| |
| |
| |
Oudere Engelsche caricaturisten en illustrators,
door Cornelis Veth.
II. Na Hogarth. - amateurs - anonymi - John Kay - James Sayer - nog meer anonymi - James Gillray.
Een van de bekende prent-verkoopers in het laatste deel der 18e eeuw, Fores, adverteerde op een der politieke spotprenten, die hij uitgaf (1787) ‘Gentlemen's designs executed gratis’. Dat wilde dus zeggen, dat de amateurs, die teekeningen, of laat ons ze noemen, ontwerpen wilden aanbieden, niet nog bovendien de kosten van uitvoering en graveeren behoefden te dragen, de vriendelijke uitgever nam die voor zijn rekening. Men mag uit deze aankondiging opmaken, dat de voorwaarden niet altijd zoo gunstig waren, en dat menig gentleman (wij weten echter dat ook ladies zich aan politieke en ‘society’-caricatuur bezondigden) moest betalen voor de eer, zich gedrukt te zien. En daaruit volgt wederom, dat men zijn gevoelens gaarne op deze wijze uitte; inderdaad zou men de gewoonte van dien tijd, om in een teekening openbaarheid te geven aan zijn opinies, kunnen vergelijken met die van ingezonden stukken schrijven, welke thans meer en meer in zwang is gekomen. De politieke tinnegieters van die dagen teekenden niet beter dan hun geestverwanten van heden gewoonlijk schrijven; zij lieten zich echter terwille van de strekking de correctie van een vakman welgevallen, hetgeen meer is dan van den amateur-journalist van heden gezegd kan worden, zoodat wij er in nederigheid niet op vooruit schijnen te zijn gegaan.
john kay. looking a rock in the face.
Moeten wij dus in de periode na Hogarth wel onderscheiden tusschen de door amateurs ontworpen en óf door graveurs, óf door werkelijke (oorspronkelijke) kunstenaars uitgevoerde prenten, en de caricaturen der eigenlijke teekenaars, daarmede is niet gezegd dat er een buitengewoon groot onderscheid in waarde was. Hogarth was, wat men ook van zijn ietwat barbaarsche kunst zeggen moge, een groot man, een zeer oorspronkelijke geest, iemand die in zijn tijd stond als een reus, zonder wien men zich de cultuur zijner dagen niet denken kan. Ontembaar strijder, fier burger, alzijdig van belangstelling, sterk en weerbaar, ofschoon bekrompen in zijn overtuigingen, op zijne wijze geletterd, de pen voerend met evenveel gemakkelijkheid en slagvaardigheid, als de graveernaald, door velen benijd en afgevallen, doch door anderen, een Fielding, een Warburton, een Swift, bewonderd. De caricaturisten na hem waren min of meer begaafde avonturiers van de kunst, die, als zoovele krijgslieden dier dagen, hun wapens ten dienst stelden aan den meest- | |
| |
biedende, zonder daarom in hun eigen oogen of die hunner medeburgers geschandvlekt te zijn. Of ook wel graveurs, die zich een enkel maal gedrongen voelden, ook eens zelf een prent te maken, zooals ze er zoovele na te steken hadden.
Tot de laatste categorie behoorde John Kay, een Schot, die geen groot talent, doch tamelijk veel geest bezat en onder wiens prenten (een vierhonderdtal, dateerende van 1784-1817) er vele zijn die wegens de caricaturale gelijkenis van personen, toen te Edinburg persoonlijkheden, waardig zijn genoemd te worden. Die welke wij hier reproduceeren (naar een houtsnede van Fairholt) stelt den geoloog Dr. James Hutton voor, die verbaasd opkijkt, als hij ziet dat de rotssteenen den vorm van menschelijke gezichten hebben aangenomen.
anonymus. louis xvi says farewell to his family.
Waarschijnlijk zijn deze koppen portretten. Dit prentje is daarom curieus, omdat juist de Engelsche teekenaars van later - men denke aan Linley Sambourne in ‘Punch’ - zoozeer uit hebben gemunt in fantastische caricaturen, waarbij het menschelijk gelaat tot alle mogelijke vormen uit dierof plantenrijk, tot die van voorwerpen of natuurverschijnselen werd herleid. De soort van allegorische en dus eenigszins indirecte caricatuur treft men overigens juist bij de 18e eeuwsche Engelsche spotprentteekenaars niet of zelden aan.
Zeker niet bij het ietwat grove slag der artistieke bravo's, waartoe James Sayer behoorde, wiens prenten in 1782 begonnen te verschijnen. Hij was de zoon van een koopvaardijkapitein, en werd zelf voor procureur opgeleid, maar schijnt geen smaak voor dat beroep te hebben gehad. Zoo werd hij teekenaar, een slecht teekenaar, niet te vergelijken met de knappe politieke caricaturisten die weldra zoo tallooze prenten, waarvan de toeschrijving thans ten deele een onmogelijkheid is, voor de winkelramen zouden tentoonstellen. Sayer is echter vooral daarom het noemen waard, wijl zijn loopbaan zich het duidelijkst en openlijkst afteekent als die van den huurling. Hij was in de politiek - en zijn meeste werk is van politieken aard - geheel en al een satelliet van William Pitt junior, en zoo was Pitt's groote tegenstander, de democraat Charles James Fox, bij voortduring het doelwit van zijn aanvallen. Pitt gaf dan ook, ter belooning voor bewezen diensten, hem de niet onwinstgevende ambten van ‘marshal of the court of excequer, receiver of the sixpenny duties, and cursitor’. Wat dit ook beduiden mag, het klinkt royaal.
