Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 26
(1916)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 1]
| |
COLLECTIE LOUDON.
schoorsteen in de voorkamer van het huis aan de koninginnegracht te 's gravenhage | |
[pagina 1]
| |
De collectie Loudon,
| |
[pagina 2]
| |
vriendelijke gastvrouwe, wie 't geen moeite te veel was de kasten te openen, er uit te halen, of van den wand te nemen, wat voor studie en reproductie 't meest geschikt was. En ook dat van nabij bekijken, in de handen te kunnen nemen en aan te voelen, is voor den artiest altijd 'n genot geweest. Hoe blij was ik de wereldberoemde collectie zelf nog dáár te kunnen zien!
Jhr. John F. Loudon is begonnen de verzameling aan te leggen in 1867. Hij was wijlen de oom van onzen tegenwoordigen minister van Buitenlandsche Zaken en zijn zuster, in wier omgeving ik 't voorrecht had alles te mogen bestudeeren, daar waar de collectie langzamerhand den alom verspreiden naam heeft gekregen. Als 'n echt kenner en man van verfijnden smaak kocht Jhr. Loudon alleen in alle opzichten onberispelijke stukken, en liet bij 'n verkooping nooit de gelegenheid voorbij gaan een stuk te verkrijgen tegen welken prijs ook. Belangwekkend is 't te lezen in 't artikel van Ph. Zilcken over de collectie Loudon in ‘la Revue de Hollande’, hoe 't verzamelen omstreeks dien tijd wel vrij wat gemakkelijker was voor den liefhebber dan nu, daar kunstproducten over 't algemeen nog maar heel weinig op prijs werden gesteld. Typeerend, voor ons nu heiligschennend, zijn de aangehaalde voorbeelden van kinderen, die op zolder ‘speelden’ met portretten door Frans Hals geschilderd als mikpunt voor hun balspel, 'n werkvrouw die van haar meesteres Saxische beeldjes en oud-Delftsche groentenschotels, in den vorm van ‘kolen’, cadeau kreeg, omdat men er niets in zag en zich ervan wilde ontdoen; wij allen kennen nu nog de voorbeelden van onze grootouders, oude tantes en ooms, enz., die ‘al die leelijke prullen’ liefst naar den zolder doen verhuizen. Daar Jhr. Loudon uitsluitend Delftsch verzamelde, is de collectie 'n wonder-mooi geheel van ± 500 stuks geworden, in den betrekkelijk korten tijd van 10 jaar. In 1872 kocht hij de geheele verzameling de la Villestreux, en was bezitter van de bekende faïence viool uit de coll. v. Romondt te Utrecht. In de Inleiding van zijn beschrijvenden catalogus der coll. Loudon roemt Henri Havard deze wel in den hoogsten graad:....‘c'est de l'avis des gens compétents, la plus complète, la plus riche en grandes pièces et la mieux fournie en morceaux rares, de toutes celles qui existent’.
Er is in de laatste jaren veel geredeneerd over de kunstwaarde van de Delftsche faïence. Na lange, absolute miskenning zijn er aan den anderen kant groote enthousiasten verrezen, die er wonderen van menschelijk kunnen in zien en in hun overschatting 'n mooi Delftsche schotel gaarne boven 'n mooi olieverf-schilderij stellen. Wat nu is hier 't geval? Zeer terecht zegt Havard: ‘Nous ne sommes point, en effet en présence d'une industrie artistique, qui semble jaillir du sol, y trouve sa raison d'être et son aliment. Tout en elle au contraire apparaît artificiel, hétérogène et factice. Tout jusque dans ses éléments essentiels est emprunté au dehors. Le plomb, l'étain, les couleurs doivent être demandés à des nations voisines! La terre elle-même, matière la plus importante, base indispensable de la fabrication, n'est pas celle de la région’. En wat de versieringen betreft, overal zijn de al bestaande motieven in alle mogelijke samenvoegingen toegepast. En toch, en juist dat, hoe oorspronkelijk! Het aardewerk of faïence ('t woord is afkomstig van de stad Faenza) met z'n bizonder glazuur onderscheidt zich van het porcelein zoowel door de bereiding en samenvoeging der grondstoffen als door 't bakken. Hoe mooi ‘doet’ juist de vette ‘pâte’, met 't fijn warme wit, zacht en diep blauw, rood, groen en geel, intens en schitterend, maar altijd fijn, met den glans van 't echt kostbare en zeldzame. Havard stelt de Delftsche plateelmakers | |
[pagina 3]
| |
en schilders boven die uit Rouaan, Straatsburg, Moustiers. Deze superioriteit was door de buitenlandsche fabrikanten allang erkend, opmerkelijk is 't ook, dat men leest hoe in andere landen 'n plateel- of tegelbakker (vanaf de 17e eeuw) octrooi aanvraagt voor de uitoefening van z'n vak, en hij nooit vergeet naar de Hollanders te verwijzen, 't Delftsch als type voor z'n modellen te willen gebruiken. Bekend is de meest gebruikte uitdrukking toentertijd: ‘'t is als Delfs Puyk’. Aardig is ook hoe 't woord ‘Delftsch’ 'n zelfstandig naamwoord werd, dat langen tijd vooral in Engeland gebruikelijk was voor.... alle aardewerk. Uit Nederland werd de industrie door protestantsche vluchtelingen onder koningin Elisabeth naar Engeland overgebracht. De techniek had vooral veel verbetering te danken aan 't streven om 't Chineesch porselein zooveel mogelijk nabij te komen. Het meest is zij verschuldigd aan ‘Josiah Wedgwood’. Jewitt in z'n werk aan Wedgwood gewijd, vertelt o.a. dat in Engeland Delftsch werd gemaakt van buitengewone goede qualiteit te Liverpool, Londen, Bristol. Ook in verschillende andere landen o.a. Skandinavië ontleent de faïence-industrie haar oorsprong aan de nabootsing van 't oud Delftsch aardewerk. De antieke aardewerken uit Perzië, Assyrië, China, Japan, Arabië, Mesopotamië en Caïro in de middeleeuwen worden gevolgd door de Europeesch Gothische producten: in de 13e eeuw vinden we de Spaansch-Moorsche faïence, de Majolica's, en in de 16e eeuw de Fransche en de Delftsche faïence.
faience viool.
