DE CARICATUUR. - H.B. (JOHN DOYLE) MET ZIJN GECIVILISEERDE CARICATUUR, EN ZIJN NAVOLGERS.
Verwacht niet van mij, o lezer, dat ik, nu ik u alvorens van den eenen genialen teekenaar op den anderen over te gaan, aan een reeks tweede rangs-grootheden (en erger) moet voorstellen, dat ik hun betrekkelijke verdiensten en wanverdiensten tegen elkaar zal gaan meten! Liever wil ik met u nagaan, welk een wilde overgangstijd het was, die, in het begin der negentiende eeuw, voor het rustig bloeitijdperk van Victoria's regeering, door die rij middelmatigheden in beeld werd gebracht.
De Prins Regent en latere George IV werd in het artikel over Gillray, door mij naar het voorbeeld van Thackeray geschetst, wij hebben te zamen en volop genoten van de
| |
| |
pikante incidenten die het proces met zijn ongelukkige maar verre van onschuldige gemalin opleverde, wij hebben terloops gehoord van het Mary Ann Clark-schandaal, waarin één van zijn broers, de Hertog van York was betrokken; al deze personen en gebeurtenissen leverden ruimschoots stof, ook aan andere caricaturisten dan de reeds beschrevenen, maar waarom in herhalingen te treden? Men kan ermee volstaan te zeggen dat een publiciteit, als toen werd gegeven aan allerlei privé-aangelegenheden, en dat niet alleen als zij het vorstenhuis betroffen - thans slechts in Amerika mogelijk is. Processen wegens trouwbeloften, echtscheidingen, duels, groote zwendelarijen, godsdienstige bewegingen van nogal fantastischen en misschien kwakzalverachtigen aard, alles passeert de revue, en loopt de spitsroede. De caricatuur geeft in dat opzicht aan die van de achttiende eeuw niets toe, maar zij is evenals toen een getrouwe tolk van de volksmeening, die bij gebrek aan het afwisselend en veelzijdig nieuws der kranten van later, lang bij een geval bleef verwijlen en een sterke bemoeizucht toonde.
De particuliere aangelegenheden van tooneelisten - lieden die zich over het algemeen, maar vooral toen, in een zekere belangstelling voor hun persoon.... verheugen - gaven niet zelden in den schouwburg aanleiding tot manifestaties van het publiek. Daar was het geval van een Miss Foote, een mooie actrice, die met een rijk en voornaam heer zou gaan trouwen, maar de bruigom trok zich tot driemaal toe, en de derde maal definitief terug; een eisch tot schadevergoeding was het gevolg; het publiek gaf luide zijn sympathie voor de verongelijkte dame en zijn verachting voor den besluiteloozen sinjeur te kennen, als zij optrad. Daarentegen werd Edmund Kean, die een wethouders-vrouw tot echtbreuk had verleid, hoogst onvriendelijk bejegend door de verontwaardigde bezoekers. Een derde geval was zeer potsierlijk. Een dilettant, Coates, rijk aan geld en invloed, verbeeldde zich heldenrollen te kunnen vervullen en werd een tijdlang avond aan avond door stampvolle zalen in de rol van Romeo of Hamlet ironisch toegejuicht, hij was dwaas genoeg zijn applaus voor zoete koek op te eten. Nog was er een onverkwikkelijke tweestrijd tusschen de acteurs Kean en Booth. Met dit alles maakten publiek en spotprent zich geweldig druk. En toch was er de slepende oorlog met Amerika, de groote krachtsinspanning vergende strijd met Napoleon. Over de prenten, den laatsten krijg aangaande, hebben we het reeds gehad. De met afwisselend geluk gevoerde oorlog tegen de vroegere kolonie lokte vele anderen uit, waarbij de Amerikanen meestal als kwakers werden voorgesteld.
Het feit lijkt ons nu bijna legendarisch, maar het is niettemin waarachtig, dat pas in 1820 ongeveer zulk een wereldschokkende hervorming als het verlof tot rooken op straat haar beslag kreeg. Dat er wel deugdelijk oppositie was, blijkt uit het hier gereproduceerde anonyme plaatje duidelijk. De dames, wier hoeden overigens uit een oogpunt van verkeer zeker even ‘grober Unfug’ zouden kunnen heeten, achten zich zelf niet weinig gehinderd door den rook, die haar in het aangezicht waait uit de pijpen en cigaren van dandies, kleermakers, een kolensjouwer met zijn uniformhoed, een slagersjongen, een breede rookkolom verhult de gansche gestalten die bij op den achtergrond zichtbare hoeden behooren, een hond wordt beslist naar. Het is een grappig plaatje, er is beweging en expressie in ondanks de gruwelijke overdrijving van de verhoudingen en vormen, die de excentrieke modes te weeg brengen.