Er zou nu echter spoedig een tijd komen, waarin de caricatuur de tolk zou worden van andere gevoelens dan die der politieke partijschap. De Fransche revolutie en de weinig vriendschappelijke betrekkingen der beide naties zouden reeds stof genoeg geven voor een algemeene patriottische satire, Napoleon, Engeland's groote vijand zou het groote mikpunt der Engelsche caricaturisten worden, een tijdperk van forscher verhoudingen zou ontstaan en de spotprentkunst zou in de grootheid van den tijd gaan deelen.
Over het geheel is de houding der Engelsche caricatuur tegenover de Fransche revolutie in hooge mate onvriendelijk. De
| |
| |
Franschen konden toentertijd overigens toch al niet veel genade vinden in de oogen van den rechtgeaarden Engelschen burgerman. De voorstelling die men zich in Engeland van den Franschman vormde, kwam vrijwel overeen met die van Hogarth, die n.b. niet verder dan Calais is gereisd. ‘De eerste maal’, zegt deze in zijn vooroordeelen zoo hardnekkige Brit, ‘dat een Engelschman van Dover naar Calais gaat, moet hij getroffen worden door den zoo anderen staat van zaken bij zoo korten afstand. Een kluchtige vertooning van krijgshaftigheid, een pompeuze parade van godsdienstigheid, veel lawaai en weinig wol. Om te resumeeren: armoede, slavernij en aangeboren onbeschaamdheid, verscholen onder een gemaakte beleefdheid, geven u hier een trouw beeld van de manieren der geheele natie’, enz.
De vrijheidstonen van de Fransche revolutie vonden dan ook weinig weerklank in het land, waar men het als een nationale deugd beschouwde, den overbuur van het Kanaal te haten. Vonden de denkbeelden der Jacobijnen en Girondijnen wel degelijk sympathie bij Fox en zijn partij, het grootste deel der Engelsche burgerij heeft, misschien door de geheel andere omstandigheden waaronder zij verkeerde, en door gemis aan kennis van de Fransche toestanden, stellig vijandig daar tegenover gestaan. In de caricatuur vindt men dan ook de omwenteling bijna nergens verdedigd, en de zeer grove, maar lang niet slechte spotprent van anonyme herkomst: ‘Afscheid van Lodewijk XVI van zijn familie’ staat vrijwel alleen. Men kan er trouwens niet veel anders dan een zeer brute bespotting van de ongelukkige koninklijke familie in vinden; de soldaten der conventie schijnen in hun brutaal optreden en barbaarsche jool nauwelijks meer geïdealiseerd dan het vorstelijk gezin. De prent is stellig een belangrijk document, ik geloof niet dat ruwer kijk op het sinistere voorval denkbaar is.
james gillray. paul i.
Zoo eenstemmig als het nageslacht is geweest in de erkenning van Hogarth's grootheid, zoo weinig komen de meeningen overeen in de taxatie van den voornaamsten politieken caricaturist van het eind der 18de en het begin der 19de eeuw, James Gillray (1757-1815).
Wright noemt hem: den grootsten der Engelsche caricaturisten, en misschien van alle caricaturisten van den nieuwen tijd wier werken bekend zijn’.
George Cruikshank, zijn onmiddellijke opvolger, die als jongmensch het laatste werk van den erger dan kindsch geworden man uit te voeren kreeg, zag vol bewondering tot hem op. Latere beoordeelaars hebben hem ver beneden Rowlandson en Cruikshank (ik spreek hier slechts van de politieke caricatuur) gesteld, en de (overigens weinig kunstproevende) Eduard Fuchs (Die Karakatur vom Altertum bis zur Neuzeit) ontzegt hem - of het op eigen gezag alleen is weet ik niet - den naam van kunstenaar.
Ongetwijfeld is Gillray een knap, ver- | |
| |
nuftig en geestig teekenaar geweest, een meester in zijn eigen nuchter grappigen trant, al ontbraken hem de sterke stijl van Hogarth, de breedheid en het élan van Rowlandson, de diepte en fijnheid van George Cruikshank. Een scherpzinnige, zakelijke, vindingrijke polemicus met de etsnaald, niet zonder finesse en niet zonder schoonheidsgevoel is hij geweest, ver uitstekend boven de vele vakgenooten om hem. Hoewel hij een forsch en vernuftig compositeur was, bovenal uitmuntend in het geven van een gechargeerde gelijkenis zijner slachtoffers, puntig in zijn onderschriften, die door de beknoptheid zich gunstig onderscheidden van de verklaringen die de meesten zijner tijdgenooten noodig hadden - hoewel hij dit alles geweest is, komt het mij voor dat men hem niet zulk een belangrijke plaats in de geschiedenis der oudere Engelsche caricatuur mag toewijzen als aan Hogarth, Rowlandson of George Cruikshank. Juist omdat hij bijna uitsluitend politiek spotprentteekenaar is gebleven, is zijn werk niet geworden tot wat het oeuvre der anderen was: een volkomen beeld van de zeden zijns tijds, een trefende, oprechte karakteristiek van het leven in zijn land om hem. Een nooit aflatende opmerkzaamheid, een intuïtief besef, een eigen sterke visie op hun wereld dat was wat Hogarth, Rowlandson en George Cruikshank tot méér dan geestige satiristen, tot groote kunstenaars maakte. Hun werk geeft in kunstvollen vorm de cultuurgeschiedenis van hun land, dat van Gillray slechts de politieke geschiedenis.
james gillray. the national assembly petrified, and revivified.
