| |
| |
| |
Phil's derde liefde-drama
door Emmy van Lokhorst.
I.
Ze was de laatste. Van 't pleintje der meisjes H.B.S. liep ze naar de brug van de Wittevrouwenstraat. En wat later stapte ze over de Biltstraat, het rose moesselinen jurkje golvend om haar bewegende beenen, de smalle bruine armen neerhangend, even meezwaaiend bij 't loopen. Onder 't klein rond hoedje sprongen haar krullen mee op en neer, op en neer. Soms viel er een over haar schouder op haar borst en dan gooide haar bruin handje de krul weer naar achter.
Haastig stapte ze al maar door, tot ze bij de Veeartsenijschool kwam, waar de Biltstraat minder druk werd. Even keek ze, rechts, naar het Oorsprongpark, waar de fontein flitste in het zonlicht en het groene gazon zoo malsch-fluweelig in de schaduw der boomen lag. Onder de marquises van het café op den hoek zaten een paar heeren, - en in de Maliebaan zag ze het geren van auto's en fietsen naast het wandelpad, waarover dames met kleurige parasols langzaam kuierden onder de dichtbelommerde boomen.
De vroolijke middag-na-vieren glansde overal. En fleurig stapte Phil door, de Buys Ballotstraat voorbij naar hun nieuwe huis. Ze belde niet aan de voordeur; opzij door het tuinhekje kon ze het kleine trapje af naar hun zijtuin. Phil zag, hoe boven, op de warande, de aucuba's en hangplanten rommelig waren neergezet. Ze hoorde gestommel van bezems en gesleep met kisten en gehamer en getik.... Het zou nog wel net zoo'n ongezellige herrie zijn als gisteren; al die gasfitters en behangers en schoonmaaksters en andere menschen die bij een verhuizing hooren.... 't was zoo vreemd, of je in een ander zijn huis was met andere meubels, en zelfs Ma en Greet leken andere menschen....
De deuren van de tuinkamer beneden stonden open. Bovenop kisten en doozen zag Phil de oude breede schommel liggen met de dikke touwen en ijzeren haken.... leuk, dat die hier kon hangen en de ringen ook misschien....
Ze liep nu ineens door, de gang van de lage verdieping over, de trap op en naar de bel-étage. - O, dàt was leuk, de vestibule was in orde, de portemanteaux stond al volgehangen met mantels en hoeden.... en kijk, 't gangtafeltje met de groote palm en de engeltjes met de hangplanten waren er ook.... veel gezelliger dadelijk, 't groen in de witte vestibule - En - nu zag ze 't pas, er hing een portière voor de trap naar beneden, dat was eenig, leuk om verstoppertje te spelen....
Haar hoedje nog op, liep ze naar binnen. ‘Dag Greet, waar is Ma?’
Greet was bezig boeken te schikken in het antieke kastje en zei verstrooid.... ‘Hè?.... O dag.... op de warande, geloof 'k’....
Maar Ma was in 't zijkamertje met Ru bezig een schilderij te verhangen, dat niet naar haar zin was geplaatst: - ‘de schaduw viel naar 't licht - die menschen hadden geen oogen in hun hoofd, je moest alles zelf doen’, praatte ze tegen Ru, die op een stoel stond te hameren om een kram in den harden muur te krijgen....
‘Zoo, dag kind, ben jij er al, is 't dan al vier uur?’ schrikte Ma. Ru sprong van den stoel en maakte 'n diepe buiging tegen Phil die verlegen ‘dag Ru’ zei, maar geen hand dorst te geven aan den nieuwen neef, dien ze gister pas voor 't eerst gezien had.
Ma vond, dat 't schilderij maar even moest wachten, ze gingen nu eerst een kopje thee drinken, 't was warempel al vier uur.
In de huiskamer kwam nu een zekere gezelligheid van kopjesgerammel en watergezing. Ru, luidruchtig student, bood aan,
| |
| |
thee te zetten wat Ma en Greet voor de aardigheid goed vonden.
‘Tante, de suikerpot is leeg, waar kan ik hem vullen?’ vroeg Ru, aandachtig over de theetafel gebogen.
‘Wacht, ik zal wel....’ sprong Greet op, van de sofa.
‘Nee, nee, als ik thee zet, zorg ik voor de toebereidselen’, hield Ru vol, en hief de leege suikerpot hoog in de lucht.
‘Och, je gooit natuurlijk de helft erover, dat kan je toch niet’.
‘Wedden, schoone nicht? dat ik geen korreltje mors’, daagde Ru uit.
‘Enfin, ga je gang. Morsen doe je, daarvan ben ik overtuigd, dus ik wed niet. Maar je veegt 't zèlf bij’, besloot Greet, weer op de sofa zakkend. Phil kroop naast haar, steeds verlegen voor dien raren nieuwen neef. ‘Hè kind, ga toch niet zoo boven op me zitten’, zei Greet wrevelig. Phil werd nu nog veel erger verlegen en liep naar de gang om haar hoedje op te hangen. Maar voor ze bij de deur was, snelde Ru, met veel armgezwaai op haar toe, nam haar 't elastiek uit de hand en zei, met een tweede diepe buiging:
‘Veroorlooft de jonkvrouw mij, haar edelknaap te wezen?’ waarop hij, dansend naar de deur gaand, 't kleine ronde hoedje op één oor zette, en bij de deur 't met een zwaai afnam voor de beteuterde Phil.
