| |
Phil's zesde liefde-drama
door Emmy van Lokhorst
‘Juffrouw, hebt u de noteeringen van het beursboekje overgenomen? Ja? O, zoekt u dan even deze post op in de stilzwijgende prolongatiën’.
Zwijgend sloeg Phil het zware foliant op; heel vooraan moest ze zijn, 't was een post van '98. De letters waren zoo gelig en uit sommige bladzijden waren heele stukken vergaan, onleesbaar, afgebrokkeld. Langzaam sloeg ze de bladen om: Van den Berg, hier had ze 't, nee dat was niet L. v. den Berg, oliefabrikant. Verder maar zoeken. Wat was er eigenlijk met die man? Ze keek op de polis, die ze in de hand hield en op 't bijgaand briefje zag ze dat een magazijn verbrand was, schade van f 5000. O, hier was 't, ja hij was hoog verzekerd, 's kijken welke makelaar? Stromberg. O, ze meende al, dat die man geen kwitantie had gestuurd dit kwartaal. Meteen straks een briefje schrijven.
Ze maakte de post op en dicteerde 't briefje aan de typiste. Ziezoo, nu kon ze rustig de polissen van dien morgen boeken, er waren er zooveel geweest. Met een zucht zette ze zich aan de oude beïnkte schrijftafel en legde wat slingerende potlooden en stempels ordelijker. Dan begon ze te schrijven, kalm de donkere letterhalen over het witte papier trekkend. Hè.... Ze ging wat beter op haar stoel zitten.... ze was moe.
Door de glazen bovenruiten zag ze dat in het aangrenzende kantoor de electrische lichtjes aanflapten; nog dieper werd daardoor de schemer in haar eigen vertrek, waar de schrijfmachines geregeld ratelden en de jongen de copieerpers deed piepen met een
| |
| |
schreiend geluid. De verschillende gezichten kwamen gelig of blassig wit boven de door het donker opgeslorpte kleuren van japon of pak uit. Op haar stoel achteruit leunend, zag ze het raam uit, naar het Rokin waar de dagelijksche menschenkrioeling voort ging; - trams, auto's en rijtuigen het lawaai tot in het kantoor deden dringen.... Amsterdam was toch om dezen tijd, drie uur, halfvier, het intiemst, het meest verbroederd. Werklui en winkelende dames gaven verschillende kleuren aan de straatssfeer, een combinatie van weelde-ideeën en nuchteren arbeid, van doezelige aangenaamheid....
Ze schrikte. De telefoon rinkte op haar tafel.
‘Ja hallo! Pakhuispost? Ja, ik zal noteeren, dicteert u maar. Voor de Handelsmaatschappij is f 20,000 de grootste premie-som voor onze maatschappij. Waar u de rest kunt assureeren? Ja.... 's kijken, de Gresham, le Soleil, zooveel mogelijk verdeelen, dunkt me. U weet, dat 't niet zoo héél lang geleden is, dat die vaten etherische olie gesprongen zijn.... Zeker, in orde.... meneer!’ en ze legde de telefoon op het toestel. Haastig draaide ze nu het licht aan, greep het pakhuisboek en begon de post te noteeren. Terwijl ze bezig was, kwam de jongen van het bureau aan de overzijde van het portaal, om de kwartaal-afrekening te vragen en nog was ze niet gereed, of een tweede kwam met een briefje van den boekhouder, of de maandquittanties klopten en zij ze wou meegeven.
Toen ze eindelijk weer aan de polissen kon beginnen, was het halfvijf. Dat zou wel weer halfzeven, zeven uur worden, eer ze klaar was. O, die ellendige warrel-dagen, als alles tegelijk kwam en haar hoofd omliep. Als ze nu maar niets meer kreeg.... Vanavond vroeg naar bed, die lezing van Gorter maar laten loopen, ze was te moe.
Langzaam werkte ze door, het hoofd steunend op de linkerhand, zonder meer te zien naar het Rokin, dat als donker gordijn vol flonkerende lichtjessterren achter het raam hing.
Opeens ging de deur achter haar tafel open; de directeur kwam binnen en besprak even fluisterend iets met den chef-de-bureau. Phil voelde, dat hij bij het rondzien haar had aangekeken, maar ze werkte door. Kort nadat hij weg was kwam de jongen van de overzij bij haar.
‘Juffrouw, of u even bij meneer Meyland komt’.
‘Dadelijk’. En even later tikte ze aan de matglazen deur van het kantoor. De directeur zat juist met de telefoon in de hand en wenkte haar, zoolang te wachten. Terwijl ze abstract naar zijn stem luisterde, keek Phil naar zijn handen, die gesticuleerden als was hij in persoonlijk gesprek en konden zijn bewegingen werkelijk zijn woorden verduidelijken. De handen hielden afwisselend de telefoon vast, speelden met een boekje, streken dan langs het kleine puntbaardje. Phil liet haar blik naar zijn gezicht gaan. De tintelend-donkere oogen stonden groot en warm onder het hoekige bruine voorhoofd. De neus was klein en recht en onder de smalle snor kwam de mond te zien, die zeer geprononceerd gevormd was.
Opeens wendde ze haar blik af, ziend hoe zijn oogen haar aankeken onder het telefoonspreken door. Hij legde den hoorn neer en stond op.
‘Juffrouw, ga es even zitten. U hebt een briefje geschreven aan ne.... hoe heet die....’
‘Stromberg’! zei Phil mat.