De geschiedenis der Delftsche Plateelbakkerijen vertoont vele leemten door 't ontbreken van duidelijke archieven dien kunsttak betreffend. In 1536 is geheel Delft met al de oude archieven door brand vernield, in 1618 volgde de tweede brand, die het stadhuis in puin wierp. In 1654 de ramp van 't springen van het ‘kruithuis’ (waarvan de voorstelling op een groote schotel in | |
[pagina 4]
| |
de collectie Evenepoel te Brussel zich bevindt). De Registers van het Meesterschap van 't St. Lucasgilde leveren ons slechts de namen van alle meesters tusschen 1611 en 1717. In de overgebleven manuscripten vindt men niets over de Plateelbakkerij. Slechts in één octrooi aan Claes Wytmans vinden we 'n privilege verleend om alle soorten van versierde porceleinen te mogen vervaardigen, ‘bijna gelyck aan die uit verre landen’. Dit sloeg op de nabootsing van 't Chineesch en Japansch porcelein en toepassing van allerlei Oostersche versieringsmotieven. In 't register van de stad Delft van 1600 vinden we twee namen als ‘plateelmakers’ geboekt: Hendrick Gerritsz. en Herman Pietersz. De laatste was afkomstig uit Haarlem, welke plaats door vele kunsthistorici als de bakermat van de plateelmakerijen wordt beschouwd. Door tijdgenooten is al bitter weinig over de Delftsche plateelkunstenaren en de tegelbakkerijen geschreven. Gerrit Paape in zijn ‘De Plateelbakker of Delftsch aardewerkmaaker’ (uitgegeven 1794 bij Blussé en Zoon te Dordrecht) begint met 1650, wat al 't bloeitijdperk was. Guichiardini in zijn ‘Description des Pays-Bas’ (1587) édition d'Anvers 1627 noemt de Delftsche plateelbakkers niet. Door volhardende studie, beschrijvende catalogi der bestaande verzamelingen, en onderlinge vergelijking steeds opnieuw, heeft men echter tot nu toe al heel wat vast kunnen constateeren. Volgens H. Havard kunnen we aannemen, dat de oprichting van de eerste plateelmakerijen binnen de stad valt tusschen 1596 en 1611. In 1613 waren 8 meesters plateelmakers ingeschreven in de Registers van 't St. Lucasgilde. Niet onwaarschijnlijk is 't dat Herman Pietersz. de beginselen van 't vak in Haarlem heeft geleerd. Daar toch bestonden belangrijke plateel- en ook tegelbakkerijen. S. Ampsing in z'n ‘Beschrijvinge ende Lof der stad Haarlem in Holland 1620-1628’ beschrijft ons hoe in 't Bagijnhof 'n plateelbakkerij bestond, opgericht door Willem Jansz. de Rue (werd ‘Verstraten’), Albert Jacquemard noemt in z'n Histoire de la Céramique (1873, Paris), Haarlem niet en ook bij Engelsche en Duitsche schrijvers zoeken we die stadsnaam tevergeefs. In 't Louvre bevinden zich 2 kleine schotels met afbeeldingen van de duinen en zee bij Haarlem. Op de schilderijen van onze 17e eeuwsche binnenhuisschilders zien we slechts hier en daar 'n voorwerp van ‘Delftsch’ afgebeeld, dat men toentertijd toch dikwijls voor 'n appel en 'n ei kon krijgen, maar, zooals altijd, de ‘massa’ gaat pas langzaam zien en begrijpen, wat de ‘mensch’, de vooruitstrevende enkeling soms al eeuwen te voren heeft gevoeld, gezien en begrepen. Op 'n polychrome flesch vroeger uit de coll. v. Frederic Fétis uit Brussel, zien we geschilderd: 7 st. wat ons doet bemerken, dat die aardige bibelots, die tegenwoordig buitensporige prijzen waard zijn, toen voor 7 stuivers werden verkocht.
Begin 17e eeuw zien we veel figurenmotieven in 't Delftsch toegepast, ja soms 'n overdaad van in de honderden figuurtjes zooals bij de beroemde schotel met ‘'t Laatste Oordeel’ uit de coll. Loudon. Tafreelen van schilders als Breughel, Boltzius werden gecopieerd, door de schoone, aparte behandeling meer geïnterpreteerd, daar ook de groote moeilijkheid van de versiering te doen voegen naar den vorm van het te versieren voorwerp alleen opgelost kan worden door plateelschilders van waarlijk groote verdiensten. Op 't oogenblik dat de plateelbakkerijen zich in Delft begonnen te ontwikkelen, werd op de markten 'n overvloed van Oostersch, vooral Japansch en Chineesch porcelein aangevoerd. De plateelbakkers, hierin ook wel langzamerhand geleid door den smaak van 't publiek, begonnen allerlei Oostersche motieven te copieeren. | |
[pagina 5]
| |
Met den steeds toenemenden bloei werd de verscheidenheid van vormen en versieringsmotieven buitengewoon groot. De smaak om niet alleen in verschillende nuancen van blauw te versieren, ontwikkelt zich meer en meer: de kleuren rood, geel, groen, bruin worden steeds fijner, intenser en schitterender. En als men bedenkt dat men 't penseel onder 't schilderen niet langer op 't aardewerk mag laten ‘rusten’ dan noodig is, anders ontstaan er vlekken, kan men begrijpen welk een vaardigheid en rake toets ook voor dat werk worden vereischt. Op 't midden van de 17e eeuw wordt de hoogste bloei bereikt. Tegen 1660 waren al meer dan twintig meesters ingeschreven als leden van 't St. Lucas-gilde. Opmerkelijk is 't hoe met deze bloei de plateelbakkers, die volgens veel voorkomend, burgerlijk, oud-Hollandsch gebruik alleen voornamen hadden waarachter de voornaam van den vader, ook achternamen gaan aannemen: Jacob Wemmersz. voegt den naam: Hoppestein bij den zijne; Gijsbrecht Lambrechtsz. draagt ineens den niet bepaald smaakvollen naam: ‘de Kruyk’. De Pijnackers heetten naar de plaats waar ze vandaan waren gekomen.
kinderfiguur.
