gehad, wier leven effen en gemakkelijk is gemaakt.
Hoe geheel anders dan vorige zomers was deze zomer geweest. Hoe had hij de groote symphonie gehoord van het wijde zeegeruisch en de blauwe luchten. Voor het eerst in zijn eenzame leven werd hij gelukkig in het klare bewustzijn van de werkelijkheid van elken dag, dien hij mocht doorbrengen in deze omgeving en in de nabijheid van deze heel jonge vrouw, wier leven zoo geheel anders gericht was geweest als het zijne, maar die toch in de diepte van haar innerlijk zooveel gelijk verfijnds had als hijzelve.
Als melodieën uit de groote symphonie bleven sommige dagen in zijn herinnering achter, die hij als kostbaarheden aannam en bewaarde. Wanneer hij des morgens wakker lag en de zon zag buiten de zonneschermen, dan overdacht hij de kleine gebeurtenissen, gesprekken en woorden van den dag, die gisteren was, en leefde in verwachting de ontmoetingen van den nieuwen dag tegemoet.
Een morgen had hij haar uitgeteekend, zooals ze zat op de houten verandatrap, een grooten zonnehoed op het blonde, gewelfde haar, een figuurtje van ranke lijnen, de oogen neer naar het boek op haar handen, Les Solitudes van Sully Prudhomme, dat hij haar te lezen had gegeven. Te voren had hij weinig neiging gevoeld tot literatuur en verzen vooral, maar op dit werkje was zijn aandacht gericht geworden bij de opneming van Poincaré in de Academie Française, waarbij deze bewonderde wiskundige, der gewoonte getrouw, een rede uitgesproken had over hem, wiens zetel hij ging innemen, den zachtzinnigen dichter. En hij had er verwantschap in gevoeld in deze verzen, met zijn eigen innerlijk, waar heel diep ook het besef bestond, dat het niet mogelijk is, dat twee menschenwezens elkaar in hun diepste wezen kunnen naderen. Toch waren deze bewustwordingen van grenzen steeds overstemd door het vreugdevolle vertrouwen in de macht van toewijding en overgave.
Een anderen dag waren ze samen heel ver naar het noorden gewandeld, over het vochtig-vaste strand, en bij het zoeken in de duinen afgedwaald. Bij het missen van een stap langs een helling bezeerde zij haar voet, zoodat het loopen pijn deed. Den langen weg terug had hij haar gesteund, terwijl zij op hem leunde met vertrouwende hulpbehoevendheid.
Tegenover alle toespelingen der andere gasten, die hun omgang met vriendelijke belangstelling zagen. toonde zij onveranderlijk dezelfde kalme gerustheid van haar in evenwicht opgegroeid leven. Er was voorzeker bij haar geen gedachte aan flirt opgekomen. Het stond voor haar nu eenmaal vast, dat men met een man als hij niet flirtte, zooals met de jonge mannen van de tennisbaan. Zijn ernst vond bij haar altijd volle waardeering en zijn grappen, wat naïf gepoogd soms en onhandig, werden door haar begrepen en aanvaard met den glimlach, waarin misschien ook wat ironie lag, die vriendelijke en licht te dragen ironie, die hij ook van zichzelf duldde.
En een avond in de schemering, opgeklaard na een donkeren dag van regen, vertelde Dirks aan het meisje van zijn leven, van zijn willen en werken. Hij sprak van de onthouding en ontbering van zijn dorpstijd, toen hij de hei in dwaalde en de eerste vondsten deed. En hij vertelde van zijn studie en den nutteloos opgeofferden tijd aan het opnemen van een voorraad kennis, die nu eenmaal voorgeschreven was, en die hem soms tot aan het wanhopen had gebracht. Zijn eenzaamheid vertelde hij, op het dorp, de misverstane intellectueel van dien microcosmos van het dorpsleven, en de terughouding der boerenmeisjes. In de academiestad was het in andere verhoudingen hetzelfde geweest, zijn weinige maatschappelijkheid en de terughouding der anderen. Later in de steden, waar hij als leeraar gewerkt had, was hem meer tegemoetkoming getoond, maar zijn gevoeligheid was nog gewond van de reserve van vroeger, en te veel had hij geweten, dat men niet hem zocht