Ma en Greet vonden het blijkbaar buitengewoon aardig en Ma, moe van de drukte, lachte door tot de tranen over haar wangen liepen. Phil stond nog steeds midden in de kamer; ze had groote lust, te gaan huilen, maar dan zou Ru haar zeker nog meer voor den gek houden. Ze wist niet, wat ze doen zou.... Greet was weer zoo naar, zoo snauwerig en bij Ma moest ze ook maar niet komen, als ze zoo moe was, dan liep ze vast een standje op. O, stond daar bij de boeken in 't kastje niet ‘Verkeerd begrepen’? Daar was ze in den Haag aan begonnen en ze vond het zoo prachtig. - En net toen Humphrey ziek werd, had Ma 't boek ingepakt, en kon ze 't niet uitlezen. Prachtig boek was het, die Humphrey was soms precies als zij; heerlijk dat hij nu zoo ziek werd, en zijn vader nu eindelijk ook van hem ging houden.
Naast 't kastje, op haar hurken, zat ze te lezen, ze had vergeten een stoel te nemen, om maar dadelijk te kunnen lezen, hoe het nu verder met Humphrey en Miles ging.... Net kwam Sir Everard in de kamer waar Humphrey was binnengebracht, hij lag onder 't portret van zijn moeder waarvan hij zooveel hield....
‘Phil, waar zit je? Goeie genade, daar zit ze alweer te lezen. Wat heb je daar voor een boek?’
Phil, met stijve beenen en 'n rooie kleur, krabbelde overeind: ‘Eventjes maar, Ma, Verkeerd begrepen’.
‘Nee, leg dat boek nu weg, je bent net thuis en dan midden in die rommel te gaan zitten lezen. Kom eerst hier even je thee drinken en dan kun je wel eens een handje meehelpen’.
‘Zeg, je kan best je eigen kastje beneden in orde maken’, vond Greet.
‘Och! en Ma heeft gezegd, dat ik mijn boeken boven mocht hebben, in 't antieke kastje twee planken, nietwaar Ma?’
‘We zullen wel zien. Help nu eerst maar eens in 't zijkamertje. Ru, hang jij die schilderij nog even voor me op? Ik vind 't erg aardig, dat je me zoo helpt, hoor jongen’ en Ma stapte weer door de suite naar 't kleine vertrekje. Phil volgde, mopperend in zichzelf, over Verkeerd Begrepen, maar wacht, vanavond zou ze 't wel meesmokkelen als ze naar bed ging.
‘De kram zit goed, niet Tante? Dan nu de schilderij maar er aan hangen’. Ru kwam naar den muur waar Phil stond, ze week opzij, meenend, dat ze vóór 't schilderij dat moest worden opgehangen stond, maar Ru pakte haar beet, en voor ze wist wat er gebeurde, zat ze op zijn schouder en direct daarna kwam ze weer op den grond terecht.
‘Excuseer!’ zei Ru, ‘je stond daar net als een schilderijtje, ik nam 't verkeerde’.
| |
| |
Nu kreeg Phil tranen in haar oogen van verlegenheid. Ze was toch geen klein kind meer, om haar zoo op te tillen.... en toch.... was er iets in wat ze aardig vond.... ‘net als een schilderijtje’ zei hij. Een rare jongen was 't.
Ma zei iets, zachtjes, tegen Ru, in 't Fransch. Phil verstond 't toch.... niet heelemaal, maar iets van ‘niet zooveel notitie nemen’. - En toen voelde ze zich, o tien keer ongelukkiger dan Humphrey, dat was maar 'n kleine jongen, maar zij, al bijna veertien, werd gekleineerd.... net of ze geen Fransch verstond en of ze 'n klein kind was ‘niet zooveel notitie nemen’. - Dat Ru haar voor den gek hield, begreep ze best.
Ze liep 't kamertje uit en naar beneden; in de tuinkamer ging ze op een kist zitten. Ze hoorde Ma roepen, en toen, op haar teenen, liep ze over de warande en 't krakende grintwegje naar 't trapje; ze holde het op; het hekje door, en blootshoofds liep ze de Biltsche Straatweg op, langs 't Hooge Land waar ze stemmen hoorde joelen, en soms een luid gelach. Daardoor aangetrokken, stapte ze 't brugje over en ging kijken, wat er gebeurde. Een meisje leerde fietsen en een kring van toeschouwers betuigde luidkeels hoe 'n vroolijk gezicht het was, haar dan links, dan rechts tegen haar helpers te zien vallen. Phil lachte ook, liep een eindje mee door, telkens als 't meisje even reed.... en ze vergat hun nieuwe huis, Ru en 't moeten helpen. Tot ze opeens een klok vijf uur hoorde slaan en ze verschrikt terug naar huis draafde. Toen ze 't hekje opende, zag ze Ru juist 't bordes bij de voordeur afkomen en verruimd ging ze 't onvermijdelijke standje tegemoet.
| |
II.
Ru moest dienen! 't Keurig blond dandystudentje werd herschapen in een grof milicien-soldaat. De eerste dag, dat hij in zijn nieuwe pakje bij Tante kwam, had hij gevraagd, of hij voortaan nog wel in Tante's huis getolereerd zou worden. Phil keek verbaasd naar de stoffig-blauw wollen stof van Ru's jas en naar zijn plompe schoenen. 't Leek net, of hij een ander was, en of ze niet meer zoo verlegen voor hem behoefde te zijn. Want ze woonden nu al bijna een maand in Utrecht en Ru kwam dagelijks bij hen, maar altijd deed hij zoo voor-deng-ek-houderig tegen haar, dat haar verlegenheid bleef. Ze wist nooit, wat hij meende en wat niet.
‘Wel, jongen, je weet dat je ons altijd welkom bent, soldaat of student’, had Ma geantwoord. En toen, terwijl hij zich op zijn hakken omdraaide, kwam hij pal voor Phil staan en zei: ‘En gij, sierlijke maagd, geeft ook gij uwe welwillende toestemming?’
‘Doe toch niet altijd zoo gek’, zei Phil met een hooge kleur. Daar had je 't weer.