Nog een ander plaatje, ditmaal een pure mode-caricatuur, sluit zich bij dit tijdbeeld aan, en het zou mij niet verwonderen, als de maker, William Heath, die zich keurig Paul Pry (de gluurder, de steekneus) Esqre pseudoniemde, ook het plein-air-rooktafreel op zijn geweten had. De wijde mouwen van de dames, poefmouwen gelijk wij ze als kinderen (bij een herleving van de smaakvolle
| |
| |
mode) noemden, hebben nog een ander geinspireerd tot een prent, waarop men de kamenier bezig ziet, de mouwen van mevrouw op te blazen, alsof het windkussens waren.
Maar belangrijker evenementen dan schandaaltjes en mode-excessen vinden gelukkigerwijs toch ook in den spotprentteekenaar hun chroniqueur. Het gas was in 1798 voor het eerst te Birmingham als verlichtingsmiddel gebruikt, in 1803 werd het Lyceum Theatre aldus verlicht, doch het duurde tot 1820 eer het gebruik algemeen werd. In 1807 verscheen een spotprent, waarop men een harlekijn ziet zitten op een touw, dat hangt aan twee lantarenpalen, die gas branden. Het systeem heeft in deze prent alles behalve een advertentie: alle menschen in de buurt, voor de ramen der huizen, op straat, zijn half verstikt door de gaslucht.
paul pry (w. heath). the sleeves curiously cut.
Op de stoommachine werden eveneens veel grappen gemaakt. Een curieuze, niet mooie prent van het jaar 1829, door Henry Alken, destijds beroemd als maker van jachttafreelen en groote gekleurde platen voor liefhebbers van paardensport, vertoont ons een soort stoom voertuig dat vermoedelijk door den teekenaar zelf is geconstrueerd. Behalve het rijtuig dat drie personen draagt, waarvan een soort palfreniertje zich aan de stoompijp moet vasthouden, (warm werk), zien we ook een velocipede aankomen, die sterk de allure van een paard heeft, de ruiter steekt zijn voeten dan ook in stijgbeugels! Trouwens, de velocipède trad in 1819 op, en werd ‘the hobby’ geheeten, een prent uit dat jaar laat kwakers en kwaaksters (of kwakerinnen?) elkaar op die zotte hooge driewielen nazetten. De caleidoscoop, uitgevonden door Sir David Brewster in 1818 indertijd een groote technische vondst, deed een ouderwetsch grof teekenaar, Williams, een prent maken, waarop men voorbijgangers, vooral vrouwen, ijverig bezig ziet door de gaatjes te kijken, de opmerkingen door verkoopers en vertooners tot de dames gericht, zijn minder oirbaar.
De Prins Regent en zijn zoo spoedig afgedankte wettige vrouw hadden één kind, prinses Charlotte; zij werd al vroeg van de moeder gescheiden, huwde later, na een verloving met den prins van Oranje te hebben verbroken, met Leopold van Saksen-Coburg - later koning der Belgen - doch stierf reeds in 1817. Zij werd door de natie zoozeer bewonderd als, om haar eigenzinnigheid toegejuicht, vooral als ze haar onmogelijke papa meer dan eens door haar eigen willetje dwarsboomde. Op de knappe prent: ‘Leap Year or John Bull's Peace Establishment’ ziet men echter den vader, zijn jichtig corpus op twee krukken voortbewegend, de wijze waarop de jong gehuwde John Bull behandelt (haar gemaal zit achter haar op den Britschen rug, en zij legt er de zweep over, zie bl. 352) hartelijk goedkeuren. De prent, van mij onbekende hand, doelt op finantieele lasten, die Engeland door het koninklijk huis waren opgelegd. Een andere caricatuur, die van een der Cruikshanks zou kunnen zijn, wijst aan, dat men de prinses ook nog in haar huwelijk graag wilde zien als bazig en cordaat, haar echtgenoot, die blijkbaar pas
| |
| |
wakker werd, ziet haar met schrik de broek aanpassen (bl. 357). De economische toestand van Engeland na de Napoleontische oorlogen was zeer precair, er werd veel gebrek geleden, en opstanden in verschillende deelen des lands waren het gevolg. Spotprenten, zoowel van conservatieve als van radicale zijde, herinneren aan deze ‘riots’; maar het wordt tijd dat wij al de anonyme en meestal weinig oorspronkelijke series veel op elkaar gelijkende producten afscheid nemen, om kennis te maken met den vader en den broer van den man, die de Engelsche caricatuur, maar vooral de Engelsche illustratiekunst een nieuw tijdperk deed ingaan, George Cruikshank.
Niet dat Isaac Cruikshank, de vader, zich in veel onderscheidde van de andere tijdgenooten van Gillray en Rowlandson. Misschien zijn onder de al genoemde prenten, wel eenige van zijn hand; de manier van etsen of graveeren, de eendere kleuren die op werden gebracht, doen al dit werk veel op elkaar gelijken.
h. alken. the progress of steam.