Als politiek caricaturist was hij stellig groot. Niet, laat ons het dadelijk vaststellen, op de wijze van een Daumier, door overtuiging, door goddelijke geestdrift, heilige verontwaardiging! Hoewel hij nooit als een Sayer, de betaalde pleitbezorger van een partij is geweest (er is alleen een suspicie dat hij op het laatst van zijn buitensporig leven toch daartoe vervallen zou zijn) kan men hem geen groote bedoelingen nageven. Hij viel nu eens Fox, dan Pitt aan, nu de Whigs, dan de Tories, vatte elk schandaal, dat zich maar voordeed op, en was in staat heden den éénen kant van een zaak, morgen den anderen satiriek te belichten. Zijn motief voor het kiezen van een zijde - of liever partij kiezen tegen de andere - was gewoonlijk nergens anders te zoeken dan in de lokkende mogelijkheid tot het plaatsen van een rake grap, of de kans op populariteit van de in prent gebrachte opvatting. Het moet gezegd worden, dat hij hierin volkomen gelijk staat met de andere caricaturisten van zijn tijd en land: Rowlandson, Isaac, Robert en George Cruikshank, allen waren ze wat de onberekenbaarheid hunner aanvallen betreft, van hetzelfde neutrale laken een pak. De omstandigheid is teekenend, niet voor den gemoedsaard der mannen zelf (welk een hoekig karakter, welk een fel beginsel-voorvechter bleek George Cruikshank later te zijn!) doch voor het Engelsche openbare leven dier dagen, waaraan het volk weinig deel had, waarbij allerlei persoonlijke en familie-aangelegenheden de richting van de staatslieden bepaalden, waarin schandalen meedoogenloos werden uitgebuit door alle partijen op hun beurt, waarbij de volksvertegenwoordiging (men denke aan de Rotten Boroughs) een even groote farce was als thans in Pruisen. In de binnenlandsche politiek was stellig ner- | |
| |
gens van volstrekte belangeloosheid sprake, algemeene menschenmin kwam nergens te pas, en eerst daar waar de vaderlandsliefde als éénig ideëel begrip in het spel kwam, zien wij een man
als Pitt groote dingen tot stand brengen, en een gansche natie, ook de caricaturisten, hem bijvallen.
james gillray. the zenith of french glory.
James Gillray's vader was een gepensionneerd soldaat, een Schot, die bij den slag van Fontenoy een arm had verloren en te Chelsea het baantje van doodgraver had gekregen. James werd in de leer gedaan bij een lettergraveur, maar liep weg met een gezelschap van reizende tooneelspelers, met wie hij avonturen en ontberingen deelde. Hij keerde echter naar Londen terug, waar hij aangemoedigd werd, en toegang verkreeg als leerling, tot de Royal Academy, toen een nieuwe instelling, die bij haar geboorte door Hogarth heftig was bestreden. Van zijn vroegste werk worden een tweetal illustraties voor Goldsmith's ‘Deserted village’ geprezen, maar verder heeft het voor het grootste deel bestaan uit etsen en gravures naar de teekeningen van amateurs. Zulk uitvoeren van eens anders ontwerp is hij zijn leven lang nu en dan blijven doen, en zijn allerlaatste praestatie is geweest het op koper brengen van een teekening van Bunbury, den besten van de amateurs dier dagen. Ik kom daarop later terug.
Van Gillray's leven is zeer weinig te vertellen. Hij heeft niet als Hogarth in de intellectueele samenleving zijner dagen een rol van beteekenis gespeeld, hij schreef niet, als deze, pamfletten en boeken; hij was niet geletterd noch had hij de pretentie van een hervormer te zijn. Hij is nooit gehuwd geweest, doch woonde bij zijn voornaamste, later eenige werkgeefster, de prentverkoopster Mrs. Humphrey. De anecdote zegt, dat voor de ramen van den winkel dezer dame, zich onder het publiek ook vaak de politieke kopstukken plachten te bevinden, die de teekenaar placht af te beelden, en dat hij ze dan van uit een verborgen hoekje schetste. In alle geval heeft hij een prent gemaakt, waarop men, vóór de caricaturen-étalage, een illustere menigte verzameld vindt. Nog zegt de legende, dat de dienstbode van Mrs. Humphrey, zekere Betty, onophoudelijk den lach op het aanschijn droeg, en aldus een levende reclame was voor de waar harer meesteres.
In dien tijd, waarin hoog en laag onmatig leefde, behoorde Gillray tot de onmatigsten: hij schijnt zoo gedronken te hebben dat zijn intellect verwoest werd, en zoo heeft hij de
| |
| |
laatste jaren van zijn leven (1811-1815) in imbeciliteit gesleten, trouw opgepast door Mrs. Humphrey.
Er moet hier een enkel woord gesproken worden over het technisch karakter der Engelsche spotprenten van dezen tijd, over hun waarde als grafische kunst. Sommige van Hogarth's biografen hielden het er voor, dat hij zelf geen zeer bekwaam graveur geweest is, de door hem zelf uitgevoerde gravures logenstraffen evenwel deze bewering. Gewoonlijk echter werd het in koper snijden naar zijn schilderijen en teekeningen aan anderen opgedragen. De kopergravure, waarin somtijds geëtst werd, was toentertijd het meest gangbare reproductiemiddel. Later, in de 19e eeuw, en wel ongeveer 1840, toen de staalgravure in zwang was, zijn ook veel reproducties in dat procedé naar Hogarth's werken gemaakt. Reeds in zijn eigen tijd vindt men zwarte-kunst prenten, waaronder zeer fraaie, onmiddellijk naar zijn schilderijen vervaardigd.
james gillray, french liberty and british slavery.
De prenten van Gillray zijn bijna steeds etsen, doch vertoonen weinig van het karakter daarvan. Ziet men autotype reproducties of ook wel fijne lijnreproducties van deze prenten, dan zou men kunnen denken, dat ze naar potloodteekeningen, of soms ook naar krijtteekeningen waren genomen. De tusschentinten zijn door allerlei puntjes en titteltjes verkregen, de etslijnen, die van nature overal één breedte hebben, zijn hier en daar aangedikt, van de gelegenheid tot het verkrijgen van nuances met het bijten is weinig gebruik gemaakt. Aquatint komt bij Gillray's prenten zelden voor. Over het algemeen maakt zijn werk den indruk, alsof het hem bij alles om een zakelijke, droge karakteristiek allereerst te doen was, alsof hij in de eerste plaats teekenaar, in de tweede plaats eerst grafisch kunstenaar is geweest. Hoe hij een zeer groote vaardigheid bezat, bewijst het feit, dat hij bijna altijd zijn composities, zonder voorafgaande studies, onmiddellijk op het koper bracht.