De meeste Delftsche plateelbakkers zijn niet uit Delft afkomstig, maar van vreemden oorsprong. Het groot aantal fransche vluchtelingen over geheel Holland verspreid, heeft ook in de beoefening der ceramiek gedeeld (Willem de Rue, Pieter Poulisse, e.a.), en niets is zoo verfrisschend en verruimend voor de verschillende volken als met elkaar in aanraking te komen, met elkaar om te gaan en wederkeerig elkanders invloed te beseffen, langzamerhand. De fabrikanten aan het hoofd der plateelbakkerijen: de 3 Porceleinen Flessies, de Paauw, de Fortuyn, de Eenhoorn, het Oude en het Nieuwe Mariaanshooft, in de Dubbelde Schenkkan, in de Lampetkan, enz. nemen van dien tijd af hun eigen merken. De meesten teekenen met voorletters door, naast of op elkaar geschilderd. Twee meesters schijnen bizonderen in- | |
[pagina 6]
| |
vloed te hebben uitgeoefend op hun tijdgenooten-plateelbakkers: Abraham de Cooge (of Kooge) en Aelbregt de Keyzer. De laatste bootste vooral 't Oostersch porcelein naGa naar voetnoot*), waarvan Gerrit Paape o.a. schrijft: zelfs zij die 't Oostersch porcelein hadden ingevoerd, verbaasden zich over de schoonheid der nabootsingen en niettegenstaande zij in 't bezit waren van de prachtigste Oostersche porceleinen, aarzelden ze niet de copiën in te slaan: ‘zij achteden echter de copiën zo hoog, dat zij er mede pronkten’. Ook de gebroeders Cornelis, Jacob en ook Adrian Pijnacker vervaardigden voornamelijk nabootsingen van 't Japansch, die dikwijls die van de Keyzer nog overtreffen. Van Johannes Verhaagen, Frederic v. Frytom zijn meest voorwerpen alleen in blauw bekend. Willem Klestyus, oprichter van de plateelmakerij: de Metaalpot, maakte o.a. de groote ‘pullen’ met noble profileeringen, sierlijk van lijnen dikwijls ‘gecanneleerd’ en beschilderd met de weelderige cachemire versieringen: mengeling van prachtige guirlandes, lambrequins, schitterende bloemen, Perzische astermotieven en fantastische vogels. Interessant is 't te lezen hoe in dien tijd tien plateelschilders en plateeldraaiers werden verzocht naar Parijs te komen en dáár hun talenten toe te passen.... De prijzen stegen.... 't toppunt van bloei was bereikt.... en.... zooals altijd.... staat dan meteen 't ‘verval’ alweer klaar den berg meestal gauwer te helpen afdalen dan hij beklommen is. Waar geest en smaak worden opgeofferd aan stoffelijke voordeelen, zooals ook in onzen tijd maar al te dikwijls voorkomt, door de wil van ‘de massa’, heeft 't ‘verval’ 'n prachtig vruchtbaar terrein voor zich en is onherroepelijk! En Gerrit Paape klaagt dan: ‘Hier te lande daarentegen, daar men veelal greetiger schijnt om geld te winnen, dan wel om de Kunsten en Wetenschappen de hoogstmooglijke trap van volkomenheid te doen bereiken, begon de ijver om het aardewerk al de zo zeer geroemde schoonheden te blijven bijzetten, merklijk te verflaauwen: allengskens werd het zo wel minder in innerlijke waarde als uiterlijk voorkoomen!’ En Havard zegt dan: ‘ce n'est plus l'artiste qui impose son esthétique et son goût, c'est le marchand à l'affût des préférences du public’. En dát is 't! De ‘winckelhouder’ wordt in 't vervaltijdperk no. één, waardoor, zooals altijd, de hoedanigheid van 't werk moet afnemen. We zien dan: stoven, handwarmers in den vorm van gebedenboekjes, vogelkooien, grillige beeldjes, violen, kwispedoors enz.. Verder dragen vele schotels en borden teekenen van ontaarding: vroeger met aardige echt oud-Hollandsche mopjes beschilderd, worden ze dan ‘versierd’(?) met Hollandsche en Fransche rijmpjes vol laag bij de grondsche toespelingen en geheel vuile inhoud, dikwijls door notenbalken begeleid! Ook worden verschrikkelijk-leelijke portretten (o.a. van Willem V) gemaakt, die meer op caricaturen gelijken. 't Saksisch porcelein werd veel door de Dextra's nagemaakt. Van Piet Vizeer kennen we alleen gracieuse koffie- en theepotten en kannen, korfjes van supérieuren smaak en rijke versiering. Wel eigenaardig is 't, dat men in 'n land en periode van overheerschende ‘vaderlandsliefde’, in dien tijd en altijd door daden bewezen en gehuldigd, zoo weinig faïence-voorwerpen ziet versierd met ‘vaderlandsche’ onderwerpen. (Graf van Willem den Zwijger, coll. Loudon). Uit 't Oosten begon men toen soms half afgewerkte modellen, serviezen enz. naar Europa te zenden, waar zij dan verder werden voleindigd. Ook had andersom uitvoer van half afgewerkte Hollandsche voorwerpen naar 't Oosten plaats. De Delftsche faïence ging nu met rassche schreden haar algeheelen ondergang tegemoet. Volgens Havard kunnen er hoogstens 30 plateelbakkerijen hebben bestaan; 'n reglement uit de Delftsche archieven noemt er | |
[pagina 7]
| |
slechts 28. G. Paape telt er in 1794 nog slechts 10 en in 1808 bestonden er.... 8. In dat jaar werd 'n Engelsche(!) plateelbakkerij te Delft opgericht: 'n fabriek in zoogenaamd Engelsch aardewerk.... 't Laagste punt van verval was nu wel gekomen, 'n treurig lot van de eens zoo roemrijke industrie, die vroeger zooveel naar Engeland en de Engelsche koloniën uitgevoerd had.
zwart delftsch.
Ook in Algiers wordt in de woningen o.a. mooi oud-Delftsch aangetroffen, gekaapt door de zoo beruchte Barbarijnsche zeeroovers van voorbijvarende schepen. Jammer genoeg kan men hierover maar weinig te weten komen, daar 't voor vreemdelingen uiterst moeilijk is, in die woonhuizen toegang te verkrijgen. Buitenlandsche concurrentie had niet weinig bijgedragen tot 't spoedig afloopend verval. De tijd van verdeeldheid van 't volk in Prinsgezinden en Patriotten drukte op alle kunsttakken z'n stempel en was natuurlijk ook op de plateelbakkerij van nadeeligen invloed, die meewerkte tot ontaarding. 'n Heel klein aantal plateelbakkers brachten nog werk voort hun voorgangers waardig, maar 't waren de laatste opflikkeringen van 't uitdoovende vuur, de zwanenzang van de eens ‘bloeiende’ ceramiek. In 1833 hield 't St. Lucasgilde op te bestaan. De fabrieken: de drie Klokken en de Porceleinen Fles gingen voort tot 1850. In dat jaar werden de fabrieksgebouwen van v. Putten verkocht. De Dames Piccardt hadden hun plateelbakkerij in de steek gelaten; zij werd weer opgevat door de bekende Joost Thooft, met al spoedig gunstige resultaten, vooral ook door medewerking van Lecomte, toen professor aan de ‘Polytechnische School’ te Delft. Toen in 1890 de heer Thooft overleed, ging de directie der onderneming over in handen van zijn medewerker sedert 1884: de heer Labouchère en bloeide weer 'n fabriek van artistieke waarde opnieuw in de vroeger om haar aardewerk wereldberoemde kleine stad. Tegenwoordig werkt de fabriek onder 3 Directeuren: de heeren Labouchère, Mauser en Van der HoopGa naar voetnoot*). | |
[pagina 8]
| |
oud-delftsche tegel.