Het jaar van Isaac's geboorte heb ik niet kunnen vinden, maar hij stierf nog jong, ongeveer 1810, en de eerste politieke prenten, die een ijverig zoeker als Thomas Wright van hem heeft kunnen ontdekken, zijn van 1794. Niet ver af van dezen datum is een in 1797 verschenen prent ‘Billy's Raree-Show’, or John Bull En-lightened’. Billy is William Pitt; hij zegt tot Bull, dien hij onder de hand zijn geld afneemt: ‘dit is het verrukkelijk schouwspel van den vrede, zie welk een bewegelijk tooneel, de havens zijn vol schepen, de kaden beladen met koopwaar, rijkdommen stroomen uit elke windstreek toe, dit vooruitzicht is stellig alle geld dat je bij je hebt waard’ - maar John Bull ziet in het kijkkastje niets dan een wijde vlakte, met bergen en molshoopen. Maar Isaac bestookte met roerende onpartijdigheid zoowel Fox als Pitt, Whig zoo goed als Tory. Hij onderteekende bij voorkeur zijn ministrieel gezinde uitingen. Nog een ander politiek prentje van zijn hand. ‘The Farthing Rushlight’ (bl. 354) geeft de oude koningin Charlotte, den prins van Wales (Prins Regent, George IV), Fox en anderen te zien, die het zwakke licht van den armen zielskranken koning George III uitblazen. Pitt was, tusschen twee haakjes, tegen het regentschap van den kroonprins. Deze beide plaatjes zijn houtsneden naar de prenten, en komen voor in Wright's boek.
Isaac Cruikshank was een Schot (Lowlander) van geboorte, hij huwde een Schotsche (Highlander) zoodat zijn zoons, hoewel te Londen geboren, eigenlijk volbloed Schotten waren. Hij was van origine een watercolour-painter, maar werd, omdat daar meer mee te verdienen was, een etser van populaire onderwerpen. Men kan zich moeilijk een voorstelling maken van het vele en gemeenzame werk, dat een man als hij te doen kreeg: hij illustreerde de pamphletten; liedjes die in kroegen en bij revues werden uitgegeven en gezongen en op straat verkocht; kinderboekjes; maakte portretten van acteurs en actrices, van liedjeszangers en clowns, van moordenaars die ter dood veroordeeld waren.
| |
| |
Bij al dit werk hielpen de beide zoons; zoo van hun vijfde jaar af werden ze ingewijd in de praktijk van het etsen, en moeder en dochter kleurden de prenten. Vader Cruikshank schijnt neiging te hebben gehad om veel tijd in de herberg door te brengen, maar zijn vrouw was een energieke huismoeder (met een driftig temperament, naar verluidt) zij hield het boeltje bij elkaar; wat te meer noodig was daar de jongens weldra robbedoezen van je welste bleken en als jonge mannen een vroolijk leven gingen leiden. Hoe kon het anders: hun werk zelf bracht hen onder wilde kornuiten, in het nachtleven, in kleine theaters, bij de woeste sportmilieus van den tijd. Maar om tot Isaac terug te keeren, zijn politieke prenten doen het meest denken aan die van Gillray, ofschoon hij stellig een zwakker teekenaar was. De prenten bij liedjes, zooals die toen bij massa's gepubliceerd werden, toepasselijke, patriottische, sentimenteele, liedjes van Charles Dibdin, George Colman en anderen, populair gemaakt door Grimaldi, den beroemden clown, door acteurs als Munden en Elliston, zijn meestal vrij oppervlakkig van karakteristiek (geest had deze ijverige illustrator niet zoo heel veel), maar ik denk dat ze door de juistheid der costuums en locale détails het publiek voldeden.
anonymus. charlotte on john bull.
Een groot gedeelte van Isaäc's aandacht is aan de zeelui gewijd. Jack Tar was toen, als altijd, de lieveling van het publiek - altijd abstract gesproken - en men moet bij de prenten van den ouden Cruikshank zijn om te weten, niet alleen hoe de Jantjes van Nelson er uitzagen, maar ook, hoe men hen gaarne vleide en prees. Een prent van 1791 ‘The Greenwich Pensioner’ brengt ons tusschen de invalieden en ouden, die op kosten des konings verder leefden, na voor den dienst ongeschikt te zijn gemaakt. Captain Marryat beschrijft zoo'n kolonie in zijn Poor Jack, een aardig boek voor jongens, zooals er niet meer geschreven worden, misschien kunnen worden. Zooals I. Cruikshank het geeft, moeten wij onwillekeurig denken aan de wijze waarop thans weer door den oorlog de menschen worden verminkt en toegetakeld. Niettemin is zijn plaat jolig! Een man met een houten been staat te dansen, de kroes in de hand; hij zingt het gezelschap blijkbaar een liedje voor. Een ander, nog jong man, mist beide armen, maar drinkt genoegelijk de kroes leeg, die een meisje aan zijn lippen houdt. Verderop zit een oudgediende met krukken en aan een tafel twee heel oude mannetjes, waarvan één een doek om het hoofd heeft. De thuiskomst van de zeelui na een lange reis, en na de ontvangst van hun gage, op een koets met twee paarden, waarvan dak, bok en achterbank volgeladen zijn met de vroolijke gasten en de dames die hen bij aankomst plachten te verwelkomen (en van overbodige winsten te ontlasten) wordt herdacht in een prent als ‘True Blue! The jolly Tars of old England; or all alive at Portsmouth’. Een ander maal eert de teekenaar, in een prent, boordevol joviaal patriottisme, de offervaardigheid van ‘The honest Tars and Marines of the Argonaut’, die een fonds bijeenbrachten ‘to drive into the sea all the enemies of old England, and other blackguards that would take their parts’ (bl, 355).