‘Doe toch niet dadelijk zoo beleedigd, als Ru eens gekheid met je maakt, je bent geen prinses’, bestrafte Ma.
Goeie gut! Inplaats dat Ru eens een standje kreeg, maar die was een halve godheid. Greet had 't laatst zélf gezegd: ‘Ru doet net, of hij hier over iedereen wat te zeggen heeft’.
Greet had toen pas vreeselijke ruzie met hem gehad Phil wist heel goed, waarom 't was. Greet wilde toen naar den Haag, (omdat ze in een week niets van Freddy had gehoord) en terwijl ze met Ma erover sprak en beweerde, dat ze naar den Haag moest, omdat ze van 't stadhuis stukken noodig had voor haar examen (verbeel je, ze hoefde in September pas examen te doen!) was Ru opeens z'n neus in haar zaken komen steken en had gezegd, dat ze dat ook wel in Utrecht kon doen, dan schreven ze aan 't stadhuis wel naar den Haag.... Hoe 't precies zat, begreep Phil niet zoo erg goed, maar ze snapte wél, dat Greet woedend op Ru was, en dat deed haar plezier; nu zag hij eens, dat hij maar niet alles kon doen.
't Was altijd 't zelfde. Als zij inging op zijn grapjes zei Ma, dat ze niet zoo 't hoogste woord moest voeren. En als ze er boos om
| |
| |
werd, dan was 't óók niet goed. - En hij blééf even mal doen.
Wat zag hij er heel anders uit in dat soldatenpak, zoo breed en stevig, ze zou wel eens willen zien, hoe hij in den troep marcheerde. En opeens vroeg ze, of hij niet eens uittrok, op marsch. Ru dacht dat het nog wel niet dadelijk zou gebeuren, maar over een poosje wel, den kant van den Hommel op. Kwam Phil dan kijken, ja? Zijn hoofd schuin, zijn oogen half toe, zijn stem vleierig, vroeg hij 't. Phil wist wéer niet, of ze er in kon loopen als ze ja zei, en of ze er niet ook kon inloopen als ze wat anders zei. Maar toch vond ze iets zachts-prettigs in die toon en ze lachte zoo maar, een beetje onnoozel, en kreeg toen weer een kleur daarom.
't Was Zaterdag en Ru stelde voor den volgenden dag, een groote wandeling te maken naar Blauw-Kapelle langs de Groene Kan en over het buiten van Copijn terug, daar was het buitengewoon mooi en heel stil Zondags.
‘Dat heb je zeker bedacht, omdat je je dan niet hoeft te geneeren voor je toilet’, smaalde Greet.
‘Dat geldt dan nog meer voor mijn begeleidsters, dan voor mij’, kaatste hij. Sinds Greet niet naar den Haag had gekund en ze maar één brief van Freddy had gekregen - alles door Ru's toedoen! - was er voortdurend guerilla-oorlog tusschen Greet en Ru. Greet had toch al moeite genoeg gehad, om de correspondentie met Freddy mogelijk te maken. Hermien Talden was de redster geweest, die woonde op kamers in Utrecht en ontving Freddy's brieven voor Greet. Maar Greet mocht niet meer dan een keer per week aan Freddy schrijven, want dan kregen ze bij hem thuis argwaan. En elken keer verdraaide ze haar hand weer anders, om 't vooral niet in de gaten te laten loopen. Maar nu had ze na 14 dagen een kort briefje van hem gekregen, of ze niet weer schrijven wou, want zijn moeder had gevraagd van wie die brieven toch kwamen uit Utrecht, telkens met een andere hand. Greet moest maar een maand wachten, hij zou elke week aan hááar schrijven, dan was 't toch net eender.
In diepst vertrouwen had Greet het aan Phil verteld. Phil wist al zooveel van de bezwarenrijke omgang in den Haag van Greet en Freddy, dat de nog bezwarenrijker correspondentie daarbij in 't niet verzonk. Ze had 't erg naar voor Greet gevonden, dat ze niet naar den Haag kon, toen Freddy maar niet schreef en was óók van harte boos op Ru geweest. Ze had Greet voorgesteld, Ru in 't geheim te nemen, dan kon hij wel wat verzinnen over dat stadhuis, dat ze wél naar den Haag kon. Maar met verachting had Greet 't afgeslagen, en Phil had nog eens voor de 700e keer moeten beloven, dat al lag ze op de pijnbank, ze nóoit iets over Freddy zou vertellen.
Phil kon Freddy niet goed uitstaan, maar voor de liefde van Greet en Freddy had ze een grenzenlooze vereering. Hoe ze durfden! Al die griezelige angsten om mekaar even op een hoek van een straat te ontmoeten, of 's avonds op de Scheveningsche Weg achter 'n boom mekaar 'n zoen te geven. Kranig, vond ze het, ze was precies op de hoogte, omdat Greet haar altijd mee moest nemen als ze uitging. Greet had, door deze veiligheidsmaatregel van Ma niet anders kunnen doen dan Phil in al de geheimen inwijden. En Phil zou liever gestorven zijn, dan ooit van deze kostbare geheimen iets los te laten.
Ru was dus niet ingewijd en de vijandschap bloeide. Phil achtte het haar plicht, zoo onvriendelijk mogelijk tegen hem te zijn. Maar hij ontwapende haar meestal door zijn onverhoedsche zetten, waarvan ze niets begreep en die haar confuus maakten. Bovendien kreeg ze soms van Greet nog een standje op den koop toe, dat zij Ru niet op zijn nummer hoefde te zetten, dat kon Greet alleen wel af. Dan wist Phil heelemaal niet meer hoe ze zich houden moest. Ze vond, dat Greet lang niet onvriendelijk genoeg tegen Ru was. Waarom zei ze b.v. niet, dat zij niet meeging naar Blauw-Kapelle?
| |
| |
Enfin, misschien kon ze hem op die wandeling eens flink de waarheid zeggen.