‘Ja. Maar die man moet anders worden aangepakt. Ik vertrouw hem niet. U moet 'm handig laten merken dat wij zijn diensten niet meer op prijs stellen, begrijpt u?’
‘O’, zei Phil kort. ‘Net als Bekker’.
‘Als Bekker? Hoe bedoelt u?’
‘Diens diensten werden ook opeens niet meer op prijs gesteld en hij kon gisteren met een maand salaris vertrekken’.
‘Tja juffrouw, dat gaat zoo. Ieder werkt niet even goed als u en.... u trekt wel wat te gauw partij tegen den werkgever, hè?’ Hij lachte en Phil kreeg een kleur.
‘Een werkgever is ook het raarste product van de moderne maatschappij’, zei ze, half mompelend.
‘Wat heeft u nu weer voor prachtige be- | |
| |
namingen voor die arme werkgevers?’ vroeg hij geamuseerd.
‘Och als je zelf een muis bent, waar de kat mee speelt, dan voel je voor de muizen. Maar 'n kat is een geoorloofd ding in de schepping en een mensch die met zijn soortgenooten speelt, is iets ongeoorloofds....’
Phil stokte plotseling. Hè, als ze moe was, kon ze zoo doorpraten, terwijl ze er zelf later 't land over had. Maar Meyland scheen zich best te vermaken, en zei lachend:
‘U heeft wel wat van een muis soms, ja! Zoo'n klein ernstig diertje met van die rappe beweginkjes.... Haha! Maar ben ik heusch de kat? Vindt u mij een slecht patroon?’ Hij was op den rand van zijn schrijfbureau gaan zitten en tikte met een potlood op de tafel, Phil plagend aanziend.
‘O, dat weet u wel. U is humaner dan de meeste, maar toch.... een werkgever’.
‘Maar toch, maar toch!’ kwam hij opeens kort. ‘U is een verduiveld brutaal meisje. Ja, en dat heb ik drommels graag en daar maak je misbruik van! En je ziet er weer uit, om zoo naar 't ziekenhuis te brengen. 't Lijkt wel, of je hier wordt afgebeuld’.
Phil was opeens rood geworden. Ze kende al lang de plotselinge ruwe wendingen in de gesprekken met Meyland. Ze wist ook, dat hij haar graag mocht en af en toe bezorgdheid toonde voor haar toestand. Ze had hem vroeger als kind reeds gekend, toen haar vader nog leefde en Meyland een paar maal bij hun aan huis kwam. Later was hij getrouwd en had het groote assurantie-bureau onder zijn beheer genomen. En Phil, een plotselingen aandrang naar sociaal arbeiden gehoorgevend, was bij hem op bureau gekomen. Hij praatte dikwijls met haar en amuseerde zich met Phil's nieuwbakken socialistische uitingen. Hij kon haar soms een kwartier lang laten praten en dan opeens heel hautain een directeurs-air aannemen en haar koel naar haar werk verwijzen, of hij viel ruw-goedhartig tegen haar uit. Maar als hij haar tutoyeerde, werd Phil verlegen en stroef.
‘Wilt u even zeggen, wat ik nu aan Stromberg moet schrijven?’ vroeg ze.
‘Stuur de typiste straks maar, dan zal ik 't zelf dicteeren’.
‘Is u bang, dat ik te vriendelijk zal schrijven?’ flapte ze er uit.
‘Ik bang? Voor mijn personeel? Waar is u mee bezig?’
‘Polissen boeken van vanmorgen’.
‘Is dat nou nog niet klaar? 't Is halfzes bijna’.
‘'t Is vreeselijk druk geweest vandaag enne....’
‘Ja, hoort u eens, ik wil niet, dat u nu nog langer werkt. De boog is van vanmorgen halfnegen al gespannen. U gaat naar huis.’
‘Dat kan niet, de polissen moeten morgen met de eerste post weg.’
‘Hm! Dan komt u vanavond maar. Ja, als u uit wilt gaan, dan....’
‘O nee! Ik ga niet uit, maar..e.. Ik zal vanavond komen’.
Vijf minuten later zat Phil in de tram, moe-leunend tegen de zijwand en peinzend over haar vreemden directeur. Het Amsterdamsche leven ging langs haar heen, de lichtjes van de Leidschestraat, het Leidscheplein stemden haar zacht-feestelijk. O, ze hield van deze stad, alsof ze er altijd gewoond had. Alles was haar vertrouwd en intiem.
Alleen haar kamer deed haar even kil aan, toen ze binnentrad. De balkondeuren stonden wijd open en de koude avondlucht kwam met wijde golven binnen. Snel sloot ze de deuren, trok de warm-groene pluche gordijnen ervoor en stak de gaskachel aan. Toen ze beneden aan de algemeene pensiontafel gegeten had en weer boven kwam, heerschte een warme, ernstige stilte in haar kamer. Ze ging op de divan zitten en strekte haar handen naar het vuur. Prachtig was dat sprookjesachtig-rood doorschijnen langs de lijnen van haar vingers. De kleine rimpeltjes en vouwtjes zag je niet, alleen de stofroode gloed, effen vullend alle kleine inzinkingen van het vleesch. Vleesch, spieren.... Wat een wonder was die hand, en
| |
| |
elke vinger, en dat je dat kon bewegen en dat je er gevoel van kou en warmte in had niet alleen, maar dat er dingen in zaten, die bij aanraking iets in je borst aan het trillen brachten. Zenuwen? Nuchter en toch onwerkelijk woord. Waar het zat in je borst of in je maag, wat je soms zoo nameloos verlangend kon maken of blij of down! De heele schepping was onbegrijpelijk en het menschelijk samenstel in de eerste plaats.... Hé wat zat ze ongemakkelijk op 't randje van de divan. Zoo! lekker languit liggen, kussens in je rug; o, wat was ze moe.... De heele kamer doezelde weg en ze sluimerde langzaam in, een hand afhangend tot bij den grond, de ander op haar borst, die zacht op en neer ging. De lange zwarte wimpers spreidden nog dieper schaduw over de witte wangen, waaraan zacht dons een heele fijne schittering gaf. De kachel suisde voort en buiten begon regen te tikken.
| |
II.