De oudste zoon, Robert Cruikshank (eigen- | |
| |
lijk Isaac Robert), belangrijker door zijn later werk dan zijn vader, ging als adelborst naar zee, leed schipbreuk, werd als dood betreurd, bleef drie jaar weg, en kwam op een goeden dag terug om zijn taak als etser te hervatten.
isaac cruikshank. the raree-show.
Een politieke bijdrage is de eerste prent, die ik van hem wil laten zien. Ze betreft den bijstand door bodewijk XVIII van Frankrijk verleend aan den Spaanschen tyran Ferdinand tegen de revolutionaire partijen in zijn land. Lodewijk zag met schrik het gevaar waarin zijn collega verkeerde; het scheen een aanmoediging tot een revolutïe in zijn eigen land. De Spaansche vrijheidspartij wendde zich tevergeefs tot Engeland, dat in dat jaar (1823) nog zwaar te lijden had onder een nationale schuld en economische zorgen, als gevolgen van zijn vele oorlogen. Robert stelt, in dit niet onaardige plaatje, waarop alleen de figuur van den Spaanschen vrijheidsheld er erg operaachtig uitziet, den dikken Bourbon voor op zijn triomftocht door het Spaansche land; de vorsten der Heilige Alliantie trekken hem, de Paus begeleidt hem, de duivel geeft van achter nog een duwtje en een legertje kikvorschen (frogs was de naam die men den Franschen graag gaf) trekt op naast het kanon dat hem draagt. Het was omstreeks dien zelfden tijd dat het publiek werd gesteld voor een litterair probleem: wie de auteur was van de Waverley-novels. Een caricatuur van Robert: ‘The great unknown lately discovered in Ireland’ onthult, bij een bezoek dat deze bracht aan zijn zoon, die in Ierland woonde, de identiteit van Sir Walter Scott, die eerst een jaar later officieel voor zijn schrijverschap uit kwam. Kort daarop teekent onze caricaturist drie portretten, uit verschillende oogpunten, van ‘Het levend Geraamte’, een andere celebriteit van den dag.
Robert Cruikshank had een tijdlang zekere roep als portretteekenaar; hij was de ‘fashionable artist’, maar was desondanks niet zeer keurig wat zijn modellen betreft, want even als Hogarth, en trouwens ook zijn vader en broer, teekende hij misdadigers van groote reputatie, wier beeltenissen zeer gezocht waren. Hij was ook bevriend met verscheidene tooneelspelers, o.a. Kean; zijn portretten van theatermenschen brachten na zijn dood op een auctie een groote som op.
Hij had ook minder respectabele connecties. Een daarvan was Westmacott, een schrijver van de soort die men litteraire chanteurs of afpersers zou kunnen noemen. Robert illustreerde voor dezen een boek ‘The English Spy’, waarin zoowat de geheele toenmaals bekende wereld van Londen optreedt.
Als gelukkige proeven van zijn illustreerkunst mogen de beide pittige plaatjes uit ‘The Universal Songster’ gelden. Het zijn houtgravures, zooals wij er van nu aan meerdere zullen laten zien, gemaakt door een houtsnijder uit de school van Bewick; ik meen te mogen veronderstellen dat ze de teekening, die wel op het blok zal zijn gemaakt, zeer goed weergeven. De duivel, die den ruiter op het eerste plaatje nazet, is meer traditioneel dan de duivels, die George creëerde, maar hij mag er wezen. Opmerkelijk is de krullerige rook die hem omgeeft en die aan het plaatje wel kleur geeft. Het andere plaatje, waar men aan een dikke suikerbakkerin door een schoenmaker en een kleermaker (blijkbaar zoetekauwen) het hof gemaakt ziet, is aardig geteekend; ik hoop dat men toe zal geven, dat de kernige
| |
| |
teekening van de koppen en lichamen Robert eenigszins verheft boven de makers der in dit artikel reeds gereproduceerde prentjes; meer dan zij heeft hij een eigen manier om de dingen aan te kijken en hij heeft niet noodig, om grappig te zijn, de excentriciteiten der modes zoo schromelijk te overdrijven. De prentjes zijn uit ‘The Universal Songster’ een liedjes-bloemlezing, waaraan ook George illustraties gaf. Maar het moet erkend dat Robert soms stijf teekende, niet veel zorg besteedde aan het groepeeren, en dat vooral zijn etsen slordig zijn.
isaac cruikshank. the farthing rushlight.