Maar het liep anders. Ma had hoofdpijn en bleef den heelen Zondag in bed en Greet, Ru en Phil trokken alleen naar Blauw Kapelle. De conversatie bestond aanvankelijk vrijwel uit wederzijdsche gepareerde en teruggegeven hatelijkheden, maar toen ze geheel buiten waren, vielen er gaten in het gesprek die al grooter en grooter werden.
Bij de gracht van het fort stelde Ru voor, in 't gras te gaan liggen, 't was daar zoo'n mooi rustig plekje. Op een rijtje gingen ze naast elkaar zitten, op 't kantje van den weg, maar dat was al gauw te stijf en ze legden zich languit in het sappige gras naast het water. Phil had ‘De kleine Johannes’ meegenomen, maar toen ze 't boek opengeslagen voor zich had liggen, haar ellebogen aan weerszijden ernaast en haar hoofd erboven - keek ze over 't boek heen naar de diepblauwe lucht en de lange weg met hooge dunne boomen, waar 't soms even in ruischte. En ze herinnerde zich een couplet van een versje dat ze eens uit haar hoofd had moeten leeren, een vers van Arnold Sauwen:
Hoog boven de rijpende velden
Trilt zacht het leeuwrikenlied.
De rust van den zomernamiddag
Zweeft over 't wijde verschiet....
Een vreemde heerlijkheid welde in haar hartje; ze voelde haar oogen nat worden. Maar terwijl ze dit voelde, merkte ze opeens, graag te willen, dat Ru zag hoe haar oogen nat waren, en ze keek naar hem - maar nog vóór haar blik hem bereikte, schaamde ze zich vreeselijk en legde haar handen als een luifeltje voor haar gezicht zoodat ze niet konden zien, wat er met haar gebeurde. En toen ze de blos voelde wegtrekken, sprong ze overeind en liep fluitend een eindje den weg op.
Maar de anderen volgden haar dadelijk en ze liepen weer verder, tot ze het buiten van Copijn bereikten. Aan 't eind van de eerste donkere laan stond een bank tegenover een groote treurbeuk. Daar gingen ze weer zitten. Phil was moe en de donkere sfeer van het bosch maakte 't nog erger. Ze zuchtte.
‘Is er wat, Flippie?’ vroeg Ru. Hij zat tusschen Greet en Phil in, en boog zich zorgzaam over.
Phil voelde een ontsteltenis over zijn toon.
‘Nee, ik ben mee’, antwoordde ze ruw.
‘Zal ik je dragen?’ vroeg hij weer op denzelfden toon.
‘Loop naar de maan’, was 't antwoord.
‘Goed, ga jij dan mee?’
Ze haalde ongeduldig haar schoudertjes op. Onverdragelijk was hij weer - en toch.... was ze niet echt boos, ze kon 't niet helpen. Ze zou 't zoo graag zijn, voor Greet. Maar Greet zei ook al een poosje niets meer.
't Was hier ook zoo somber en donker, je durfde bijna niet praten. O, gelukkig, Greet stond op, nu gingen ze naar huis. Hè, wat was ze moe, ze kon bijna niet loopen. - In 't smalle sparrenlaantje sukkelde ze achter de twee anderen aan en toen ze weer op den gewonen weg waren en Ru zei: ‘Dat leek wel le parc enchanté’, begon ze haast te huilen.
‘Ga toch nooit meer naar zoo'n akelig bosch’, zei ze met een bevend stemmetje tegen Greet. Greet sloeg den arm om haar heen. ‘Ben je zóo moe, arme zus?’ en Phil, verbaasd en overstormd door zooveel liefs, begon nu te huilen, zachtjes tegen Greet's arm.
‘Zal ik haar een eindje dragen, Greet?’ vroeg Ru. Maar Phil schudde heftig van neen en keek met een boozen blik op van Greet's arm. ‘Akelige jongen’, zei ze. En van boosheid hield ze op met huilen en liep weer door.
‘Nu zie je, hoe ik altijd miskend word, Greet’, zei Ru theatraal. ‘Maar 't kleine Flippie is niet oorspronkelijk in haar miskenning, 't is slechts imitatie’.
‘Zoo, dácht je dat’, zei Greet langzaam. ‘En wie imiteert ze dan in die geweldig belangrijke miskenning?’
| |
| |
‘Tralala, tralala, hopsasa’, zong Ru.
‘Je schijnt nog al niet erg gebukt te gaan onder je lot’, vond Greet.
‘De hoop op betere tijden houdt mij staande. Maar als je in mijn innerlijk kon zien....’
‘'t Zal een zoodje wezen’, flapte Phil opeens eruit.
‘Nou, Phil....’ berispte half de oudere zuster.
‘Jonkvrouw, uw aanminnig woord heeft mij tot in 't diepst van mijn ziel....’ begon Ru.
‘Ach, schei toch uit, nare jongen. Greet, zeg jij toch eens tegen hem....’ viel Phil in.
‘Nou, Phil....’ bestrafte weifelig weer Greet.
Maar nu brak Phil los:
‘Nou Phil, nou Phil! Moet je 'm nog gaan verdedigen ook! Ik krijg altijd de standjes thuis, omdat Ru zoo bespottelijk tegen me doet, net of ik dat helpen kan. Laat ie me met rust laten, ik kan 'm niet uitstaan. Altijd met z'n gekheden.... waarom doet ie dat tegen mij als hij weet, dat ik er altijd voor op mijn kop krijg. Hij houdt me altijd voor den gek’.