De groepsgewijze verdeeling van Gillray's caricaturen valt niet moeilijk. Daar zijn vooreerst de prenten, de binnenlandsche politiek van Groot-Brittannië betreffende, waarin met de reeds besproken onpartijdigheid nu eens de Whigs, dan de Tories worden aangevallen, maar Fox en de democratie het veelvuldigst. Dan is er de groote groep, die het koninklijk huis, George II en zijn vrouw, den kroonprins en de andere prinsen bespotten. Een zeer groot aantal van de beste prenten betreft de buitenlandsche politiek. Rusland met den gekken Paul I, de Fransche revolutie, Napoleon.
Lord Thurlow, bekend om zijn onkiesche taal, met Warren Hastings, den veelgeprezen maar nog meer gewraakten bedwinger van Indië, op den rug: ‘Blood on Thunder’ is één van de vroegste van Gillray's oorspronkelijke prenten. Burke en Fox, maar evenzeer Pitt en de Duke of Richmond, die de Whigpartij had verlaten, voelden zijn bijtenden spot; één van de beste zijner caricaturen is die van Pitt als giftige paddestoel, maar een ander maal is Fox de verraderlijke licht-toren, die de Franschen den weg wijst
| |
| |
bij de toentertijd telkens gevreesde en werkelijk voorgenomen landing, of ziet men zijn hoofd op een spiets gestoken, terwijl op zijn slaapmuts het woord ‘Libertas’ geschreven is.
Het is karakteristiek voor de duidelijkheid en zakelijkheid van Gillray's prenten (die den naam hieroglyphen, vroeger aan politieke caricaturen wel gegeven, zeker niet meer verdienen) dat ze, hoewel ook vaak vol reepjes tekst, om de figuren heen en daaronder geschreven, of in wolkjes als van tabaksrook uit hun mond komend, het niettemin zeer wel daarbuiten kunnen stellen. De voorstelling is altijd dadelijk te begrijpen, de gedachte is op zoo sprekende en schier immer geestige wijze in beeld gebracht. De prenten zijn niet meer zoo vol aanduidingen en toespelingen in slechts voor den ingewijde begrijpelijke details, er is éénheid van vinding, en eenheid van groepeering. De satire is beter verteerbaar, de voorstelling is eenvoudiger en natuurlijker.
Was de houding van Gillray tegenover den in alle gevallen vooruitstrevenden Fox, die naar men zegt onder den hoon dezer carikaturen gebukt ging en het als een smaad gevoelde dat men hem als vaderlandsloos bleef voorstellen wegens zijn sympathieën voor de Fransche revolutie en voor Bonaparte, wellicht te misprijzen - de spot die George III en vooral zijn zoon, den lateren Prins Regent (nog later George IV) vervolgde, was stellig meer op zijn plaats. Aangeteekend zij hier het belangrijke feit, dat de vrijheid van uiting, de persvrijheid in den ruimsten zin, reeds in het eind der 18e eeuw in Engeland zoo volkomen was, dat men nooit van een proces tegen de talrijke caricaturisten hoorde, die vorsten en ministers op de heftigste wijze en met de meest grove beschuldigingen te lijf gingen. Misschien is het deze houding van de Engelsche overheid geweest, die na verloop van tijd, reeds spoedig na Victoria's troonbestijging, de toonaangevende Engelsche caricatuur geheel heeft doen afzien van elken aanval op ‘defenceless royalty’.
In Gillray's tijd staan wij echter nog midden in de campagne, die zonder ook maar eenigszins door republikeinsche motieven te worden geleid, zich meedoogenloos richtte op het openbare en bijzondere leven van het vele leden tellende koninklijke gezin.
Het is moeilijk uit te maken of George III en zijn gemalin, ofschoon hun gierigheid buiten twijfel was, werkelijk als vorsten zoo vol strekt laakbaar waren. Wel was de koning dom en onverdraagzaam, doch onder zijn regeering was er althans geen sprake van de grove hofschandalen, de onwaardige maitressen-heerschappij en de toomlooze verkwisting die het bewind van zijn zoon, èn als Prins Regent, èn als koning zoo uitermate verderfelijk maakten. De gierigheid van George III en Charlotte was misschien een niet onnatuurlijke reactie op de spilzucht van den aan spel en drank verslaafden kroonprins, en dat ze werkelijk hebzucht en
james gillray. royal connoisseur examining a cooper.
| |
| |
schraapzucht werd, tot een zich vergrijpen aan 's rijks middelen leidde, behoeft nog niet aangenomen te worden, al schijnen meerdere prenten uit den tijd het te willen doen verstaan. Dat de koning zelf op zijn eigen land zoo'n beetje boerde, dat hij even minzame als onnoozele gesprekken hield met het volk, dat hij zijn nietswaardigen zoon kort hield, het behoeven alle nog geen redenen te zijn, om hem tot de minst achtenswaardige vorsten te rekenen, al was hij stellig een van de vele domme.
james gillray. king brobdingnag and gulliver.
Dat men het met de nooit zeer kiesche satire dier tijden, die altijd met grof geschut werkte, zoo nauw niet moet nemen, er geen te verre consequenties uit trekken, zal men wel reeds uit wat ik reeds schreef, hebben opgemaakt. Dezelfde caricatuur, die de menschen zoo grof en leelijk, en in zoo platte situaties kon voorstellen, zag in verdachtmaking en ruwe bekladding niet veel been (wat dat ook zijn mag).