De heele week had Phil 's avonds op het kantoor gewerkt, 's morgens om negen uur, soms nog vroeger kwam ze het donkere portaal op, waar de lift haar had neergezet en langzaam, met een loom-bons-kloppend hart ging ze de deur van haar kamer binnen. Dan sloot ze haar lessenaar open en legde stempel, penhouder en potlooden gereed. Op den muur van de binnenplaats aan den anderen kant was dan een scherpe streep zon te zien even onder het raam. Die streep kroop in den loop van den dag hooger, hooger, tot hij boven het raam op den muur stond. Dan begon hij te dalen, al lager en lager tot hij onder het raam verdween. En dan was de dag in de natuur voorbij. Maar het electrische licht flapte aan en de dag der menschen begon eerst.
Phil vond het avondwerk niet onaangenaam. Ze zat dan alleen in het kantoor en kon ongestoord werken. En voor die uren 's avonds kon ze 's middags vroeger weg en ging weer aan het wandelen en lezen. De avonden door werkte ze aan posten in groote dikke boeken, kalm schrijvend, luisterend naar de avondgeluiden van Amsterdam, het roezen van taxi's met kleurige toiletten binnenin, menschen die naar schouwburg of concert gingen, het gezoem van menschengepraat op de boulevard van het Rokin, slenteraars, een sigaret in den mondhoek, op hun gemak de voorbijgaande meisjes bekijkend.... Jordaanmeiden hosten soms voorbij, arm in arm deunen gillend, als was het kermis. Het leven ging altijd voort op het Rokin, elk uur een ander karakter dragend. En Phil zag en hoorde, als had ze dubbele zintuigen, één stel voor haar werk en een ander voor haar eigen leven....
Dien Zaterdagavond was het al heel druk. Een rosse gloed van tallooze lichten hing boven de Dam, het donkere hemelstuk wegdoezelend tot een walmige vaagte. En langs de huizen krielde de menschengang op en neer, heen en terug. Phil voelde iets dreigends in den toortsigen gloed boven Amsterdam en voor het eerst liet ze het witte gordijn zakken, en trok het bruine gordijn er overheen. Vreemd alleen zat ze nu in de donkere kantoorruimte, fel licht alleen op haar lessenaar uit het laag-getrokken groene lampje. Phil zat met de handen onder haar kin de ruimte in te staren. Ze voelde iets vreemds in haar borst.... het brandde en sloeg krampend-uit om zich heen, zoodat ze haar armen uiteen sloeg en diep, diep zuchtte. Ze stond op en begon heen en weer te loopen en opeens bij de copieerpers hield ze stil en zakte op haar knieën, haar hoofd tegen haar handen drukkend, terwijl ze bijna hardop stamelde: ‘God, laat het nu toch komen, iets groots, het groote, waarop ik wacht, o God, laat het nu toch komen....’
Zoo bleef ze roerloos, tot haar knieën pijn gingen doen en ze zich opeens in de zwijgende kantoorruimte zag met de zwijgende tafels en zwijgende stoelen.... alle dingen, die haar onbewogen aanzagen, toch bevangen van een mysterie dat haar angstig staren deed. Ze hoorde haar eigen ademhaling en
| |
| |
voelde haar hart kloppen als was het een beweeg van buiten af. Een gespannen geheimenis hing over de wereld en een klemmende smart sloeg om haar heen.... Ze boog haar hoofd op de witte boekbladzijden en een krampachtig luidloos schreien deed haar tenger lichaam schudden.... Toen daalde het smartgevoel en alles werd teedermooi en innig.... Maar ze snikte nog zachtjes na....
Opeens met een slag van schrik hoorde ze de deur achter haar opengaan. Zeker de loopjongen, net doen of ze schreef, en ze moffelde haar zakdoek tot een balletje ineen in haar hand. Maar toen ze niets meer hoorde, wendde ze het hoofd, om te kijken en zag met een schok van schrik de directeur staan. Een diepe blos deed haar nog natte oogen prikken en ze keek snel weer op haar werk.
‘Zoo, zoo!’ hoorde ze hem zeggen. ‘Dat zit hier te huilen in plaats van te werken.’
‘In plááts van?’ zei ze dadelijk, maar hoorde haar stem nog onzeker en zweeg.
‘Jà, huilen en werken tegelijk gaat niet.’ En zou je me ook eens willen vertellen wat er gebeurd is, juffertje?’
‘Gebeurd is? Dat gaat u niemendal aan’, snauwde Phil. O, ze wou dat ze in den grond was gezonken voor ze aan die malle huilerij had toegegeven.
Opeens voelde ze zijn hand op haar hoofd en een andere stem zei: ‘Kindje, zie me eens aan.’
Ze wilde onwillig en beleedigd de hand afschudden, maar de klank der stem hield haar vast en ze zag op.