Phil's tranen begonnen bijna weer te vloeien. Greet suste wat met woordjes van: ‘Kom, kom’, en ‘nou ja’. Maar Ru zei: ‘Wel, nu ben ik toch stom van verbazing. Krijg jij standjes, omdat ik je wil dragen als je moe bent?’
‘Och,.... mispunt!’ Phil kookte.
‘Nee, Phil, dat mag je niet zeggen. 't Is waar....’ begon Greet weer. Maar Phil liep naar den anderen kant van den weg en riep: ‘Ja, jij gaat hem ook al verdedigen, net als Ma. Nou maar, ik bemoei me nergens meer mee. Ik zeg nooit weer 'n woord tegen hem, als hij dat maar weet. Dan kan hij me voor den gek houden zooveel als ie wil, dan heeft ie er tóch geen plezier van’. En ze stopte ‘De kleine Johannes’ met een harden ruk in de blouse van haar matrozenpak.
Zoo slofte ze een eind door, de stof aan den wegkant opschoppend met booze voetjes. In zichzelf mopperde ze nog na. Ze zou Greet nóg eens helpen. Greet was ontrouw, liep over naar den vijand, ja dát wás 't. Nu ze pas weer een brief van Freddy had gekregen, had ze Phil niet noodig. Nu, ze kon naar de maan loopen, met Freddy erbij, dat was dan meteen gezellig!
Met een plof viel opeens 't boek uit haar blouse op den grond. Ze trapte er bijna op, struikelde en viel. Terwijl ze weer overeind schutterde en haar witte rok afsloeg, zag ze Greet komen aanloopen. (Phil was in haar boosheid vooruitgehold). ‘Heb je je pijn gedaan’. riep Greet.
Ondanks zichzelve, voelde Phil 'r boosheid wegglippen. ‘Och, welnee’, zei ze, een beetje weifelig.
‘Toe, kom nou weer bij ons loopen. Ru meende 't heusch goed, hij wou je dragen. Ik weet wel, dat hij anders wel eens onaardig is, maar nu meende hij 't heusch’, pleitte Greet. Ze troonde Phil mee, pakte haar hand en stak die toe aan Ru. ‘Flippie is weer goed’, zei ze bij wijze van verzoening. Phil glimlachte 'n beetje raar, en trok gauw haar hand weer weg. Nu had ze net 't gevoel of zij heel mal had gedaan. En stilletjes liep ze door naast Greet, hangend aan haar arm. Ze was blij toen ze thuis waren en ze bij Ma op de koele warande 'n glas limonade gingen drinken. De late middagzen zette het Hooglandsche park in een zachten gloed, waarin de accacia bloesem teederwit bloeide. Wat Zondagrijders fietsten naar de stad, luidruchtig keel-schreeuwend en lachend. In de stilte na hun voorbijgaan floot een merel zijn gorgelende kristaltoon. En lang vielen de boomschaduwen over den breedwitten weg. Ma had nog na-pijn en zat maar stilletjes in haar leunstoel. Greet stond te wiegen op haar voetpunten, haar armen op de balustrade en de oogen strakabsent in de verte starend. Ru blies wolkjes uit zijn cigaret, telkens de blauwe rookpluimpjes na-oogend.
Phil wenschte, dat 't zoo altijd verder
| |
| |
duren mocht.... dit zachte licht der zon, dit rustig uur, deze stilte vol heilige geluiden.
| |
III.
Toen Phil op een Woensdag om twaalf uur thuis kwam, was Ma uit.
‘Uit de stad’, zei Greet. ‘En wij gaan vanmiddag samen naar Huis ter Heide. Leuk?’
Phil stond 'n oogenblik paf.
‘Hoe komt dat?’ vroeg ze toen.
‘Wel, ik weet 't niet, er kwam een brief en daarom moest Ma naar den Haag. Wat er precies is, weet 'k ook niet. Maar wij gaan naar Huis ter Heide’. Greet zat al koffie te drinken met 't spoorboekje naast haar bord.
‘Maar waarom moeten wij naar Huis ter Heide?’
‘Kind sta daar niet als een paal. Ga zitten en eet en hou je mond. Over 10 minuten ga ik weg en jij gaat mee’. Greet's laatste woorden verdwenen in 't kadetje dat ze ophapte.
‘Ja maar, ik heb algebra....’ begon Phil.
‘Loop rond, ik heb vanmiddag twee colleges. Maar ik ga naar Huis ter Heide’.
‘Wat is er dan op Huis ter Heide, dat je er met alle geweld heen wilt?’
‘Wat er is?’ Greet hield de hand met 't kadetje vlák bij haar mond en de andere met 't glas melk er achter, om snel de eetgymnastiek te kunnen voortzetten. ‘Op 't Huis ter Heide is.... zon enne.... boomen.... enne.... nou ik zal 't je maar zeggen, maar: 't is een geheim hoor, een groot geheim. Freddy komt er!’
‘Daar heb je 't al’. Phil's stem leek een graftoon.
‘Vin je 't niet éénig?’ jubelde Greet tusschen 't kadetje en de melk.
‘O, allereenigst, maar ik kan niet mee’.
‘Wat?!’ 't Glas melk bleef een decimeter boven de tafel geheven. ‘Kan je niet mee? Wat 'n onzin, Phil. Je moet mee. Ik kan je niet alleen thuis laten....’
‘Ik heb algebra....’ begon Phil weer.
‘Och algebra, die zal ik wel voor je maken’.
‘Tien bladzijden’.
‘Nou dat 's goed’.
‘Ja maar jij ken ze ook niet’. Phil's eerbied strekte zich uit tot en met Greet's liefde.
‘Verbeel je, die sommetjes van jou! Enne.. anders vraag je, of Ru je helpt....’
‘Dank je wel, ik vraag Ru niets’.
‘Nou, dan vraag ik 't 'm’.