Wat nu het vervaardigen van het Delftsche aardewerk betreft, Gerrit Paape vertelt hoe daarvoor driëerlei soort van aarde werd vereischt: Doorniksche, Rhijnlandsche of Zwarte en Delftsche aarde (verschillend van elkaar door meer of mindere schraalheid en vetheid en door de kleur), die vermengd 'n vrij langdurige behandeling ondergaat: drogen, weeken, zeven, kneden, enz., waarna de Draaier er mee kan werken op de Draaischijf, met duim en vingers en met behulp van platte houten spaantjes er de gewenschte vormen aan gevend, om die daarna in de droogrekken op de droogzolders tot voldoende stevigheid te laten komen. Na 't ‘bijschaven’ dezer eerste vormen weer drogen. In dien tijd al werden ook voorwerpen ‘gegoten’ in de negatieve afdrukken der uit de hand gedraaide stukken. Het werk dat uit die vormen komt, wordt natuurlijk ook nog weer geschaafd, en verder afgewerkt. Na 't door en door drogen: 't bakken en glazuren, waarna de voorwerpen klaar zijn om te worden beschilderd. Met de zuiver artistieke behandeling was 't in Paape's tijd treurig gesteld. Hiervan schrijft hij o.a.: ‘deze kunstbekwaamheid is, zo al niet geheel verdweenen, ten minste derwijzen verminderd, dat ze bezwaarlijk is aan te treffen, en zulks is in 't geheel geen reden van verwondering, daar onkundige handen de penseel voeren, en de belooningen voor den besten arbeid naauwlijks droog brood aan den kunstenaar opleveren. Uit dit | |
[pagina 9]
| |
alles kan men genoegzaam gissen, dat de schilderkunde der Plateelwerkers van een zeer geringe beteekenis, en met een tekenkundig oog beschouwd van den slegtsten smaak is. Men heeft nog wel Tekenscholen opgericht om er de jeugd tot het Plateelschilderen geschikt, in te onderwijzen, doch altoos ontbreekt er het voornaamste de bekwaamheid aan de eene, en lust aan de andere zijde’.
schotel met 't laatste oordeel.
Na de beschildering werd 't werk dan ‘gekwaart’, dat is geglazuurd om het stuk de schoone glans te geven. Het te bakken aardewerk werd daarna in 'n soort steenen cylindervormige ‘kokers’ geplaatst; schotels en borden op horizontale pennen daarin rustende, 't kleinere werk op steenen platen (bodems) gezet. Deze gevulde kokers worden in de oven geplaatst, 'n hoog steenen vierkante gebouw met eenige afdeelingen (bogen) van boven afgesloten door 'n gewelf rustende op zware muren en bodem, waaronder 't vuur gestookt wordt. De kokers worden in voor-,midden- of achterboog geplaatst, al naar de voor de voorwerpen vereischte oogenblikkelijke hitte. Nadat de oven gevuld is, wordt de open voorkant | |
[pagina 10]
| |
dichtgemetseld, deze deur van de noodige gaten voorzien en aan de buitenzijde bepleisterd. 't Stoken geschiedde met hout. ‘Gemeenlijk agt en twintig à dertig uuren’ duurde 't bakken, waarna men ophoudt te stoken. Dit alles, nu in 't kort, beschrijft G. Paape zeer uitvoerig.
vruchten in oud-delftsch aardewerk.
Bij m'n bezoek aan 't kantoor van ‘de Porceleynen Fles’ aan den Rotterdamschen weg, waar ook de fabriek van 't grove werk is gelegen, en in de eigenlijke aardewerk-fabriek in 't Oosteinde te Delft, heb ik veel interessants gehoord en gezien. Opvallend is dadelijk de kalmte en stilte, zoo in contrast met alle overige fabrieksnijverheid, - maar vooral in de artistieke afdeeling voor alle werk op kunstgebied 'n eerste vereischte. Natuurlijk is, zooals alles op deze wereld steeds met den tijd zich wijzigt, de wijze, waarop Delftsch aardewerk gemaakt wordt, ook veranderd. De heer Mauser was zoo vriendelijk mij hier een en ander van te vertellen: De stoffen ter fabrikatie zijn al anders: o.a.: silex, kaolin, steen v. Cornwall en kleiaarde (plastische aarde) uit Devonshire zijn geheel gelijk aan die der mooie Engelsche faïence, weer bedekt met 'n glazuurlaag, die 'n versiering toelaat met penseel van 'n even groote fijnheid als op 't porcelein. Bij 't bakken vindt steeds 'n veel grootere verhitting plaats dan vroeger, nu van 2 steenkolenvuren naast de oven: zooals op velerlei gebied tegenwoordig, is alles dus zooveel mogelijk erop ingericht, 'n afdoende, vlugge, goedkoopere manier van bereiding toe te passen en 't door de ondervinding geleerde: sterker materiaal, minder gauw breekbaar. Door de fijne witte klei, waarop direct kan worden geschilderd, verviel 't witte glazuur | |
[pagina 11]
| |
wat niet meer noodig was, en wordt alles één keer geglazuurd. Men heeft er nog wel oud-Delftsch nagemaakt, en maakt nog steeds ‘Pijnackers’ en wel op precies dezelfde manier als vroeger, precies zooals we in 't boekje van G. Paape kunnen lezen. Daar Pijnacker de oorspronkelijke oprichter is van de Porceleynen Fles wordt deze bewerking uit traditie, meer bijna ‘uit de aardigheid’ om dit interessante zoo voortgezet. Maar zeer begrijpelijk is men liever oorspronkelijk en zoekt steeds door eigen wegenGa naar voetnoot*).
tegelschilderij.
Van 't ‘Oude Delftsch’ biedt de collectie Loudon de schoonste voorbeelden, een onbeschrijfelijke embarras de choix. Zoodra men de vestibule betreedt van 't mooie, oud-Hollandsche huis, waarvan de voorgevel met 't bruine houtwerk al dadelijk donker-tonig aandoet tusschen de andere huizen, ziet men.... Delftsch, vaste, blijvende tegelschilderijen. 'n Goud- en groenkleurige gobelin portière door en men bevindt zich in het Trappenhuis. Harmonie om ons heen! De eerste aandoening doet 'n oogenblik stilstaan.... onze oogen passen zich aan aan de toon van 't geheel en men ziet rond.... Men verwacht zachte orgeltonen of spinetklanken te zullen hooren, die beelden uit 't verleden oproepen. Boven 'n mooi gebeeldhouwde donkerkleurige bank 'n Delftsche tegelschilderij voorstellende 'n gezicht in Scheveningen met de bekende kerk. In 't midden de prachtig gebeeldhouwde, donkerbruine trap; rondom gobelin portières met goud-bruin, pauwenblauw, zeewiergroen; en 't licht dat door de hier en daar gekleurde ruiten speelt op de donker houten betimmeringen, op 't weelderig beeldhouwwerk, overal druk, maar sober gehouden, en steeds gedempt door de tonige atmosfeer, waarin iets godsdienstig-gewijds is. In de kamers overal die tinten waarin goudbruin, zachte groenen en grijzen, diepe blauwen overheerschend zijn, daartusschen Turksche tapijten, gobelin kussens, hier en daar de éven-felle glinstering van oud-koperen kandelabers, zilveren voorwerpen en vooral 't fijne, blonde glanzen van al 't oude Delftsch.... En de mensch haalt onmiddellijk dieper en ruimer adem in die atmosfeer, ontstaan door smaak en kunstzin, sfeer van hooge beschaving, die dadelijk geheel 't wezen weldadige vrede en kalmte aanbrengt en de fijne zenuwspanning in ons verhoogt, die we ‘geestkracht’ noemen.... Veel Delftsch ook in kasten, 2 heel groote, cabinetvormige kasten met glazen deuren en zijwanden, waarvan 't goud bruine hout | |
[pagina 12]
| |
zich als 'n omlijsting voortzet in 't goud leeren behangsel.