Een enorm succes was, in 1820, Pierce Egan's Life in London, or The Day and Night Scenes of Jerry Hawthorn, Esq.; and his Elegant friend Corinthian Tom, accompanied by Bob Logic, the Oxonian, in their Rambles and Sprees through the Metropolis. Dedicated tot His Most Gracious Majesty George the Fourth. Embellished with thirty six (coloured) scenes from real life, designed and etched by I.R. and G. Cruikshank, and numerous engravings on wood by the same artists.
Dit boek is heel moeilijk meer te vinden, het is echter tegenwoordig in het Britsch Museum (dat langen tijd zelfs geen exemplaar had) waar ik het zag. Tot de mooie uitingen van Engelsche illustreerkunst behooren de platen niet, maar ze zijn wel de moeite van het bekijken waard. Het zijn tafreelen uit alle deelen van Londen, op alle tijden van dag en nacht.
De inhoud van het boek komt in het kort daarop neer, dat een provinciaal, Jerry Hawthorn naar Londen komt, en er door een vriend Tom, ingewijd wordt in alle mogelijke vermaken. Het is voor den schrijver en voor de teekenaars een welkome gelegenheid om hun stellig formidabele kennis van het leven in de hoofdstad te toonen. Het werk kan beschouwd worden als een soort voorlooper van de ‘Sketches by Boz’, maar hoewel de schrijftrant afgrijselijk is, de encyclopaedische kennis van het Londensche leven is nog grooter dan die van Dickens in zijn eerste boek bleek. Tom en Jerry gaan natuurlijk het eerst naar een fashionable kleermaker, waar den buitenman de maat genomen wordt. Zij maken hun verschijning in Rotten Row, in een boxing Academy, zij gaan maskerades zien en rattengevechten, ze bezichtigen Newgate (het gevang), zij zien highest Life in het Westen, en lowest Life in het oosten, zij gaan wijn proeven aan de dokken, zij gaan natuurlijk naar Vauxhall gardens, de groote concert-tuinen, maar ook dalen ze af in zeemanskroegen, waar ze een dans bijwonen van een ongeschoren vilein met een negerin, zij maken kennis met lichte vrouwen, bezoeken waarzegsters, weten binnen te dringen in koetsiersherbergen, en ‘donkerst Londen’ blijft hun niet verborgen.
Gelijk gezegd: de tekst is abominabel.
Thackeray ging het boek nog eens bekijken, en schreef in Roundabout Papers (1860) - ‘als men het mij op den man af vraagt, Tom and Jerry is niet precies zoo schitterend nu ik het overlees als ik gedacht had dat het was. De platen zijn even mooi als ooit; en ik schudde den breedgeschouderden Jerry Hawthorn en Corinthian Tom met vreugd de hand. Maar de schrijftrant - ik moet het bekennen, beviel me niet; ik hield hem zelfs voor wat vulgair - wel kom! andere schrijvers zijn vulgair genoemd - en als beschrijving van de sporten en amusementen van Londen in den ouden tijd, meer curieus dan vermakelijk’.
Laat ik een passage van dit eens beroemde
| |
| |
boek overschrijven, het is wel de moeite waard te zien, welken tekst onze teekenaars te illustreeren kregen voor de opkomst der burgerlijke romantiek van Dickens, Lever en anderen. Ik kan het moois niet vertalen.
‘If’ says Logic, ‘enjoyment is our motto, you make the most of an evening at Vauxhall, more than at any other place in the metropolis. It is all free and easy. Stay as long as you like, and depart when you think proper.... “Your description is so flattering”, replied Jerry, “that I do not care how soon the time arrives for us to start”. Logic proposed a “bit of a stroll”, in order to get rid of an hour or two, which was immediately accepted by Tom and Jerry. A turn or to in Bondstreet, a stroll through Piccadilly, a look in at Tattersall's, a ramble through Pall-Mall, and a strut on the Corinthian path; fully occupied the time of our heroes until the hour for dinner arrived, when a few glasses of Tom's rich wines soon put them on the qui vive’.
isaac cruikshank. honest tars.
Thackeray wijst er op, hoe nobel deze komma's, aanhalingsteekens en spatieeringen (eigenlijk cursiveeringen) den geest van den auteur doen spreken en den lezer helpen. Zij zijn even goed als grappen, zegt hij, al snapt men misschien de pointe niet. Ook de verschillende uitdrukkingen voor een kuiertje zijn prachtig.
Een illustratieve curiositeit is een copie, door Thackeray gemaakt naar de prent bij het volgende incident. De jongelui zijn bij een van hen thuis, Corinthian Tom en Kate, een vriendin, voeren een wals uit, waarbij de heer Logic speelt. Hij kon echter niet nalaten de bewegingen van het elegante paar te volgen, en toen hij zich bij de piano omdraaide, en Kate zijn komisch bakkes zag, kon zij nauwelijks haar lachen houden. (Corinthian =man of fashion).