Phil begreep, dat er geen bezwaar kon bestaan, dat Greet zou beletten naar Freddy te gaan. Ze berustte dus en besloot, haar algebra werk mee te nemen. Op Huis ter Heide liet ze zich deponeeren op een plekje in het dennenbosch, vanwaar uit Greet op zoek naar Freddy ging. Phil sloeg het algebra boekje open en keek naar de mooi schuin-gedrukte letters boven de cijferbladzij: ‘Vergelijkingen van den eersten graad met één onbekende’. En dan de eerste som, die ze al vier keer opnieuw had overgeschreven op haar kladpapiertje:
px + q (a - x) = pa.
Verbeel je, een som waar ρ a uitkwam! Dat was bespottelijk. Als er nu ‘Mie’ uitkwam, (zoo heette in de wandeling de algebraleerares) dan zou ze hem misschien wel kennen, dat was tenminste begrijpelijk! Wat moest je nu ook weer doen met zoo'n som. De leden der vergelijking ergens mee vermenigvuldigen, geloofde ze, of.... aftrekken? Nee: déélen!
Hoor es, ze wist het niet. En ze kón het niet.
Ze ging languit liggen op de latten bank en keek naar de roode toppen der dennen. Een eekhoorntje wipte van tak naar tak, toen op den grond. Het keek, even onbeweeglijk, Phil aan en sjoepte toen in een anderen boom. Nog wat gekraak hoorde ze - dan werd het heel stil. De weg lag overlommerd, vol bosch-geheimen was alles.... Geheimen.... en toch veel begrijpelijker veel dichterbij dan alles anders. Algebra, school, huiskamer, - wat vér leek dat.
| |
| |
Hier was het eigenlijke; hier: de bank tusschen de dennen en de beschaduwde weg en....
Opeens ging ze overeind zitten. Ze dacht een versje en schreef het op 't kaft van haar algebra-boekje:
Het leven lijkt zoo licht....
Maar juist, toen ze het tweede coupletje wou opschrijven, hoorde ze roepen:
‘Phil, Phil!’
't Was Greet. Phil liep naar haar toe en zag dadelijk, hoe strak Greet's gezicht stond.
‘Heb je 'm gesproken?’ informeerde ze voorzichtig.
‘Ja’.
‘Was tie.... e.... ging 't goed met hem?’
‘O ja’.
‘Wat is er dan.... dat je zoo boos.... was ze niet aardig tegen je?’
‘Och kind, wat begrijp jij daar nou van!’
Phil zweeg. Maar Greet's gezicht stond nóg strakker dan eerst, en heel voorzichtig, in groote vrees, dat Greet weer boos zou worden, stak Phil 'r handje onder Greet's arm en hield die vast, Greet liep door met even strak gezicht. Zachtjes gaf Phil 'n drukje aan de arm, en keek schuw naar Greet's gezicht. Maar geen woord wisselden ze meer tot vlak voor hun huis, toen Greet snel zei:
‘Niks laten merken, hoor. Er is niks’.
Maar onder 't eten - Ma was weer terug - heerschte 'n drukkende stilte - Ma was moe van de reis en lette niet veel op hen. Maar toen Phil na 't eten schuchter voorstelde, die Berceuse nog eens te repeteeren - ze speelden quatre-mains - weigerde Greet zóo bruusk, dat Ma uitviel:
‘Nou, nou, 'n toontje lager kan óok wel. Hebben jullie weer ruzie?’
Phil durfde nu heelemaal niet meer over die algebra te beginnen en - goeie genade - wat moest ze morgen op school zeggen? Zou ze 't dan zélf maar aan Ru vragen? Hij was de heele week al zoo aardig tegen haar geweest, had Rozenburg platen voor haar meegebracht en haar maar weinig geplaagd.
Tegen half acht hoorden ze 't fluitje uit 't Io Vivat, waarmee Ru zijn komst altijd aankondigde. En wat later kwam hij binnen, hoog blond, lang en slank in de blauwe uniform. Phil voelde 'r hart kloppen, toen ze bedacht, dat hij zich wel eraf kon maken en dan was 't náár, dat ze 't gevraagd had, behalve dat ze met de sommen zat.
‘Greet, schenk jij eens thee. Wat zet je toch een gezicht’. zei Ma wrevelig. ‘En Phil, heb jij geen werk van avond?’
Daar had je 't nu! Nu was 't oogenblik.
‘Ja, ik heb algebra, maar ik kan 't niet erg goed....’ zei ze zacht, met 'n hulpvragende blik naar Greet. Die stond echter met haar rug naar hen toe en schonk thee.
‘Zoo, zal ik je eens helpen, Flippie?’ kwam opeens Ru.
Blij lichtten Phil's oogen. ‘O, vreeselijk graag, asjeblief. Maar ze zijn erg moeielijk, hoor’.
‘Laat maar 's zien’.
Ru schoof zijn stoel naast die van Phil, trok 't boekje naar zich toe, bekeek de cijfers. ‘Kén je die niet?’
‘Nee’. Phil geneerde zich een beetje, zei daarom brutaal: ‘Natuurlijk niet, wie kent nou die idiote sommen’.
‘Als Ru die “idiote sommen” niet kende, kon hij ze je nu niet uitleggen. Je mag wel dankbaar zijn, dat Ru je wil helpen’, wees Ma terecht.
Hè, vervelend. Nu kreeg ze 'n kleur van.. van.... ja ze wist niet waarvan. Net, of ze aan 'n handje moest komen bedanken....
‘Gut, ik heb 'm niks gevraagd. Als hij 't niet doen wil, moet ie 't laten’, snibde ze.