‘Ik stel innig belang in je, mijn kind, dat heb je toch wel gevoeld?’ klonk die vreemde teedere stem weer en de oogen zagen haar vol en groot aan.
‘Ik zal het heel erg op prijs stellen, als ik je wat steunen mag. Kun je mij je verdriet niet vertellen?’
‘Ik heb geen verdriet’, zei ze norsch, neerziende op haar saamgeknepen handen en haar zakdoek in en uitrollend.
‘Waarom kom je niet eens bij mij thuis, zooals ik je gevraagd heb? Dan praten wij over de oude dagen, toen ik je vader kende’.
‘Ik ben heelemaal geen meisje om op visite te komen, dat weet u ook wel’, zei ze stug.
‘Maar vertel me nu eens’, en hij schoof een stoel aan de tafel en ging tegenover haar zitten. ‘Wat voor doel heb je nou eigenlijk, hè? Wat voer je 's Zondags uit en op je vrije avonden?’
‘Och’, zei Phil. ‘Ik weet niet’.
‘Je weet 't wel. Toe praat eens met me. Je vertrouwt mij toch wel een beetje? Waarom ben je hier op dit bureau gekomen.... 't is toch geen werk voor een meisje als jij bent....’
‘Waarom niet? Er zijn duizenden meisjes, die nog veel erger werk moeten doen en....’
‘Dus uit een soort democratisch gevoel....’
‘Och, ik weet 't niet. Ik weet niks en ik begrijp niks’, praatte Phil opeens rad. ‘Ik heb een soort intuïtie, die me den marxistischen kant doet uitdenken. Beredeneeren kan ik 't niet en ik kan me zelf niet eens antwoord geven op alle strikvragen die de sociaal-democratie me stelt. Gelukkig voel ik me er ook niet bepaald bij. Als je theoretisch doordenkt, doet de toekomststaat van de sociaal-democratie alle kunst en alle individualisme wegvallen en dat geeft me een hopeloos leeg gevoel. Hebt u de Salon-socialist gelezen van Shaw?’
‘Nee, ik hou niet erg van Shaw’.
‘Dat boek heeft me ellendig gemaakt. Hij wil de kunst geheel vervangen. Kleurenfotografie in plaats van Rembrandt, pianola's in plaats van Paderewski en Flesch en zoo. Ik vind 't schreeuwende onzin en toch is 't in de lijn der sociaal-democratische begrippen....’
‘Maar is dat nou een reden om hier op bureau te komen?’
‘Nee, maar omdat ik een soort plichtsgevoel heb, dat me dwingt, mijne weelde-neigingen tegen te gaan’.
Phil stond op en leunde tegen het raam.
| |
| |
‘Als ik luisterde naar mijn opwellingen.... dan was ik gewoon idioot. Ik heb fantazieën van statige beukenlanen waarin ik als châtelaine wandel in mauve fluweelen sleepjapon en oranjerieën met zeldzame orchideën en uitheemsche varens en.... Nou ja, u begrijpt wel: - En daarom zit ik hier op kantoor polissen te boeken’. Ze lachte.
‘Wou je zeggen, dat als je geen paal en perk aan je fantazieën stelde, je anders in 'n mauve japon tusschen de varens zou zitten?’
‘O, als u me voor den gek houdt’, zei ze, hem boos aanziend.
‘Nee, nee, ik begrijp je wel. Je acht je als marxiste niet verantwoord als je aan luxe-gevoelens toegeeft, maar.... er is altijd een middenweg. Je hoeft daarom geen werk te doen waar je niet geschikt voor bent. Je kan intellectueel....’
‘De middenweg, dat is een woord, dat me altijd helsch maakt’, stoof Phil op. ‘Ik háát middengeweg. Ik doe 't een of 't ander, maar al dat geschipper....’
‘Prr, prr! Ik vergat, dat mejuffrouw 16 jaar was!’ spotte hij.
‘Zestien? Bijna twintig bedoelt u’.
‘Je slaat door, of je zestien was. Maar ik mag dat wel, er zit ras in. Spirit, wat? Het is jammer, dat je die spirit in je polissen verschrijft. Dus.... je weet zeker, dat je morgenmiddag niet bij me komt theedrinken?’
‘Foei, meneer Meyland, u encanailleert zich met uw kantoorpersoneel’, spotte Phil, opeens weer zich beheerschend.
‘Rakker! Nou - kom je of kom je niet?’
‘Och - ik ken uw vrouw heelemaal niet. En....’
‘Mooie gelegenheid, om haar te leeren kennen. Jij sluit je teveel in jezelf op, dat zou je geëxalteerd maken. Je komt dus, afgeloopen. Dag Bram!’ en de deur viel achter hem dicht.
Phil haalde het gordijn op en zag over het Rokin. Hij was wel heel hartelijk en begrijpend.... Ze had zijn stem haast niet herkend in het begin. Eigenlijk blij was ze, toen de joviale schreeuw-klank er weer in kwam, en dat teedere, haar omvattende geluid weggleed. Morgen dus theedrinken bij hem.... Wat een burgerlijk genoegen eigenlijk. 's Zondagsmiddags op een kopje thee met een koekje, netjes aangekleed zitten paradeeren. Enfin.... 't moest maar.
| |
III.