Twee derde van de platen in dezen gids van vermakelijkheden zijn door Robert gemaakt, en in dezen tijd was het ‘Bob’ Cruikshank, in plaats van zijn geniale broer, dien menigeen voor den man met de grootste toekomst aanzag. Hij schijnt ook de eigenlijke geestelijke vader van het geheele product te zijn geweest. Hij had het idee gekregen en de teekeningen ontworpen, toen hij een zwager, juist uit China teruggekeerd, Londen liet zien. De figuren van Tom, Jerry en Logic zijn portretten van hem zelf, zijn zwager en den schrijver.
Het succes van ‘Life in London’ was, als gezegd, enorm. Tien Londensche theaters voerden tooneelbewerkingen op, die avond aan avond volle zalen trokken, vijf en zestig publicaties werden van het zelfde werk gestolen. Een daarvan was een collectie grove centsprenten, uitgegeven door den drukker Joseph Catnach, die rijk werd door het drukken en op straat verknopen van ‘Confessions and dying Speeches’ van moordenaars, ‘likenesses of the Murderer’, balladen en kinderprentenboeken, alles in groven druk en nog grover houtsneden. Auteursrecht was nog een abstractie in die dagen.
George de Vierde verscheen op een avond in hoogst eigen persoon doch incognito, in
| |
| |
de particuliere loge van zijn broer, den hertog van York, achter wiens breede persoon hij zich verdekt opstelde. Dit was in het Adelphi theater, waar de scenery door Robert zelf werd aangegeven.
Het geheele geval is merkwaardig door de populariteit die het gaf aan het onmaatschappelijke, anti-maatschappelijke zelfs; de perioden waarin roovers en publieke vrouwen werden bezongen, bewonderd en beklaagd, trokken het meest aandacht, en men kan er een soort van tegenhanger inzien van de rage van belangstelling, door Rodolphe Salis en zijn aanhang, verwekt voor Parijsche apachen en zwerfsters van de boulevards-extérieurs.
Maar in enkele andere boekjes, zooals er in dien tijd vele uitkwamen, klein-octavo boekjes met veel houtsneden en een enkel etsje, toont Robert Cruikshank zich van een heel bijzonderen kant. De ‘fashionable artist’ die modes ontwierp en groote lui portretteerde, was een vuurrood radicaal, en het is vooral in één van die werkjes, zonderling genoeg ‘Facetiae’ getiteld, dat een collectie prenten door ‘Cruikshank’ zooals weinig scrupuleuze uitgevers hem bleven noemen (aldus speculeerend op de grootere populariteit van zijn broer) op zeer heftige wijze misstanden aanvalt.
De volledige titel van dit in 1834 verschenen werkje is: ‘Facetiae, being a general collection of the jeux d'esprit, which have been illustrated by Robert Cruikshank’. Het derde deeltje, dat in mijn bezit is, bevat behalve ‘A memoir by the antiquated trio’ (de ongenoemde auteurs) vooreerst Walks about town, een satiriek vers vol gruwelijk gezochte woordspelingen (waarvan de ‘komische’ litteratuur van den tijd doorspekt is). Men vindt daarin o.a. de volgende regels bij een plaat, die rechters met ezelsooren vertoont.
We went where, in the Civil Courts,
Just-asses sat in whigs to judge
The followers of the Devil.
De advocaat van den schurkachtigen beschuldigde leest met een ernstig gezicht een papier waarop staat: Oko poko, banka ba - zoo iets als hocus-pocus-pas. Bij elke ‘canto’ zijn een reeks nijdige noten gevoegd, waarin alle autoriteiten en standen er op hun beurt van langs krijgen. Een ander hoofdstuk van het boekje heet ‘Cruikshank versus the New Police’ - er worden wandaden beschreven van een maar al te vaak als provocateur optredend corps, de teekenaar gaf den agenten erge boevengezichten. Men kan er zijn gemakkelijkheid in het teekenen van volksmenigten in zien, waarbij echter vele figuren elkaar te zeer gelijk zijn. De betrekkelijke talrijke etsjes in het boekje zijn kriebelig, en de houtsneden zijn over het algemeen daarboven te verkiezen.
Wat nog vreemd aandoet, in deze collectie meer of minder aardige plaatjes, zijn de grof-groteske caricaturen, slordig gedaan maar in hun wildheid en rauwheid soms aan Hogarth's norsche satire herinnerend, die gezamenlijk zonder tekst ingevoegd zijn en heeten Cr's ‘illustrations of The unknown Tongues, or A peep at the Religious Impostors of 1832 and 1833’. De prentjes slaan blijkbaar op een sectarische beweging, waarvan ik nergens een relaas zag, misschien één uit vele; de teekenaar heeft zeer veel werk gemaakt van het woord ‘tongue’ (dat zoowel taal als tong kan beteekenen) en op elke plaat hebben de figuren van den leider, een als dominé gekleed man met bakkebaarden, en zijn volgelingen groote tongen ver uit den mond steken, of ze worden met reuzentongen geslagen. De personages die naar de preek van den ‘impostor’ luisteren, zijn soms in hun adolatie goed gekarakteriseerd, maar de trant is ruw. De man met de bakkebaarden, die vooral vrouwen onder zijn aanhang scheen te tellen, eindigt in een hellevaart. Een vignette see-saw (wipplank) is niet onfraai van zwart en wit verdeeling: de meneer met de tong wordt tegen een duivel gewogen, een klein duiveltje doet de plank naar zijn kant vallen.