‘Wat een onaardig, onhebbelijk kind ben je toch. Je helpt haar nu toch niet meer, Ru?’
| |
| |
‘Och.... Flippie heeft wel's tinka's, ze meent 't zoo kwaad niet....’ antwoordde Ru vergoelijkend.
‘Ik héb geen tinka's, en 'k meen 't wél kwaad’, stoof Phil op. Toen moest ze zelf lachen en Ru pakte haar hoofdje met zijn linkerhand en schudde 't heen en weer. ‘Stoute, kwaje Phlip, zal ik je hoofd er maar afschroeven? Nou.... kom hier, kijk naar de sommen en let op’.
‘px + q (a - x)’, begon hij.
Phil trachtte te luisteren. Maar de arm, die Ru vergeten had, terug te halen, lag zwaar op haar schoudertjes en ze hoorde niets van wat Ru zei, voelde alleen maar aldoor die arm.
‘Begrijp je?’ zei Ru.
‘O ja’, antwoordde ze vaag, en keek hoe Ru op 't witte papier in mooie ronde cijfertjes iets opschreef.
‘Dan nemen we de volgende’. En weer begon hij te praten en te cijferen, terwijl zijn arm nu wat lager zakte en om Phil's middeltje lag. Phil hoorde niets, als een vaag geluid van zijn stem; ze wist niet meer, dat 't Ru was die naast haar zat en over sommen praatte, ze zweefde in 'n vreemde abstractie, waarin ze alleen maar de zachte druk van dien arm voelde en 't vage geluid van de stem hoorde. Haar wangen werden warm, ze durfde zich niet verroeren, uit vrees, dat die arm weg zou gaan; ze zat als onder een zware ban gevangen.
‘Hoeveel sommen moet je maken?’ hoorde ze Ru opeens vragen.
‘Hè?.... Tien bladzij’, antwoordde ze.
‘Tien? Dat 's zeker voor straf dan. Wat heb je uitgevoerd, kleine rakker?’
‘Ss!’ deed Phil, met een blik naar Ma, die in 't buffet rommelde.
‘Zoo’, lachte Ru zacht, en gaf haar 'n kneepje in 'r zij, waarvan ze bijna 'n gil slaakte. De betoovering was weg, maar ze voelde nog de strakke glans in haar oogen en de warmte in haar wangen.
‘Morgen dan maar weer verder, hè? Wanneer moet 't af?’
‘Zaterdag moet ik 't inleveren’.
‘Misschien ontfermt Greet zich nog wel over je’. Ru keek vorschend naar Greet's stroef gezicht.
‘Greet heeft 't van de week zelf zoo druk’, zei Phil.
‘Vanmiddag zwaar college gehad, Greet?’ vroeg Ru.
‘Hè? Och....’ ontweek Greet. Phil voelde, dat ze verlegen werd, als ze nu maar niets ging verraden.
‘Je had anotomie, hè?’ informeerde Ru.
‘Kan jou dat nu schelen?’ Greet sloeg met een pats de Heitzmann atlas dicht.
‘'t Interesseert me, omdat ik je vanmiddag zoo stralend naar 't station zag trekken, ik liep in de troep....’
Phil gaf hem een stomp en mompelde, buiksprekend iets van ‘mond houden’. Maar Greet, Ru strak aanziende, zei kalm, woord voor woord:
‘Zoo, zag je dat. Ik moest naar Hermien Talden in de Westerstraat, ze had mijn dictaatcahier. Nog iets?’
Ru boeg zich wat voorover, om Greet even strak aan te zien, als zij 't hem deed.
‘Jammer om zoo'n mooie middag in 'n donkere zaal te zitten. Ik ben met de troep naar Huis ter Heide geweest, daar was 't beter uit te houden. En toen, onverwacht zich omkeerend:
‘En wat heb jij vanmiddag uitgevoerd, Flippie?’
Phil's hartje begon angstig te slaan. Had hij hen gezien op ter Heide? O, maar hij mocht 't niet zeggen.
‘Ik e.... ik heb die algebra geprobeerd enne.... ze voelde hoe Greet's blik haar regeerde. ‘En jij?’ vroeg ze, opeens afbrekend. ‘Was 't leuk, om met de troep uit te trekken?’
Ma, die een brief had zitten schrijven, mengde zich nu weer in 't gesprek en 't gevaar was geweken.
Maar toen Phil 's avonds in bed lag, had ze nog 't gevoel van angst en ze sliep onrustig, telkens opschrikkend.
| |
| |
| |
IV.
Vanaf dien avond hielp Ru Phil geregeld aan haar werk. Ze zaten aan de tafel, 't hoekje voor Phil, 't schrift voor Ru, en Phil voelde zich elken avond weer gevangen in Ru's arm, die als 'n tooverding om haar heen lag en haar gedachten wegvaagde. Ru ‘sloofde zich uit’, beweerde Ma, maar Phil begreep net zooveel van algebra, als vóór zijn uitleggingen. Geen enkelen avond hoorde ze iets van wat hij zei, en hij legde maar altijd door uit en vroeg haar nooit iets gelukkig.
Een keer had hij zijn stoel aan den anderen kant gezet, zoodat hij, met zijn rechterhand schrijvend, zijn arm niet om Phil kon slaan. 't Was een vreemd leege avond toen voor Phil. En ze zat te bedenken, of er geen middel was, om aan de andere kant te gaan zitten. Maar ze vond niets. Den volgenden avond echter zorgde ze, dat zij aan zijn linkerkant kwam zitten. En toen zijn arm weer om haar heen schoof en haar een drukje gaf bij zijn ‘goed opletten hoor Flippie’, had ze een tevreden gevoel van 't weer te hebben, die vreemde heerlijke betoovering.