Een paar Zondagen had Phil den middag en een keer ook den avond bij de Meylands doorgebracht. Ze voelde zich bij die visite's beklemd en verlegen en was heelemaal haar brutalen toon kwijt. Ze voelde zich verplicht, aldoor tegen mevrouw Meyland te glimlachen en haar te helpen met thee-schenken of kleine bezigheden. En terwijl ze dit deed, voelde ze zich belachelijk, ze had neiging de boel neer te zetten en weg te loopen, maar integendeel bood ze op het zelfde oogenblik haar diensten voor iets anders aan. Mevrouw Meyland verzocht haar 's avonds iets te spelen en te zingen en met een hulpeloozen blik in de richting van Meyland, die haar, meende ze, ironisch aankeek, ging ze naar de piano en zong hakkelig en verlegen een Bergerette. Onder het zingen moest ze zich bedwingen om niet met een harden bons op de toetsen af te breken en op den grond te stampen. Afschuwelijk, dat gezing; ze kon het niet, ze had het nooit gekund, opzitten en pootjes geven. Nu zou Meyland bovendien denken, dat ze hoegenaamd geen stem had. Enfin.... Ziezoo 't was uit.
Ze draaide zich om op het krukje.
‘Leelijk hè?’ flapte ze eruit. En vlak erop.
‘Ik.... e.... ik kan niet erg goed.... e, vandaag, 't was erg vervelend, is 't niet mevrouw?’ Ze werd vuurrood, zoo gek voelde ze zich daar zitten stotteren.
‘Och.... Zoo 'n eerste keer. Je moet altijd eerst op dreef komen, spéél eerst nog eens iets, ken je wat uit je hoofd?’
Phil kwam een beetje bij; zoo erg was 't ook niet. Ja, iets spelen.... maar wat? Meyland stond bij het muziekkastje en reikte haar een paar boeken.
| |
| |
‘Hou je van Chopin?’ vroeg hij.
‘Ja’, zei Phil, schichtig omziend. Kon ze wel zeggen, dat ze van Chopin hield? Nu verbeeldde ze zich, dat zijn vrouw haar aanzag alsof ze wou zeggen ‘kind stel je niet zoo aan’ - maar tegelijk bladerde ze in het boek.... Nocturnes en hier....
‘O, de Fantaisie Impromptue’, riep ze opeens.
‘Mag ik die nog eens probeeren? Maar hij is vreeselijk moeilijk en ik heb 'm in een tijd niet gespeeld....’ Tegelijk sloeg ze de eerste accoorden aan en toen vielen alle bekommernissen van haar af en ze ademde mee met de wiegende, hartstochtelijk-opvoerende klanken....
Toen het uit was, zei mevrouw Meyland:
‘Nou.... zie je wel, dat je eerst op dreef moest komen.... dit was een heel lief stukje, hoor’.
Ontsteld keek Phil op. Maar mevrouw was al bezig, de kopjes in elkaar te zetten en liep bedrijvig heen en weer. Phil's blik dwaalde naar Meyland en ze zag hoe hij, zijne wenkbrauwen hoog optrekkend, een sigaar aanstak en onderwijl haar, in het rossig licht der vlam, met cynisch plezier aanblikte.
Phil was blij, toen ze dien avond thuis was. En ze nam zich voor, geen uitnoodigingen bij de Meyland's meer aan te nemen. Liever opgesloten, geëxalteerd desnoods, dan die opgeprikte visites, waarvan niemand plezier had, zij zelf 't allerminst.
De lente was rijp, de dagen zonnig en warm. Ze zou nu eens groote fietstochten gaan maken. Spaanderswoud, Castricum.... bosch en duinen.... lucht en zon.... En van dat kantoor ging ze zich wat minder aantrekken... Ze zou van perkament worden als ze zoo door ging....
En het scheen, dat de omstandigheden haar gunstig waren. De week was kalm, het werk schaarsch. Meyland sprak haar bijna geheel niet en over den Zondag werd niet gerept. Ze maakte een urenlangen tocht door het Gooi, vond oude kennissen in Hilversum, met wie ze 's avonds per trein naar Amsterdam terugkeerde. Het Stationsplein was nog vol vaag-violetten schijn, waarin de gele lichtjes begonnen te weifelen. De zoelte van den avond hing als een damp vol droomen over de menigte. De koepels der St. Nicolaaskerk schenen haar lieve bekenden, die ze in lang, o, lang niet had gezien. Het water onder de bruggen glinsterde van geheimen en de allee van het Damrak lag als een groot geluk recht voor haar.
Ze stond stil naast haar fiets en het was, of ze moest neerzinken en bidden, danken voor iets.... dat ze weer hier was, hier.. waar ze alles lief had.... elke straatsteen, elke nuance van de wisselende kleuren over de gebouwen, het witte huisje van de bootjes naar Volendam en den schoenpoetser op het middentrottoir. Het was haar thuis.... liever dan het bosch waar ze vroeger thuis was, liever dan alle steden waar ze vroeger van had gehouden.
Toen ze langs het kantoor kwam, keek ze op naar de donkere vensters die er kil en doodsch uitzagen en een heimwee sloop in haar hart, een heimwee naar iets wat ze zelf niet wist....
Toen ze den volgenden Maandagmorgen haar kamer binnenkwam en haar lessenaar opensloot, nam ze met een nieuw gevoel de oude penhouders en potlooden op en het was, of alles vreugde ademde. Met ingehouden blijdschap zei ze iedereen goeden morgen, en ging toen aan het werk. Tegen elf uur begon ze op te kijken, als de deur openging maar er gebeurde niets. Na de koffie begon ze een depressie te voelen alles stemde haar droefgeestig. Ze schreef dien middag verschillende brieven en bracht ze zelf even naar den directeur, dan konden ze tegelijk geteekend en geëxpedieerd worden. Toen ze de matglazen deur opende, gaapte de kamer haar koud en leeg aan. Hij was er niet!