| |
| |
Weer een ander hoofdstuk ‘Cr. versus Agnew’ voert oppositie tegen ‘Sir Andrew Agnew's Bill for the better observance of the Lord's Day’ en voert onaantrekkelijke tafereelen op van de Zondagsrust, die toen en later door schrijvers als Dickens is bestreden.
anonymus. charlotte has the breeches on.
Maar het merkwaardigst deel vindt men in het midden ‘The Condition of the West India Slave, contrasted with that of the Infant Slave in our English Factories’. Het is zeker niet van algemeene bekendheid, dat de afschaffing van de slavernij der negers in de Engelsche West, waarmee de betaling door het rijk, van een groote afkoopsom gepaard zou gaan, juist bij radicale en democratische groepen van de Engelsche bevolking veel tegenstand ontmoette. Men wees er van die zijde op, dat de negers het als slaven zoo kwaad niet hadden: dat zij, indien zij in vrijheid werden gesteld, verschillende voorrechten zouden verliezen, die zij boven de armen in Engeland genoten; dat de plotselinge opheffing van den toestand waarin zij zich bevonden, de negers tot opstand zou brengen, vooral als zij daardoor opeens zouden gaan inzien wat men hen tot dat tijdstip had aangedaan. De schrijver van een in 1833 verschenen boekje ‘Four Years in the West-Indies’, deelde gesprekken mee met negerslaven, waaruit bleek, dat deze zich nooit hadden ingedacht, hoe zij, met hun slavernij, ook het vruchtgebruik (als het ware) in de praktijk even goed als het bezit, van een woning en een lapje grond zouden verliezen, hoe zij niet meer vanzelf gekleed en gevoed zouden worden, en geen doktershulp meer voor niets zouden ontvangen. Men hield bovendien vol, dat de massa-petitie tegen de slavernij voor een groot gedeelte
| |
| |
door oude dames geteekend was, die niets van de toestanden in kwestie af wisten. Men voorspelde dat de negers na hun invrijheidstelling allereerst het werken zouden laten, dat de plantages verwaarloosd zouden worden, en een pauperisme in het leven geroepen.
robert cruikshank. in spain.
De prentjes van Robert, kleine, voor het meerendeel vlug neergekrabbelde etsjes, die er uitzien als aardige, maar wat slordige penteekeningen, geven negers en negerinnen te zien, die in een soort luilekkerland leven, en alleen een beetje opwekkend, gezond, vroolijk werk moeten verrichten. Het meerendeel der prentjes stelt hen dansend, zingend, drinkend of onbedaarlijk lachend voor. Men ziet ook een markt, waarop zij, naar de tekst vertelt, de op hun eigen lapje grond geteelde waar ten eigen behoeve mogen verkoopen; er bij wordt dan verteld dat de vrouwen de opbrengst meestal besteden aan opschik, de mannen aan drank. Men kan ook zien met hoeveel zorg de zieke Mungo door twee dokters wordt beter gemaakt, en eindelijk, hoe de zwarten conspireeren om wraak te nemen op Massa, nu blijkt, dat zij zijn slaven zijn geweest, wat vroeger zoo niet tot hen was doorgedrongen.
De typeering van de negers en de negerinnen door den teekenaar is niet zonder geest en schilderachtigheid, al zien de prentjes als geheel er wat krabbelig en onaf uit.
robert cruikshank. illustratie uit ‘universal songster’.
Het tweede gedeelte van dit betoog tracht te toonen, dat de blanke kinderen op de Engelsche fabrieken een heel wat harder en wreeder lot hadden te dragen, dan de zoo in beklag zijnde negers. Geciteerd worden de redevoeringen van Michael Thomas Sadler in het parlement, die uiteraard spreken van toestanden die ons nu ongehoord barbaarsch voorkomen. Kinderen van acht jaar werden dagen van 12 à 15 uur aan het werk gezet in een verderfelijke atmosfeer, tegen allerellendigste loonen. Zij stonden bloot aan alle mogelijke bedrijfsongevallen. Jongens en meisjes werkten zonder toezicht heele dagen of nachten in een locaal. Aan deze stakkers werden dan nog bij verzuimen, die door voortdurende oververmoeienis maar al te veelvuldig waren, boeten opgelegd, en - ongeloofelijkst van al - de zweep werd door de opzichters overvloedig gebruikt, die eigenlijk een stok met vele riemen was!