pot a surprise.
kruikje van hoppestein. koffiepot. Tegels, schotels, plateelschilderijen aan den wand, stellen van vazen, en pullen op de portière omlijstingen en schoorsteen bekroningen. Verder: Beelden, kannen, kruiken, flesschen, horens, koffie- en theepotten, theebusjes, mandjes met à jour randen, terrines, botervlootjes, suikerdoozen, klompjes, borsteltjes, opengewerkte reukbranders, spaarpotten, stroopkannen, kandelabers, korfjes, dierfiguren zooals eenden, hanen, 'n kikvorsch, apen, kaketoe's, paarden, koeien met veelkleurige bloemen en verguld versierd, landschappen die aan van Goyen en van Berghem doen denken, schoentjes, inktkokers, aschbakjes, vruchtenschalen, cachepots, 'n rocaille pendule,.... 'n prachtig portret van Bogerman, president van de synode v. Dordrecht, in blauw, mooi van gelaatsexpressie en teer van modelé.... Eén overweldigende opsomming. Zacht groene ripszijden gordijnen, waarvan de ‘embrasses’ bij elkaar worden gehouden door.... Delftsch, waarvoor zeer oorspronkelijk ovalen bovenstukken van Delftsche borsteltjes zijn gebruikt. In een der kastjes 'n achthoekig borsteltje, in 't zeldzame z.g. ‘Zwarte Delftsch’, waarvan de gloed doet denken aan Japansch lak. Elk bord, elk tegeltje, schilderijtje is met zorg opgehangen; de dikwijls zoo hinderlijke z.g. ‘portrethaakjes’ alle sierlijk en zorgvuldig bedekt door oud-zilveren plaatjes afkomstig van kerkboeksloten.... Men meent verschijningen uit vroegere geslachten door de salons te zien dwalen, liefkozend de blikken te zien gaan over 't zoo ijverig bij elkaar verzamelde, verzorgd door teere, geestkrachtig-gevoelige handen. De kleine porceleinkasten en ook stoelen in prachtig uitgesneden Indisch ijzerhout met hier en daar 'n zilverachtig glimlichtje als op 'n torrenschild in volkomen harmonie met de geheele omgeving. In de heerlijke serre vol bloemen- en plantengeuren, groote Delftsche tegeltableau's, o.a. één, gevormd door 78 vierkante tegels, met Chineesche en Indische voorstellingen. Men ziet er gloedvolle, zwarte negerfiguren, pagoden, bootjes, honden, bloemen, paarden, vogels in schitterend mooie kleuren: blauw, rood, geel dat aan 't Chineesche citroengeel doet denken, groen, en mangaan-violet. Alles | |
[pagina 13]
| |
fijn en vast geteekend, met recht 'n prachtstuk (hoogte 1.70 M., breedte 78, van Willem Klestyus, 1663). De tuin inkijkend, ziet men donker houten zuilpilasters tegen de muur, die geheel overgroeid 's zomers één rozenhof is vol kleurenharmonie. Dezelfde pilasters in Italiaansche Renaissance zag ik in een der bovenkamers om de deurportiek. De betimmering, afkomstig uit 'n oud kasteel, overgebracht naar deze omgeving, waar zij toch geheel tot haar recht komt. Daar boven zag ik naast hoogpotige, prachtige Indische kastjes, waarop 'n geheele verzameling Boeddha-beeldjes in brons, goud en zilverGa naar voetnoot*), weer Delftsch, o.a. pullen geheel gecanneleerd, 'n Delftsche eeuwigdurende kalender met in de 4 hoeken afbeeldingen van de 4 jaargetijden, ertusschen kleine bladversieringen en inscripties, alles in mooi staalblauw, in donkere lijst gevat. De vensteromlijstingen weer geheel in stijl met de rondbogen om de uit kleine ruiten bestaande ramen, waarop bovenaan soms 'n wapen was geschilderd. Ook daar tooverde 't licht die heerlijke intieme sfeer op de meubels, de olieverfportretten aan den wand, en 't teere Delftsche glinsterde weer in blonde harmoniën.
pasteischaal.