Op zijn bureau lagen twee telegrammen en een stapeltje brieven; ongeopend alles. Was hij op reis? Ze keek naar de telefoon,
| |
| |
zou ze.... nee dat was idioot, hij was natuurlijk op reis. Nu.... enfin.
Ze ging terug naar haar werk, maar een zwaarte drukte haar. Vanmorgen was ze toch zoo blij en opgewekt geweest, dat was van den tocht van gisteren, den heelen dag buiten.... En nu kwam zeker de reactie. Ze was moe lusteloos.... Ze ging vroeg weg, en van avond eens ergens naar toe met een paar kennissen.... Ze sloot zich teveel op, ja....
Den grooten slappen zomerhoed vastspeldend, stapte ze om vijf uur het portaal op, juist toen de lift-deuren openklapten en iemand het portaal opkwam. Het was Meyland.
Phil stond stil, ze voelde zich blozen en peuterde aan haar handschoenen. Toen bedacht ze, dat ze hem toch moest groeten en haastig zei ze:
‘Er liggen een heeleboel brieven op u te wachten,’ en wilde toen naar de trap gaan.
‘Wilt u dan nog even wachten, juffrouw, ik heb een paar opdrachten.... komt u even in mijn kamer’, en hij ging naar binnen, gooide zijn grijzen hoed op tafel en stapte haastig voor zijn bureaustoel.
De middagzon scheen op het tapijt en danste over de zachte Perzische tinten. Door de gekleurde bovenruiten scheen het licht in rijken kleurenwemel over de eikenhouten meubels. De klok op den schoorsteen tikte vol rust en vredigheid. En Phil stond, in haar flanellen japonnetje met den witten strooien hoed, als een ding van onrust in de kantoorkamer.
Ze keek naar Meyland, die de telegrammen haastig had doorgelezen en nu enkele brieven openmaakte. Toen wierp hij het laatste blad papier op de tafel, stak zijn handen in zijn zijzakken en keek Phil aan, zonder iets te zeggen.
Phil probeerde brutaal terug te kijken, maar ze durfde niet en wiebelde heen en weer van haar teenen op haar hakken.
‘Waar blijven die opdrachten nou?’ zei ze toen, om zijn aankijken te beëindigen.
‘Opdrachten?’ vroeg Meyland verbaasd, ‘wat voor opdrachten?’
‘Wat doet u toch gek’, zei Phil boos. ‘Op de gang zegt u net: juffrouw ik heb een paar opdrachten en....’
‘O, op de gàng’, zei hij. ‘Ja maar op de gang zegt een mensch zooveel.... Ik zei ook juffrouw, en dat zeg ik in mijn kamer nooit.’
Phil keek hem onderzoekend aan. In wat voor stemming was hij eigenlijk. Als hij haar voor den gek wilde houden, ging ze meteen weg.
‘Er zijn dus geen opdrachten, waarvoor moest ik dan in uw kamer komen?’
‘Omdat u veel te vroeg weg ging, juffrouw. Om vijf uur ben ik gewend, dat mijn personeel nog ijverig aan het werk is, enne....’
Phil liep naar de deur.
‘Hoho, waar ga je naar toe? Noli me tangere! Dadelijk boos, wat?’ Hij lachte en hield zijn hand op de deurknop.
‘U doet zoo gek en 't is veel te mooi weer, om hier in dat muffe kantoor te staan zeuren als je heerlijk op de Nieuwe Meer kan roeien....’
‘O, heb je gisteren geroeid op de Nieuwe Meer?’
‘Nee’
‘Eet me niet op. Wat heb je dan gedaan?’
‘Waarom wou u dat zoo graag weten? Ik heb complotten gesmeed, om uw bureau in de lucht te laten vliegen. Er staat een helsche machine op de schoorsteen, kijk maar....’
Meyland wendde het hoofd om en Phil maakte hiervan gebruik om de deur te openen. Maar nog vóór ze een stap had gedaan, voelde ze zich bij een arm terug getrokken, de deur werd gesloten en hij leunde er tegen.
‘Je bent een kleine heks! Maar je zal mij op mijn terrein toch gehoorzamen’.
Phil keek hem uitdagend aan. ‘Wat is uw terrein, het misbruik maken van spierkracht?’
| |
| |
‘Zoo meteen gaat ze nog vertellen, dat ik haar mishandeld heb!’
‘Dat hèbt u ook’.
‘Zie je wel! En dat allemaal omdat ik haar gisteren niet onder mijn vaderlijke vleugelen heb genomen. Beleedigde trots, hè?’
‘Goeie genade!’ viel Phil uit. ‘Nou nog mooier. Ik had gisteren heelemaal niet onder uw of een anders vleugelen willen wezen, want ik had heelemaal genoeg aan mijn eigen vleugels’.
‘Wou je zeggen, dat je niet was gekomen, als mijn vrouw en ik je hadden geïnviteerd?’
‘Juist precies, dat wou ik zeggen’.
‘En waarom niet? Als ik tenminste dat nog vragen mag...?’
‘Omdat ik e.... dat heb ik u vroeger al gezegd, ik deug niet voor visites’.
‘Het is je dus niet erg bevallen?’
Phil zweeg.
‘Je mag 't gerust zeggen’.
Ze keek hem schroomvallig aan. ‘'t Is niet erg dankbaar, maar e.... eigenlijk niet, nee’.
‘Je komt dus nooit meer de Fantaisie Impromptue spelen?’