De plaatjes van Robert Cruikshank, die aan dit verschrikkelijk requisitoir kracht moeten bijzetten, missen, hoe slordig zij ook alweer geteekend, en vooral gecomponeerd zijn, geenszins pathos. De kinderen, oud menschjes-achtig en lamentabel, zijn niet zelden op die kleine schaal treffend geteekend, en de ruimschoots aangebrachte tekst is schier overbodig.
Ik heb dit alles eenigszins uitvoerig ver- | |
| |
teld, niet om aan deze besprekingen der Engelsche teekenaars de pretentie te geven van tevens te zijn een sociale beschouwing van hun tijd, maar om te laten zien, hoe reeds Robert Cruikshank, evenals zijn broer dat meermalen zou doen, en de teekenaars en schrijvers in ‘Punch’, zijn geestig talent wist te gebruiken ook in dienst van de maatschappelijke hervorming, als tolk van het menschelijk rechtsgevoel en het menschelijk mededoogen.
robert cruikshank. illustratie uit ‘universal songster.’
De teekenaar stierf in 1855, in vrij armoedige omstandigheden. Hij was altijd een Bohémien gebleven, en had ook bij zijn werk niet de vasthoudendheid en toegewijde zorg, die noodig is om zich op een hoogte te handhaven. Hij overleefde zijn roem, en vooral zijn werk als politiek teekenaar werd in de schaduw gesteld door dat van een nieuweling, die een genre inwijdde, dat groote populariteit verkreeg.
Dit was H.B. Het bleef geruimen tijd een probleem, aan wien deze initialen behoorden, die onveranderlijk prijkten op spotprentjes van meer geciviliseerden aard, en een zachtzinniger humor dan men gewoon was. De verandering der tijden deed zich opmerken, men naderde het zooveel rustiger, gematigder en voldaner tijdperk van Victoria. H.B. was John Doyle, de vader van den geestigen en origineelen teekenaar Richard Doyle. De bijzondere eigenschap van zijn in 1829 voor het eerst verschenen prenten, was de opmerkelijke gelijkenis der koppen van de daarop voorkomende personnages, geen eigenlijke caricaturen, doch portretten. Zijn werkzaamheid in dit genre duurde meer dan twee en twintig jaar. De prenten, lithografiën, werden ‘Sketches’ genoemd. werden afgeleverd, gedrukt en verspreid op een mysterieuze manier. hetgeen alles meewerkte om het publiek nieuwsgierig te maken en reclame te maken voor het werk. Er is een totale afwezigheid van overdrijving of scherpte in de teekeningen. Thackeray noemde ze, niet zonder een wat smalende bijbedoeling ‘genteel’ zij ‘cause one to smile in a quiet, gentlemanlike kind of way’.
robert cruikshank. the english factory-slave.
De kunstenaar portretteerde niet slechts zijn modellen wat het gelaat betreft, hij wist ook hun houding, hun gebaren, hun manier te treffen, en ofschoon hij niet overdreef, wist hij ze niet zelden in heel grappige situaties te doen optreden.
De hierbij gereproduceerde prent heeft betrekking op de zuinigheid, een trek die William IV van zijn vader George III had geërfd, en zeer goed kon gebruiken bij zijn
| |
| |
regeering volgend op het verkwistend regime van zijn broer George IV.
John Doyle had goede ideeën, maar behalve in wat de opvallende gelijkenis zijner figuren betreft, was hij geen sterk teekenaar, zijn menschen zijn niet altijd forsch neergezet, hij bleef tot het eind een zeker gemis aan routine toonen. Zijn werk werd overigens, toen het ophield te verschijnen spoedig vergeten. Hij is de voorlooper van de geciviliseerde politieke teekenaars van ‘Punch’. Tot de personnages, die optreden in zijn ‘Sketches’, behooren Talleyrand, Wellington, George IV, William IV, Louis Philippe, Brougham, Daniel O'Connell, Russell, Peel, Hume, Palmerston. Hij stierf in 1868.
crombie. caricatuur van john sheriff.
Het is misschien niet kwaad, juist op een specimen van het werk van dezen niet-caricaturalen caricaturist te laten volgen een echt groteske charge van Crombie (een kunstenaar van wien ik overigens geen teekeningen ken). Ze stelt een vriend van Walter Scott voor, John Sheriff, bijgenaamd Dr. Syntax, en schijnt mij een uitmuntende aperçu van een ietwat dominé-achtigen, verstrooid voortschrijdenden man. Het teekeningetje is bovendien mooi van kleur en verschilt ten eenenmale, wat opvatting en manier betreft, van het werk der Engelschen uit dien tijd.
In mijn volgend artikel zal ik den jongsten zoon van Isaac Cruikshank hebben te behandelen, hem dien zijn tijdgenooten den ‘great’ of ook wel ‘glorious George’ hebben genoemd, en wiens prenten nu nog zoo veel gevraagd zijn als geen andere uit zijn dagen.
h.b. (john doyle). a frugal king.
|
|