spaarpot. delftsche kakatoe. Op 't boven- en trapportaal van de breede draaitrap Delftsche tegelschilderijen, 'n paar blijvende, vast in de muur. Welk Delftsch uit de benedenvertrekken te ‘beschrijven’?! Twee prachtige, witte, naakte kinderfiguurtjes, 52 c.M. hoog, ware kunstjuweelen, in éenvoudig elegante houding, 't kopje wat omhoog kijkend, mandjes met druiventrossen in de handen; zóó schitterend en zóó sober in de 3 hoofdtinten, onvergelijkelijk mooi wit 't figuurtje, vol fijne kleur en glazuurglans met teere glimlichten, 't blauwpaars der druiven en bruingeel der draperie. Daarbij 't lokkenkopje, lijfje, armpjes en beentjes van 'n prachtig, gevoelig modelé, dat geheel de mollige, teere lichaamsvormen uitdrukt, de expressie van 't kopje: rond kindergezichtje, onschuldig en vrijmoedig, | |
[pagina 14]
| |
alles stempelt 't tot 'n kunstwerk van den eersten rang. De maker is echter onbekend; afkomstig uit ± 1725. De groote polychrome schotel (in blauw en okertinten) voorstellende ‘'t Laatste Oordeel’ (Thomas Janszoon ± 1608-1620). Door de buitengewoon drukke teekening en de massa figuurtjes alle in vrij zachte tinten is de schotel zeer moeilijk goed te reproduceeren. Geen wonder dat Havard al klaagde, ‘dat hij heeft getracht de schotel te reproduceeren, maar dat alle pogingen tot zijn groote spijt faalden’. De foto in z'n catalogus (1877) geeft dan ook nagenoeg niets weer van de prachtige, fijne teekening. Bijgaande reproductie (bl. 9) is veel beter geslaagd, maar de schotel blijft nog 'n lastig voorwerp daarvoor. Bovenaan op 'n wolkenboog zetelt God in de figuur en kleeding van een jonge vrouw, de armen over de wereld uitstrekkend. Aan de rechterhand in het zon-, links in het maanlicht 'n groot aantal uitverkorenen. Beneden 'n troep bazuinengelen; geheel onderaan staan de dooden uit hun graven op, door engelen naar de hemel gevoerd of door duivels meegesleept naar de hel. De rand is versierd met palmmotieven en engel-figuurtjes. Buitengewoon mooi zacht van kleur en gevoelig van teekening is deze schotel, (waarvan de diameter 42 c.M. bedraagt), Pâte en glazuur van fijne hoedanigheid. In groote letters is de naam van den maker op de tegenzijde geschilderd. Van Zacharius Dextra, 1758, 'n polychrome fonteintje met deksel en waschbekken. (Hoogte van 't fonteintje 43 c.M., de kom 37 c.M. + 39). Op de zeer schoone melkwitte kleur zijn versieringen in Chineesch rose, zacht blauw, groen, geel, zwart, rood en goud geschilderd: fijne Hollandsche landschapjes omringd door schelpmotieven en bloemtakken. 't Waschbekken heeft ook 'n schelpvorm. Naar dit fonteintje maakte de bekende Fransche artist Leopold Flameng een ets voor den catalogus van Havard. 't Zeer bekende kruikje in blauw, dat men in vele werken over Delftsch vindt afgebeeld, van Jacob Wemmersz. Hoppestein, 1661. De buik is geheel opengehouden, en in 't midden bevindt zich 'n galoppeerend paardje. Buik, hals en oor beschilderd met bloemtakken, insecten en zeer fijne spinnewebben. Binnen-in rondom 't paardje lezen wij: Dirck Janse v. IJselstein, anno 1658. Hoppestein was de stichter van 't ‘Moriaanshooft’, later 't Oude Moriaanshooft. Zeer elegant van vorm en decoratie is 't koffiepotje op drie bolvormige pootjes. Eigenaardig is de lange tuit zooals van 'n bloemgieter, dat 't gracieuse cachet verhoogt. Het geheel is versierd in frisch blauw rood en groen met Chineesche bloemen en vogels. Glazuur en kleuren zijn van 'n buitengewoon schitterenden glans. Gemerkt met de initialen van Louwys Fictoor 1889 (Dubbelde Schenkkan). Van 't zwarte Delftsch zijn 'n theepotje, borsteltje en bordje gereproduceerd (bl. 7). Prachtig deed dit donker aardewerk tegen 'n zacht carmijn rood kleed uit Tunis. Heel mooi is de zacht roode, groene, blauwe, bleek-violette en gele versiering soms met 'n wit randje op de donkere fond (van J.P. Dextra, 1750). Delftsche violen bestaan er maar vijf. Ofschoon alle producten uit 't vervaltijdperkGa naar voetnoot*) is die uit de coll. Loudon 'n zeer schoon stuk. Ook hiervan maakte L. Flameng 'n ets in den catalogus van Havard, die haar uitvoerig beschreef in den cat. v.d. coll. v. Romondt, waarvan zij toen nog deel uitmaakte. Geheel in blauw zien we op den voorkant 'n binnenhuistooneeltje geschilderd, 'n vroolijk gezelschap in 'n zaal met in de rechter bovenhoek 'n gedeelte van 'n strijkorkest. Aan de achterzijde boeren en boerinnen dansende om 'n op 'n verhevenheid staanden vioolspeler vóór 'n herberg, de bekende veel voorkomende 17de-eeuwsche tafreeltjes. Eigenaardig is 'n donkergeel-bruin ivoren kopje (gelijkend op 'n Gothisch narren- | |
[pagina 15]
| |
kopje), op 't samenkomen der snaren onderaan bevestigd en er waarschijnlijk later eens op gezet. Zuiver decoratieve luxevoorwerpen meer uit grillen dan uit harmonieuzen geest ontstaan. Toch vond ik 't aardig te hooren hoe Thibaud er eens op getokkeld heeft en 't geluid toch niet leelijk was.
schotel, genre palissy.
Zeldzaam mooi en rustig was 'n langwerpig-vierkante spiegelomlijsting geheel in blauw van 'n onbekenden maker, gedateerd 1736. Aan de 4 hoeken 'n blad in relief, verder acanthus-Lodewijk XIV motieven en cartouches waarin allegorische figuren. Aardig is 't bij al 't herinneren te denken aan de groote harmonie steeds van 't geheel, bij vele zóó uiteenloopende vormen! Daardoor denk ik nu aan 2 rechthoekige plaketten in blauw, voorstellende een zijaanzicht van 't graf van Willem den Zwijger te Delft. Boven aan 't monument 'n kleine cartouche met opschrift, geteekend door Isaak Junius 1640. De andere van denzelfden vorm als pendant den voorkant van 't graf weergevende. Twee pyramiden herinner ik me, die heel mooi de wandhoeken van een schoorsteenmantel vulden, in zachte en veelkleurige versiering met Perzische motieven; mooie ‘Pynackers’, pullen en flesschen met Japansche en Chineesche versieringen in blauw. 'n Bord met humoristische versiering (rood, geel, groen, blauw, bruin-violet) uit ± 1680, ongemerkt, voorstellende: 'n boer, 'n matroos, 'n advocaat en de Duivel, waarbij de volgende woorden zijn geschilderd: De Boer: Ik leev op Regt. De matroos: Regt of krom, als ik 't maar heb, Ik geef | |
[pagina 16]
| |
collectie loudon (koninginnegracht, den haag). doorkijk benedensuite.