‘Nóóit’, zei ze heftig.
Hij lachte. ‘Raspaardje. Je kan niet anders dan steigeren en op je achterste pooten staan. Maar.... nu kom ik langzamerhand aan mijn opdracht’.
‘Dus tóch een opdracht?’
‘Ja, als jij me niet altijd den adem afsneed, zoodra ik probeer iets te zeggen, dan kwam ik óok eens aan het woord....’
‘Wel, heb ik ooit’, begon Phil, maar slikte de rest in.
‘Mijn opdracht dus. Namelijk. Je komt vanavond bij ons theedrinken. We zitten met de schemerlamp in mijn studeerkamer en je weet, dat je daar een prachtig uitzicht hebt op het Vondelpark. Ik vraag niet of je komt, maar ik beveel het je en je hebt te gehoorzamen, begrepen?’
‘O! En mijn roeien dan?’
‘Dat is maar larie. Ziezoo, nu kun je gaan’, en de deur openend wuifde hij haar weg.
Phil gehoorzaamde. Toen ze dien avond den voortuin binnenging van het groote huis in de Vondelstraat, voelde ze den zomeravond als een wierookgeur haar omzweven. En de vestibule deed haar kil en somber aan. Terwijl ze haar losse oranje mantel uitdeed, kwam mevrouw Meyland de vestibule in.
‘Dag Phil. Heerlijk weer, hè? Zal ik je maar even voorgaan. Mijn man wou vanavond op zijn kamer theedrinken. Je bent geloof ik, nog nooit op zijn kamer geweest, hè? Nou, schrik dan maar niet, 't is net een museum.... dat is nou zoo zijn liefhebberij, zie je.... Och elk mensch heeft zoo van die stokpaardjes, hè.... Zoo, ga binnen’. En de deur openend, duwde ze Phil met zachten drang naar binnen.
Het was een groot vertrek met openslaande deuren op een breede warande. Daar buiten stonden stoelen om een Chineesch laag tafeltje en een groote staande schemerlamp waasde een etherisch licht over de voorwerpen.
Daardoor was de kamer zèlf nog meer in schemer. Maar Phil onderscheidde een kleine werktafel tegen den muur en aan de wanden was geglimmer van vergulde lijsten. Een groote ezel stond in een hoek en een levensgroot wit beeld plekte in het duister krijtachtig tegen donker behang.
Phil liep voorzichtig door naar de warande. Ze stapte over het drempeltje en zag toen pas Meyland uit een lage stoel oprijzen.
Onder het theedrinken en het opgewekte gesprek voelde Phil een diepe verheugdheid in zich komen. Het was hier goed en vredig. De boomen van het park welfden hun takken boven de warande en door de bladeren heen twinkelde een ster. Het zachte geroes van stemmen en wandelaars in het avondpark was een verre begeleiding van het gepraat van hun drieën. Phil vouwde haar handen achter haar hoofd en ging lui achterover liggen in haar stoel.
‘Wat is het hier heerlijk....’ zei ze.
‘Weet je, wat hier nu bij hoort?’ zei Meyland opeens. ‘Verzen.... poezie!’ Hij lachte.
‘O, als je dáarmee begint....’ zei zijn
| |
| |
vrouw, ‘Phil laat je niet overhalen om verzen te hooren voorlezen. Je weet wel waar je begint, maar niet waar je ophoudt....’
‘Maar dat is juist heerlijk, als je niet weet waar je ophoudt’, zei Phil.
‘Nou maar.... een heele avond niets anders dan verzen, verzen en nog eens verzen.... dat is allemaal goed als je een dwepende bakvisch bent, maar....’
‘Kom, een héele avond!’ zei Meyland afwerend. ‘Phil mag eerlijk zeggen, als 't haar verveelt. En ze is gewoonlijk niet op haar mondje gevallen, laat dat dus maar aan haar over’, en hij ging naar binnen, sloeg het gordijn van een boekenkast open en kwam met een paar bundels terug.
‘Phil, ik hoop niet, dat je me kwalijk neemt, dat ik een paar brieven ga schrijven in dien tijd?’ en mevrouw Meyland stond op.
Phil voelde zich even verlegen, toen ze alleen was met Meyland. Maar toen sloeg hij een boek open, en begon te lezen. Het waren verzen van Verhaeren. Als een gedicht uit was, wachtte hij even en las dan weer verder, als was hij alleen.
Phil zat roerloos. Dien klank in zijn stem had ze nog eens gehoord op dien avond toen hij haar huilende aantrof op het kantoor. Maar nu was er iets melancholieks in, iets van een viool.
De boomtoppen ruischten boven hun hoofden, een auto toeterde in de verte. De zomerwind dreef geuren aan van rozen en jasmijn. Een machtig gevoel van geluk deed haar de oogen wijd openen, haar handen sloten sterk ineen.... Toen verslapte de spanning en ze raakte in een toestand van uiterste gevoeligheid. Terwijl hij las, zag ze zijn gezicht niet, maar ze voelde een stroom tusschen hen, die trilde tot in haar vingertoppen. De vreemde teedere klank in zijn stem ging regelrecht naar haar meest onverdedigde gevoelens en deed haar het hoofd buigen en de schouders samentrekken als om dat gevoel in haar borst te omsluiten en het geheel haar eigendom te maken.
Toen hij ophield en de boeken op het lage zeshoekige tafeltje had gelegd, bleef er een stilte hangen. Phil sprong op en leunde over de balustrade, het nu geheel donkere park instarend. Ze hoorde hem opstaan en naast haar komen.