Maar Gillray had tegen den koning een persoonlijke grief. Hij had te zamen met een schilder, Loutherbourg, Frankrijk, België en Holland bereisd, en had, terwijl zijn gezel er teekeningen van landschappen en gebouwen voor maakte, ruwe maar geestige schetsen van Fransche soldaten en Vlaamsche typen, bijgedragen in een boek, een beschrijving van dien tocht, dat aan den koning werd opgedragen Georg III kreeg de uitgaaf te zien, bewonderde de landschappen van Loutherbourg, maar keek Gillray's werk niet aan, met den kregelen uitroep, dat hij die caricaturen niet begreep. Het werd den caricaturist natuurlijk overgebracht, en deze nam weerwraak op een - men zal het mij toegeven - zeer geestige wijze. Hij teekende den monarch, met zijn zeker niet van intellekt blakend gelaat, verdiept in de beschouwing van een miniatuur, van Cooper, een schilder uit de 17e eeuw. Het portretje, dat George met een netelige verbazing bekijkt, stelt Cromwell voor, den koning-dooder, en het onderschrift luidt, giftig genoeg: ‘Royal Connoisseur, examining a Cooper’. Op te merken valt, dat de teekenaar, ter aanduiding van 's konings vrekkigheid, hem een blaker doet vasthouden met een bijna opgebrande kaars.
De hatelijkheid schijnt den weinig snuggeren vorst niet ontgaan te zijn. Ze was stellig fijner dan die in de prenten, waarin het koninklijk echtpaar, gruwelijk gechargeerd, een boer aanspreekt: ‘Well friend, where a'you going, hay? What's your name, hay? Where do you live, hay - hay?’ of waar George een vrouwtje dat appelbollen bakt, de kunst afvraagt: ‘Hay, hay? apple dumplings? how get the apples in, how? Are they made without seams’ en dergelijke, plompe beschimpingen van 's konings taktlooze pogingen tot joviaal verkeer met het volk.
Nog bij een andere gelegenheid zien wij het stompje kaars, dat den spaarzamen koning bijlicht als hij Cromwell's miniatuur bekijkt, dienst doen, ook in figuurlijken zin, dienst doen om zijn weinige royaliteit te verzinnebeelden. Op de prent van het
| |
| |
james gillray. the writing on te wall.
huwelijk tusschen een koninklijke prinses van Engeland, Mathilde, met den om zijn buitengewone (in dien tijd van zware menschen buitengewone!) dikte bekende prins van Würtemberg, op die zeer kluchtige prent van Gillray heeft Z.M. er twee in de hand, als hij het jonge paar - de bruid schijnt ook niet bepaald slank te zijn geweest - in statie voorgaat naar het echtelijk praal- en slaapsalet. Mama Charlotte draagt een kan eigen gebrouwen dun bier, en Pitt komt, ondanks den finantieelen nood der tijden, aandragen met een huwelijksgift uit de staatskas van £80.000.
Andere leden van het gansch niet onberispelijk koninklijk, meerendeels niet huiselijk huisgezin passeeren elk op hun beurt de spitsroeden-revue van Gillray's hoon. Een prent heet de verschillende ondeugden voor te stellen, al die ondeugden zijn verpersoonlijkt door het koninklijke paar en hun zoons. De schraapzucht is voorgesteld door George en Charlotte te zamen aan een tafel zittend met zakken millioenen die zij omhelzen. Het Spel door den Hertog van York, Dronkenschap door den Prins van Wales (later de beruchte Prins-Regent, van wien wij veel meer zullen moeten spreken), Wellust door den Hertog van Clarence, (den lateren koning William IV), die met Miss Jordan zit te vrijen. Dezen laatsten ziet men op een andere prent in een hangmat liggen met een andere schoone, ditmaal een kleurlinge.
George III werd reeds in het begin der 19e eeuw van tamelijk stompzinnig, ganschelijk waanzinnig, en het regentschap kwam in de meest onwaardige handen, waarin het vallen kon, die van zijn oudsten zoon. Daar deze zeer zeker unieke persoonlijkheid om zoo te zeggen zijn eigen lijfcaricatuur heeft gehad, en er tijdens zijn regentschap alleen meer schandalen voorkwamen dan misschien
| |
| |
james gillray. the wedding-night.
tijdens de regeering van alle andere vorsten van zijn geslacht samen, moeten wij hem bewaren voor straks, wanneer wij ook andere caricaturen dan die van Gillray bekijken, om den teekenaar eerst nog eens van een anderen kant te leeren kennen, en wel als leider der campagne tegen Frankrijk en Napoleon.
Als gezegd (en het gaat altijd zoo) in de buitenlandsche politiek heerschte onder de elkaar zoo zéér onliefderijk bekijkende Britten een roerende eenheid. De vrijwel stapelgekke Paul I van Rusland, Engelands bondgenoot, maar zijn vrienden bijwijlen uiterst onhebbelijk bejegenend, en bijster wisselvallig in zijn politiek, liet in 1801 plotseling boos over Ruslands weinige krijgs-succes, Frankrijks overige vijanden in den steek. Een van teekening onbeduidende caricatuur (niet van Gillray) ‘The three Orders of St. Petersburgh’ geeft den Czaar, met de kroon waarop ‘Disorder’ geschreven staat, op het hoofd, een Order en een Counter-order in de hand en Gillray zelf teekent zijn portret, ‘Mens turpis, corpore turpi’ het vodje papier dat het verbond beduidt met voeten tredend, een prachtig misdadigers-type, dwergachtig van gestalte, met hevig wijkend voorhoofd, een zadelneus en enorme lippen, in pompeuze uniform en verwaten houding.