| |
[pagina 17]
| |
er niet om. De Atvocaat: Ik kan van krom regt maake, daarom draag ik een mantel van root scharlaake. De Duivel: Kan jij van krom regt make, dan zal jij van mij noote kraake. Van Louwijs Fictoor 1689 (Dubbelde Schenkkan) 'n prachtige achthoekige pot met deksel, geheel gecanneleerd en beschilderd met cachemireversiering, blauw, rood, groen van 'n heerlijke schittering en rijkdom. Ter bekroning van 't geheel is de dekselknop in den vorm van 'n leeuwen-figuurtje zeer smaakvol opgelost. 'n Bizonder mooie plaket is die van J. Aalmis (Delft en Rotterdam geteekend 1731) met afgeronde hoeken en eenigszins opstaande randen, stijl Lodewijk XIV met prachtige versiering als kantwerk met Rouaansche motieven in blauw. In 't midden zien we 'n gezelschap voorgesteld: eenige heeren aan 'n tafeltje en eenige dames aan 'n tweede tafeltje op 'n tuinterras. In de hoeken vier medaillons met halffiguurtjes. Weer zie ik kandelaber-plaquette's hangen, rondom den spiegel met de in blauw versierde Delftsche lijst. Ook in blauw met zacht uitloopende versieringen als wuivende bladeren met onregelmatig gekartelden rand. Daarboven 'n groote schotel met in 't midden de voorstelling van Europa door den Stier weggevoerd, onderwerp dat ook in 't Delftsch meermalen is behandeld. Een van de weinige Delftsche voorwerpen, waarin ik 't zacht turquoise blauw zag toegepast. 'n Polychrome tegel voorstellende 'n vogelkooi met rozetten en acanthusbladen versierd. Merkwaardig, doch op zichzelf vrijwel smakeloos was een vogelkooi in blauw, geel, bruin onder 'n opgeslagen, rijk versierd soort baldakijn. 'n Klein zachtkleurig beeldje voorstellende 'n kind dat 'n doorn uit den voet trekt, 'n altijd aantrekkelijk en geliefd onderwerp, in rood, blauw en goud sober versierd. Zes groote schotels in blauw stelden de geschiedenis van den Verloren Zoon voor. De figuren dragen 18e eeuwsche kleeding en lijken gecopieerd naar gravures uit dien tijd. Twee sauskommetjes genre Pompadour, met polychrome versiering, nabootsing van 't Saksisch met landelijke tafreeltjes. 'n Zoogenaamde pot à surprise, 'n kanvorm met ronden buik, de hals geheel in bladvormen opengewerkt, o.a. met Chineesche figuren versierd in rood, blauw, geel, violet en goud. Hoog 20½, van Sixtius v.d. Sande, 1705. Een van de 5 koetjes is gereproduceerd van J. Halder Adriaensz (in de Grieksche A, 1764). Met veel smaak zijn hals, rug en buik versierd met bloemen en bladen in levendig rood, groen, blauw, violet, bruin en goud. Hoogte 15 c.M. Deze kleine dierfiguren zijn zeer zelden gemerkt. Interessant is de flesch in den vorm van 'n mannenfiguurtje gezeten op 'n ton en 'n doedelzak (het 17de eeuwsche instrument bij uitnemendheid) bespelende. In prachtige kleuren beschilderd: groen, rood, zwart, geel, blauw en bruin is deze figuur van eenig mooie glazuurglans en geestig van vorm en uitdrukking. Hoogte 27½ c.M., afkomstig van Huibrecht Brouwer (in de Bijl), 1679. De spaarpot geplaatst tegen den roomkleurigen achtergrond deed o zoo fijn (zie repr. bl. 13). De fleschvorm is als't ware twee keer ingedrukt, waardoor de drie bolvormige verdiepingen boven elkaar zijn ontstaan. Met ongemeen delicaten toets zijn de gele, bruine, groene en blauwe versieringen o.a. Perzische bloemmotieven en fantastische vogels erop aangebracht. Alle versieringen, ook de randen als afsluiting van elke ‘verdieping’ zijn met buitengewoon intuïtief artistiek gevoel voor styleeren en versieren toegepast. Hoog 30 c.M., ongemerkt, afkomstig uit ‘in de Lampetkan’, ± 1760, van Maria v.d. Haagen wedwe Justus Brouwer. Vol bewondering denk ik aan den onbekenden maker uit 1784 van de 2 prachtige kaketoe's, met de typische eigenwijze uitdrukking in 't kopje en de geheele houding, uitdrukking, die door de uitnemend gestyleerde versiering geheel tot z'n recht komt. De borst- en vleugelveeren tot 'n grondvorm van regelmatige, schubvormige versieringen teruggebracht, en in welke kleuren: | |
[pagina 18]
| |
diep-blauw, bruin-violet, geel, oranje en staalblauw. Onbeschrijfelijk mooi en artistiek van afwerking. Met den schitterenden glazuurglans vond ik ze de mooiste der ‘Delftsche’ papegaaien, die ik ooit zag! (Hoogte 23 c.M.).
plaquettes.
'n Intens genot is 't voorts terug te denken aan twee groenten- of pasteischaaltjes in den vorm van eenden, van 'n modelé zóó zacht en gevoelig, geheel 't karakter van 'n eend in al z'n zachtheid van expressie weergevend, de teruggetrokken houding van de hals, 't ‘kijken’ van 't kopje en de prachtig gewelfde borst en buik. Ongemeen smaakvol en met groote zorg zijn de versieringen aangebracht in steeds broeder wordende vederschulpen: de nekveeren gestyleerd tot de borst, die in prachtig, effen, lichten glazuurglans overgaat. De vleugels op den rug vormen de losliggende deksel. Polychroom behandeld in blauw, rood-oker, geel, groen en bruin in verschillende uitloopende nuancen, die de donzen veervormen prachtig uitdrukken. (Ongemerkt, hoog 19 c.M., H. v. Hoorn, ‘de 3 Tonnen, ± 1760). Van Joh. Verhaagen, 1729, 'n groot blauw bord met Christus voor den Hoogepriester, naar de prent van Goltzius. Over 't geheel meer eigenaardig dan mooi doet de groote schotel van een onbekenden maker omstreeks 1650, genre Palissy, (afm. 40 + 60), met figuren en relief en hol inliggende randen. Op 'n afstand in de kast gezien, deden de fijne, sobere kleuren prachtig: bruin, groen, blauw en zacht rosegeele naaktfiguurtjes. Dichterbij leek de kleur me wat droog, de figuurtjes te grof; in 't midden 't tafreel voorstellende Venus in liggend-zittende houding en spelende met amorgodjes. De rand is afwisselend versierd met maskers en relief en medaillons, waarin aardige, naïef geteekende landschapjes en zeegezichten. Hieraan vooral ziet men dat de schotel Hollandsch fabrikaat is, overigens is de eerste indruk geheel: ‘'n Palissy-schotel’. | |
[pagina 19]
| |
Van 't ontzettend groot aantal plaketten en tegels in allerlei vorm, met alle mogelijke randen en versieringen, was 't uitkiezen ter reproductie vrij lastig. Er waren o.a. veel heel groote plaketten, langwerpig met donkerkleurige randen om polychrome voorstellingen van vazen met bloemen, omringd door vogels, insecten, jeu de fond, enz.: dezelfde onderwerpen steeds weer herhaald, nooit vervelend, altijd weer frisch en mooi. Die met de arreslee is gedateerd 1754 (afkomstig v.d. wedwe Brouwer in de Lampetkan), hoog 34, breed 40, dus van ‘gewone’ afmetingen. 't Geheel is 'n ruitvorm in zachte kleuren: violet, zachtblauw, geel, zacht groen. De versiering van de Lodewijk XIV schelpvormen op de hoeken der ‘ruit’ zich voortzettend in 'n spiraalrand, die o.a. aan Grieksche vaasbeschilderingen doet denken, is 'n mooie omlijsting van 't aardige in zacht violette lijnen geschilderde winterlandschap van naïeve compositie. Daarbij 't prachtig glazuur met al de fijne glimlichtjes, dat het tot een van de ‘opvallende’ plaketten tusschen al de anderen maakt. 'n Interessante hoek mocht gereproduceerd worden, waar de spiegel hangt met de weelderige omraming van afhangende vruchten, tusschen al 't lichte Delftsche druk, maar o zoo mooi! al die peren, appels, druiven, vijgen, abrikozen in geel-okertinten, frisch-bruin, staal-blauw, alle mooi gemodelleerd. Vele van zulke vruchten, o.a. pruimen van 'n mooi paars-blauw, zag ik hier en daar afzonderlijk in de kasten liggen: 'n serie gemaakt door wedwe Brouwer ‘in de Lampetkan’. 'n Klein plateelschilderij in 't gedempte licht bij 't raam hangend, trok m'n bizondere aandacht. In de donkere lijst glansde de diepe kleurenharmonie: mengeling van pauwenblauw, goud, cobalt blauw, bruin, donker-violet en smaragdgroen, 'n landschapje met blanke wolken erboven. Hoe lang stond ik bewonderend voor dit kleinood, me steeds meer in die intense kleuren verdiepend.