‘Bevalt je dit beter dan de vorige keer?’ vroeg hij.
Ze keek opzij naar hem op. Zijn oogen keken vol en donker in de hare. Ze antwoordde niet, voelde een neiging haar hand naar hem te strekken, maar bedwong zich.
‘Nu?’ vroeg hij zacht, zich naar haar overbuigend. ‘Ik ken je niet, zoo zwijgend,’ en hij glimlachte even.
‘Er zijn wel meer dingen, waarin u me niet kent,’ zei ze langzaam.
‘Toch niet veel. Ik geloof dat ik de kleine Phil wel ken in haar verschillende stemmingen....’
‘De kleine Phil blijft niet altijd klein. En als ze grooter wordt, dan zijn het niet meer alleen stemmingen....’
‘Wat dan nog meer?’
‘Dan worden het verlangens en droomen, dan worden het allerlei diepten, die ze zelf niet kent.. en.. waar ze bang voor is...’
Ze keerde haar hoofd van hem af.
‘Bang? De dappere Phil? Zeg mij maar waar je bang voor bent, ik zal je wel beschermen....’
‘Ik kan het niet zeggen, ik weet het niet.... en,’ - ze richtte zich op, ‘ik wil het ook niet weten’. Ze zag hem uitdagend aan. ‘Verzen zijn soms net als muziek.... Je zegt daarna allerlei onzin en....’
‘Onzin alleen, Phil? Soms lijkt de diepste werkelijkheid onzin.... en ze is daarom niet minder werkelijk.... Vertel me, van je verlangens en je droomen....’
‘Och....’ ze speelde met haar vingers.... ‘daar kan ik niet over praten. Ik verlang naar iets nameloos....’
‘Je verlangt naar liefde, Phil’.
Ze zag op. Hij keek haar ernstig aan.
‘Hoe weet u dat?’
‘Omdat ik je ken. Als je die groote oogen
| |
| |
naar me opslaat.... dan zie ik alles erin’.
‘Nee, dat wil ik niet. Ben ik zoo makkelijk te doorzien?’
‘Niet voor iedereen. Voor mij wel omdat ik belang in je stel’.
‘Hè, zegt u eens,’ Phil keerde zich geheel naar hem toe, ‘wat voor idee hebt u eigenlijk van me?’
Hij lachte. ‘Wou je dat weten? In de eerste plaats vind ik dat je een pittigen geest hebt, maar verder kan ik me er niet over uitlaten’.
‘Waarom niet? Nou niet plagen. Ik wou 't zoo dolgraag weten’.
‘Waarom niet? Omdat jij altijd zorgvuldig alles verbergt wat een juisten indruk van je innerlijk kan geven’.
‘En u kende me zoo goed,’ zei ze teleurgesteld.
‘Ik kèn je goed. Maar je bent nog een kind, je kunt nog zooveel veranderen en een vast oordeel over zoo'n kameleonnetje uitspreken is me te gevaarlijk. Ik weet niet, hoe de liefde op je zal inwerken bijvoorbeeld’.
‘Op me inwerken. Niets geen poëtische uitdrukking!’
‘Ik weet niet, of je hevig of kalm zult liefhebben, of je in alles en alles jezelf kunt geven, òf dat je....’
‘Natuurlijk je in alles en alles geven. Wat is lièfde anders?’ viel Phil hem in de rede. Hij bleef haar even aanzien. Toen glimlachte hij weer en zijn hand op haar hoofd leggend, zei hij:
‘Ik hoop dat je gelukkig zult worden, mijn kind’.
Phil stond roerloos. Haar hart klopte luid. Ze bleef staan, toen hij naar binnen ging. Toen werd de kamer verlicht en het schemerlicht op de warande vervaagde. De avond was buiten gesloten. Aarzelend kwam ze de kamer in. Meyland trad haar tegemoet. ‘Het is elf uur, Phil, je moet gauw naar bed. Morgen om negen uur komen de polissen weer!’
‘O!’ zei Phil. Ze had zoo graag zijn kamer eens goed bekeken. Maar zwijgend volgde ze hem naar beneden en nam afscheid van zijn vrouw.
‘Ik zal je even thuis brengen,’ zei Meyland, terwijl hij Phil aan haar mantel hielp. En zijn hoed van de kapstok grijpend, ging hij de deur uit. Buiten kraakte het grint. Ze liepen de stille straat door naar het park. De zomerhemel stond vol diepe sterren. Plekken zwarte schaduw lagen op den blonden weg. De nachtwind suizelde door de boomen, die heen en weer wiegden met zoete bewegingen.
Ze gingen langs den vijver, die een donker geheimnis was onder de bloesemende twijgen. Een vogel ritselde boven hun hoofd.
Phil liep dicht naast hem. De zomernacht was haar een zalige beklemming. Een snik ontsnapte haar opeens.
‘Phil, wat is er?’ Hij fluisterde bijna. En zij fluisterde terug: ‘Ik ben zoo gelukkig....’
Hij stond stil. ‘Hoe komt dat’ zei hij veel luider.
‘Het is hier zoo prachtig. En die heerlijke stilte!’
‘O!.. Ja,’ en toen. ‘Het is een Fantaisie Impromptue, nietwaar Phil? Dat is eigenlijk het heele leven....’
Bij haar huis nam hij snel zijn hoed af, drukte vluchtig haar hand en riep: ‘Morgen om negen uur polissen! Wel te rusten’.
(Slot volgt).
|
|