Wij hebben reeds gezien, hoe weinig achting Gillray zijn koning toedroeg; maar als er sprake is van generaal Bonaparte (de Engelschen hebben hem toentertijd nooit Napoleon en nooit keizer willen noemen) wordt de botterik George III op eenmaal het symbool van Engelands grootheid, en minachtend bekijkt hij door een vergrootglas Gulliver-Bonaparte, het pieperig-kleine druktemakertje, dat het in zijn bolletje heeft gehaald hem aan te vallen.
Die hebbelijkheid, om Napoleon als een uitgehongerd ventje met lange sluike haren voor te stellen, bleef de Engelsche caricatuur tot het laatst bij. Trouwens, ook Napoleon
| |
| |
was hier weer een symbool, een symbool van de Fransche koude drukte, de Fransche armoede en de Fransche onmacht om Engeland te na te komen. Hij was eenvoudig een generaal van die bestiale revolutie, waartegen Gillray enkele van zijn zeer krasse, bijna grootsche (bijna, want meer scherpe dan machtige) prenten had gelanceerd.
james gillray. the corsican gardener.
‘The Zenith of French Glory’ is een dier felle prenten, de Sansculot, die op den stang van de lantaarnpaal zit te fiedelen, waaraan de priesters hangen, is een creatie, Hogarth volkomen waardig. Het is jammer, dat de behandeling van de prent verder zoo pieterig is, ziedaar een opgaaf, die Rowlandson beter zou hebben ten uitvoer gebracht, Rowlandson met zijn prachtig globaal aanduiden van massabeweging en ruimte. De prent waar de magere Franschman, die op iets bijt dat niet voedzamer is, zeker, dan een houtje, verrukt over zijn vrijheid, en de zich brommend en mopperend te goed doende John Bull tegenover elkaar zijn geplaatst, behoeft geen ander commentaar dan dat de vergelijking der karakters hier dan toch niet geheel ten gunste van den Brit uit schijnt te moeten vallen. De beide prentjes, waarop eerst de citoyen-kapper komt vertellen dat: ‘De king is escape!’ (de aardigheid om buitenlanders onder elkaar gebroken Engelsch te laten praten, is voor ons nu niet zeer te genieten, ze was toen aan de orde van den dag) en daarna een citoyen-bakker van de gelukkige vangst komt kond doen, zijn weer heel kluchtig; niet fijn gedacht, niet fijn van typeering, maar sterk van expressie. Men gevoelt wel, dat Gillray althans meer van de Franschen gezien had dan Hogarth, die het niet verder dan Calais bracht.
james gillray. reconciliation.
Onder de prenten op Napoleon zijn zeer geestige, waaronder echter niet weinige van een ongehoorde grofheid. Een bepaald vlegelachtige is die, welke Madame Tallien met Josephine de Beauharnais voorstelt, poedelnaakt dansend voor den wellusteling Barras, terwijl generaal Bonaparte door een opening van het gordijn mag gluren. Wie der beide Bacchanten, de op den rug of de en face geziene, de latere keizerin moet zijn, weet ik niet, maar de laatste is een wel zeer knap geteekend type van een zeer brute en zeer plebejische meid. De groote prent ‘The
| |
| |
writing on the wall’, een herhaling van de koning-Belsazar-geschiedenis, vertoont Josephine (de gracelijke, lieftallige Josephine van Prudhon's mooie schilderij!) als een grove dikke madam, zoo verdiept in haar gulzig drinken, dat zij niets bemerkt van den schrik haars spichtigen gemaals, die tegen zijn plan tot landing in Engeland gewaarschuwd wordt door het vlammend schrift op den muur. Men lette op het maal, welks gerechten genaamd zijn naar de stevige delicatessen, aan welke men zich voorstelt bij een landing te goed te zullen doen, en merke de vulgaire tronies op van Napoleon's inderdaad niet zelden onbeschaafde generaals.
james gilray. convenience of the newest fashion.
Bar als deze prenten zijn, Gillray toonde in andere dat hij ook met fijnheid en gulheid spotten kon. Twee zeer genoegelijke caricaturen vertoonen den keizer in zijn bezigheid van king-maker. Op de eene is hij suikerbakker en Talleyrand zijn knecht. Die beiden hebben groote schorten voor, de knecht kneedt het deeg, en ‘Bony’, die voor deze gelegenheid ‘Jeddy Doll’ gedoopt is, haalt juist de speculaas-vrijers, de vorsten van Beieren, Wurtemberg en Baden uit den oven. De arme stadhouder van Holland, wiens persoon is aangeduid door letters op zijn omvangrijke billen, ligt tusschen andere poppen, smadelijk weggeworpen in de ‘Ash-Hole for broken Gingerbread’. De prent is van 1806.
De andere plaat stelt Napoleon als tuinman voor. Hij is bezig een koningsboom te planten, Talleyrand graaft een kuil, hij zet zijn horrelvoet op den schop, een andere, dikke oude koningsboom wordt omgehakt, op een afstand rijen zich de reeds geplante boompjes, waaronder de Holland Pippin Lodewijk, die hier stellig evenals zijn broer, te tenger is voorgesteld.
Ik heb reeds gezegd, dat ik dat puikje aller vorsten, den Prins Regent, later George IV tot het laatst wilde bewaren, als het lekkerste beetje voor den satirieken honger der spotprentteekenaars, en daarom zal het zaak zijn, er eerst nog even op te wijzen, dat Gillray ook bij uitzondering wel mode- en society-caricaturen heeft gemaakt.
Moet men het fijne figuurtje dat Madame Tallien (ditmaal zeer bekoorlijk), weergeeft in de dracht der naaktheid, de gespleten rok, die thans ook weer in de mode is, maar de split nog hooger zich uitstrekkend, en dan niets daaronder, den boezem geheel bloot, en op het Grieksche kapsel torenhooge
| |
| |
struisveeren (maar die tooi is toch wel een inventie van den Engelschen teekenaar?) moet men dat prentje ook als een mode-caricatuur, of wel als een politieke beschouwen? Een echte mode-spotprent is in alle geval die, waarop het nieuwe damescostuum een moeder uit den beau-monde in staat stelt, haar baby, zonder knoopen los en weer vast te maken, even de borst te geven, terwijl het rijtuig reeds wacht.