kalender.
Weer zie ik 'n langwerpig 8 hoekige tegel, waarop 'n ruitergevecht in blauw; 'n groote ovalen plaket in blauw met veel Lod. XIV motieven, in 't midden 'n landschap, waarin koeien en figuurtjes; tegels met de voorstelling van Mozes in 't biezenkistje, en Mozes die den Egyptenaar doodt. 'n Melkkannetje van Aelbregt de Keyzer, 1642, in de vorm van 'n aap met 'n steekje op, met 't opschrift: ‘Kees is goet, hij geeft melk in overvloed, als je syn bruik maer vol doet’. Twee bloemenvazen van Jan v. Hammer, 1661, in waaiervorm, met 8 tubevormige kokertjes om de bloemen in te steken, de | |
[pagina 20]
| |
ooren aan beide kanten hebben den vorm van 2 drakenkoppen, de versiering in rood, groen en diep-blauw, met 'n prachtig helder, doorzichtig glazuur. Twee schotels met Chineesche versieringen van Angestein Reygens, 1663, in fijn bleekrose en groen, blauw, zwart en goud. Van denzelfde herinner ik me 'n schotel ook op Chineesch motief, voorstellende 'n dame te paard omringd door haar dienaren. Zeer fijn van teekening, 't vrouwenfiguurtje elegant van houding; zeer schoon deden de kleuren op de melkblanke fond. 'n Zeshoekig theepotje met vierkant hengsel versierd met Japansche motieven in blauw, rood, groen, geel en goud; 'n opengewerkte reukbrander met kleine slangenfiguren (rose, goud, groen, rood, blauw). 'n Vierkant kandelaartje Lod. XIV met versiering in groen, rood, geel en blauw, Rouaansche motieven en eenigszins rossig glazuur. 'n Theedoosje in blauw met de geschiedenis van Tobias, pittig en levendig geteekend van Dirk van der Kest. Ook is o.a. van hem 'n ruitvormige plaket met schelpvormen. De versiering in blauw, voorstellende Jezus en de overspelige vrouw. Twee schoentjes in rood en blauw van Louwijs Fictoor. Twee hanen glanzend van glazuur, de kammen wat verguld, in bleek roodbruin, geel, groen en blauw. 'n Groote bloemenvaas, 50 c.M. hoog, met ooren eindigend in arendskoppen weelderig in blauw versierd, met voorstellingen van Neptunus en Venus, omlijst door Lodewijk XIV versieringen, van Damis Hofdick (de Witte Ster), 1705-1713. 'n Inktkoker (van Jacobus Kool) in 't Moriaanshooft, 1714), in blauw met 2 leeuwtjes die de wapens van Delft en die van Leiden in de klauwen vasthouden. Heel grillig staan ook bijbelsche en galante voorstellingen, of kermissen, landelijke tafreelen en mythologische scènes dikwijls naast elkaar op één voorwerp. Hier en daar merkte ik ook de ‘hemelsblauwe’ kleur op. Nog is 'n kleine polychrome plaket te vermelden met de graflegging (in rood, bruin, groen, geel, violiet en zwart,) van A. Kiell, de Ster, van wien ook 'n ovale plaket met herdertafreeltje naar Boucher. Van O. van Duyn (de Porceleynen Schotel) 1764, 2 beeldjes namaak Saksisch, 'n jonge dame gekleed in mantel met bont en ‘tricorne’, in haar rechterhand 'n geopende vogelkooi en 'n jonge heer ook gekleed in 't kostuum uit dien tijd in teere kleuren: geel, violet, groen, blauw, en fijn van modelé. 'n Pannekoeken bord versierd in bruin, violet, blauw en geel met druiven en appels (wedwe Justus Brouwer, in de Lampetkan). Last not least 2 ovalen tegels 22 + 18 c.M. van G. Sachtleeven, ± 1630, die ook als olieverfschilder, teekenaar en graveur bekend is, de vorm is 'n cartouche versierd in rood, blauw, geel, groen, violet, met motieven, die aan Rouaansch doen denken, met vele Lod. XIV versieringen, jeu de fond en schelpvormen. Bovenaan 'n paar engelenfiguurtjes. Bij een der twee nog 'n klein ‘meandertje’ tegen den buitenrand. In 't midden zien we 'n zittend mannenfiguurtje geschilderd (zoo een drinkebroer, genre v. Ostade), in mangaan-violet zóó geestig van vorm en uitdrukking, met een zóó gevoelige lijn geteekend, dat men denkt aan de teer-krachtige lijn van 'n droge-naaldets.
Wat uit deze schitterende collectie 't meeste indruk heeft gemaakt, zich als vanzelf aan de herinnering opdrong, heb ik nu zooveel mogelijk trachten te beschrijven. Nog kon ik doorgaan en mij verscheidene voorwerpen voor den geest halen, maar dan zou ik nu toch meer afzonderlijk gaan behandelen veel, dat men, zooals alles, binnenkort in de vitrines in 't Rijksmuseum te Amsterdam zal kunnen bekijken, en niet meer zoo in onderling verband, zooals de hierin bevoorrechten alles hebben mogen zien, en 't hun altijd zal bijblijven: met die belichting, in die omgeving.... in het huis. Den Haag, April 1916. |
|