Een andere prent doet door de koddige wijze waarop excesses in de mode gepersiffleerd zijn, denken aan Fransche caricaturen uit den zelfden tijd, ze is echter pittiger en tegelijk strenger van teekening. Een dame met heel lang hangend haar en een heel klein hoedje waarop takkebossen van pluimen, wandelt hand in hand met een heer, die een monstrueus grooten hoed en een heel pieterig stokje draagt.
marks. how to get unmarried...
Zijn vader mag dan een domkop zijn geweest, zijn broers allesbehalve heilige boontjes, de Prins-Regent, later George IV was, zoover men kan nagaan, veel erger dan een losbol en deugniet: een hartlooze, door en door valsche, verwijfde schobbejak. Een van de dingen die hem het best in zijn vlegelachtigheid doen kennen, is het feit, dat hij die als eenig talent een buitengewone gave had om iemand te imiteeren (zoo kon hij Kemble, den acteur die hem les in dictie had gegeven, verbluffend juist nadoen) er plezier in had, zijn krankzinnigen vader na te bootsen ten aanschouwe der verheugde gezellen zijner drinkgelagen en boeleer-partijen. Toen in 1816 ten gevolge der verschrikkelijke economische crisis na de vele oorlogen, oproeren waren uitgebroken en weer onderdrukt, zaten verscheidene arme inwoners van Nottingham, die in hun onwetende woede de weefmachines hadden vernield (in welke zij vijanden van hun broodwinning zagen) in de gevangenis te wachten, maanden lang, tot het den Prins-Regent behagen zou, hun doodvonnis al of niet te bekrachtigen, maar zijn pretjes en de zorg voor zijn garderobe lieten hem geen tijd. Thackeray geeft zijn portret op deze wijze:
‘Daar is zijn jas, zijn ordester, zijn pruik, daaronder zijn gezicht met den gemaakten, dommen lach, met een lei en een stukje krijt zou ik hier en nu een herkenbare gelijkenis van hem kunnen schetsen. En toch, na in twintigtallen deelen over hem te hebben gelezen, oude tijdschriften en kranten te hebben nagesnuffeld op de jacht om hem te leeren kennen, en hem hier op een bal, daar op een openbaren maaltijd, dan weer op de rennen, enzoovoort te hebben ontmoet - ziet men dat men nog niets heeft, niets dan een schijnvertooning. Zijn vader en voorvaderen waren tenminste mannen. Men wist waaraan men toe was met hen, wat zij zouden doen in gegeven omstandigheden, dat zij, als het ertoe kwam, konden vechten en zich als goede, taaie soldaten gedragen. Zij hadden vrienden van wie zij, omdat zij naar hun smaak waren, konden houden, vijanden die zij flink verfoeiden, hadden hun eigen hartstochten, verrichtten handelingen die in hun aard lagen, hielden er een per- | |
| |
soonlijkheid op na. De sailor-king die na George kwam (William IV) was een man, de hertog van York was een man, dik, oploopend, druk, jolig, vol vloeken, moedig. Maar wat was George dan toch? Ik probeer te determineeren, en vind zijden kousen, opvulsel, baleinen, een kikvorschen-rokje, een bonten kraag, een ordester aan een blauw lint, een sterk geparfumeerd zakdoekje, een van Truefitt's beste nootbruine pruiken riekend naar olie, een valsch gebit, een lange zwarte wandelstok, vesten, nog meer vesten, en dan niets meer’.
Maar Thackeray's portret is niet ongunstig genoeg. De man was behalve
The dandy of sixty who bows with a grace And has taste in wigs, collars, cuirasses and lace. zooals onder een van George Cruikshank's prenten staat, het toppunt van lage zelfzucht, hij had een kwaadaardige, treiterige, koude natuur, het was hem een feest kostbare zaken ten laste van 's lands kas te koopen en dan niet te gebruiken; niets kon hem kwetsen, hij grijnsde om beleedigingen, hij was een weerzinwekkende geile aap, met niets dan ijdelheid en nog eens ijdelheid als puur-menschelijke eigenschap. De naam van ‘first gentleman of England’, dien hij zich zelf gaf, is wel een gruwzame bespotting van de fijnere beteekenis die aan dit woord te hechten is.
anonymus. a peep into the pump-room.
Dat was het nominaal hoofd van den Engelschen staat, in een tijd, waarin dit rijk meest alleen Napoleon het hoofd bood, de man aan wien Nelson en Wellington rekenschap verschuldigd waren!
De caricatuur heeft dit verachtelijk creatuur niet gespaard. Gillray, Rowlandson, de Cruikshanks, Seymour, hebben een reeks charges nagelaten, die hem onsterfelijk maken - van een niet benijdenswaardige onsterfelijkheid weliswaar.
Het hoogtepunt heeft het schandaal, dat om dezen George woekerde, en heeft de caricatuur die hem op de kaak stelde wel bereikt in den tijd van zijn proces tegen zijn vrouw, Caroline van Brunswick-Wolfenbüttel. Lag er over den man nog een waasje van welgemanierdheid, was hij nog een eenigszins decoratieve figuur bij statie-gelegenheden, de vrouw was, althans in later jaren, van een vulgaire excentriciteit in uiterlijk en gedrag, die haar op zichzelf reeds ten eenenmale ongeschikt maakten voor de positie die zij innam. Intusschen, zij werd van den aanvang af met zooveel minachting en wreedheid behandeld, dat men geneigd is haar latere gedragingen toe te schrijven aan een ontwricht gemoed. Voor hen, die met haar in aanraking kwamen was het moeilijk de vrouw, die zich op elke denkbare wijze compromitteerde, sympathie te schenken; het volk echter bleef het doen. Het bleek noodig de getuigen, die expresselijk uit Italië, waar Caroline lang verblijf hield, waren overgekomen om van haar misdragingen te vertellen, op te sluiten en te bewaken, om hen tegen de volkswoede te beschermen, en toen George in 1821 in het Dury Lane-Theatre zat, riep een man van het schellinkje: ‘Where is your wife, Georgy?’
Over het algemeen waren de caricaturisten (maar vooral George Cruikshank) op de hand der koningin, wier protesten en brieven, waarschijnlijk door haar raadgevers
| |
| |
(waaronder de radicale staatsman Lord Brougham) opgesteld, niet zonder waardigheid waren. Het is niet mijn taak het proces dat aan beide zijden gemis aan takt en waardigheid deed zien, en een geweldig opzien heeft gebaard ook in het buitenland, hier te bespreken, genoeg zij, dat het een voor beide partijen onbevredigende uitkomst had; want Caroline werd bij de derde lezing in het huis der Lords wel in het ongelijk gesteld, maar met zoo schrale meerderheid, dat de regeering de zaak niet verder durfde drijven. Een groote sensatie werd nog gewekt door den zeldzaam dwazen optocht, dien de koningin heeft gehouden, om haar tevredenheid over dit resultaat te bewijzen; en die weer behalve natuurlijk opstootjes, een storm van spotprenten uitlokte. Zij trachtte nog in 1821 bij de kroning toegang te verkrijgen tot de Abdij of Westminster, om de plechtigheid te verstoren; drie weken nadat deze smakelooze poging mislukt was, stierf zij. Bij haar begrafenis zelfs nog kwam het tot rumoerige tooneelen, waarbij zelfs dooden vielen.
Maar het is met de caricatuur dier dagen dat wij te maken hebben. Nog slechts één van Gillray rest ons onder de illustraties. Ze heeft betrekking op de tijdelijke verzoening van het hier boven beschreven paar. De kop van George is alweer prachtig van typeering en het geheel is van vinding, groepeering en teekening perfect. Men vergelijke de compositie, die zoo volkomen opgelost is, zoo eenvoudig en levendig, eens met die der beide prentjes, die nog overblijven, waarvan een door zekeren Marks is, de andere van een anonymus.
Hoewel aan duidelijkheid niets te wenschen overlatend, en in de koppen niet zonder expressieve kracht, is de prent ‘How to get unmarried’ een echt staaltje van die onbeholpenheid en stijfheid in de compositie, welke de mindere caricaturisten van het tijdvak kenmerkt.
Let op den meneer die als onpartijdig koor dienst doet en verklaart dat de koningin die zoo rotsvast stand houdt (slechts losjes de hand van Justitia drukkend) tegenover het trekken van den Regent, Castleragh en andere van haar vijanden ‘every inch a queen is’, en op de zoetige conventioneele juffer Gerechtigheid, die beweert dat het voorbeeldig gedrag van Caroline de navolging waardig is.... Hoe stijf ook, het prentje behoort, al was het alleen wegens de knappe portretten, tot de goede exemplaren onder de producten der mindere goden. Een geheel ander soort van prent is de anonyme met de vele bijeengepropte figuren, die onze laatste illustratie moet zijn.
De oude, monsterleelijke vrouw, op den stoel zittend, is de koningin-weduwe Charlotte, moeder van den Prins-Regent. Zij is te Bath aangekomen en gebruikt er het water onder buitengewone belangstelling. Achter de dikke vrouw met de geborduurde japon staat de dokter, en kijkt op zijn horloge; het schijnt dat het gewenschte resultaat op zich laat wachten. De duke of Clarence (een van haar zoons, later William IV) staat achter haar, en beveelt haar ook uit naam van ‘Georgey’, brandewijn aan. De smaak van het water schijnt dan ook niet naar den zin der oude dame te zijn, die zich ook beklaagt over pijn in den buik, hetgeen toch op het begin van een uitwerking schijnt te wijzen.
De prent, bij Fores gedrukt in 1818, is van onbekende herkomst; zonder alweer bepaald slecht te zijn, vormt ze een ongunstige tegenstelling met het werk van James Gillray, die altijd vinding vertoont en meer opschuiving en kleur in de groepen brengt, zelfs waar hij het grofst van bedoeling is, in zijn wijze van teekenen smaakvol blijft, en een oneindig veel geestiger, levendiger voordracht bezit. Inderdaad is Gillray - en dit alleen is genoeg om de waardeering te begrijpen, die wel eens ten koste van zijn medecaricaturisten kwam, - de altijd klaarstaande, altijd gevatte, nooit duistere commentator der politieke gebeurtenissen, vaardig van hoofd en hand en des- | |
| |
noods bereid, ter wille van de grappigheid de schoonheid op te offeren. Zijn trant, hoe forsch ook, bereikt nooit dat losse, dat vlotte en spontane, dat buiten alle correctheid en gaafheid om, den ras-teekenaar kenmerkt, hij blijft in zijn meest kernachtige prenten beredeneerd, academisch van behandeling, zijn lijnen blijven lijnen, staan niet in het licht, ademen niet. Hierin is het, dat hij achterblijft bij zijn tijdgenoot en vriend, den wilden vrijbuiter Rowlandson, dien alleen nog maar zijn karakterfouten met hun consequenties den naam van een Engelschen Breughel niet geheel waardig maakten. Gillray's onafgebroken politieke werkzaamheid onthield hem bovendien de gelegenheid tot dat doordringend waarnemen van den geest en den aard van tijd en volk, dat waarnemend doordringen tot het karakter van land en menschen, dat den caricaturist meer doet zijn dan een artistiek pleitbezorger.
|
|