Ma was nóg meer met Ru ingenomen door deze broederlijke hulp voor Phil. En ze probeerde, ook een woord van goedkeuring uit Greet te krijgen, wat niet gelukte. Als ze 's avonds in de huiskamer zaten, Phil en Ru eendrachtelijk als waren ze levenslange vrinden, over 't boek gebogen - stopte Greet haar vingers in haar ooren en las hardop fluisterend haar portie physiologie van den avond. Soms maakte Ma aanmerking op haar ‘smiespelen’, maar norsch zei Greet, dat ze anders niet leeren kon. ‘Waarom ga je dan niet in je eigen kamer zitten?’ zei Ma dan, maar daar wist Greet altijd klemmende onmogelijkheidsredenen voor te vinden.
Op een avond, vlak na 't eten, wenkte Greet Phil in haar kamer. ‘Zeg’, fluisterde ze, ‘je moet me helpen. Er is een brief van Freddy bij Hermien, en die wou ik vanavond nog hebben. Wil jij hem even gaan halen?’
‘Goeie genade, de Westerstraat, noem je dat even? En hoe kan ik nou opeens uit.... En waarom doe je 't zelf niet?’ Phil begon Freddy al meer en meer te verwenschen.
‘Nou, als ik zelf ga, dan loopt 't in de gaten. Ru heeft toen van Huis ter Heide ook gemerkt en.... Toe, doe 't nu maar Phil, 't zal wel de laatste brief zijn’.
‘De laatste? Waarom?’
‘Och - 't is uit tusschen Freddy en mij. Toen die middag op ter Heide al. Hij wou met alle geweld nog schrijven: een afscheidsbrief’.
‘Gut....’ zei Phil verbouwereerd. Dat Greet 't zoo maar gewoon vertelde! Een afscheidsbrief! Dat was toch erg naar. En ze dacht dat de liefde van Greet en Freddy.. dat die altijd duren zou. Hemel, al die omhelzingen op den Scheveningschen Weg! En die briefjes, op school en thuis binnengesmokkeld! Allemaal voor niets.
‘Nou zeg, doe je 't?’ Phil schrikte op.
‘Zeg Greet, hou je niet meer van Freddy?’
‘Och.... al dat gezeur met die brieven en zijn ma maakte ze soms open! En Freddy is zoo vervelend geworden. Maar dat begrijp jij natuurlijk nog niet zoo. Haal je die brief dan even?’
‘Hoe kan ik nu opeens uitgaan....’ Phil had er niets geen zin in.
‘Nou, je zou immers nog even de nieuwe muziek gaan bestellen? Dat kan je nu wel doen’.
‘Ja maar dat is vlakbij, op de Biltstraat.
‘Phil’, riep Ma's stem. van boven. Greet zei haastig: ‘Nu ja, dan rij je even door, op de fiets ben je er dadelijk’.
‘En ik moet algebra vanavond.... en Ru zou....’
‘Zal ik je eens wat zeggen?’ Greet viel opeens hard uit. ‘Je stelt je bespottelijk aan met Ru. Dat je verliefd bent is al belachelijk genoeg, maar.... dat je....’
‘Wàt zeg je?’ Phil trilde op haar beenen. Wat zei Greet daar allemaal.
‘Ja, en dáarom wil je nu niet uit, omdat
| |
| |
je bang bent, Ru mis te loopen. Nou, maar 't is idioot, hoor!’
‘Phihil’ - galmde Ma's stem weer door 't huis.
‘Ja Ma.’ ‘Kom eens boven’. ‘Ja Ma’.
Zonder een woord te zeggen, ging Phil de trap op. Wat waren haar beenen zwaar. O, wat was ze geschrikt. Verliefd? Was zij verliefd? Kon je op je veertiende jaar al verliefd zijn? Waarom dacht Greet 't?
‘Phil, ruim dadelijk die boeken op; je hebt nu 't heele kastje voor jou alleen, en nog laat je altijd de boel zwerven’. Phil gehoorzaamde zwijgend. Toen de boeken waren opgeruimd, zei ze opeens!
‘Ma, ik ga nog even naar Kalshoven, die nieuwe sonates bestellen, mag ik?’
‘Ja, maar direct terug, want 't wordt al donker.’
Toen Phil op de fiets zat en als een razende trapte, om gauw in de Westerstraat te zijn, voelde ze nog dat er iets naars was, iets vreemd-naars. Maar ze kon er nu niet aan denken. Maar - in de Viestraat - ze had ook altijd pech - kwam ze Ru tegen. Ze deed, of ze hem niet zag, kreeg toch een kleur. ‘Verliefd’, klonk het opeens weer in haar hoofd. Gut, zou Ru 't óok weten?
Warm en bezweet kwam ze thuis. Den brief had ze in haar blouse. Ze zou 'm wel ongemerkt aan Greet geven....
‘Waar kom je vandaan?’ Phil hoorde aan den toon van Ma's stem, dat er onheil dreigde.
‘Van Kalshoven.... 't was er zoo vol.... enne’. Phil stopte halverwege. Natuurlijk had Ru verteld, dat hij haar in de Viestraat was tegengekomen.
‘Wat had ik je gezegd, toen je uitging?’
‘Dat ik dadelijk terug meest komen’. Phil voelde zich koud van angst.
‘Zoo, en daarom reed je door de Viestraat, hè? Bah, wat kun je liegen! 't was zoo vol bij Kalshoven. Daar!’ - en Phil kreeg een klap op elke wang - ‘en nu ga je dadelijk naar bed, ik wil je niet meer zien’.
Phil wist niet hoe ze de kamer uitkwam. Ze rukte haar jurk uit en haar verdere kleeren en kroop in bed, 't dek hoog over haar hoofdje trekkend. O, 't was verschrikkelijk, verschrikkelijk. En Greet had niets gezegd, dat was gemeen. - En Ru had gezien, dat ze 'n klap kreeg, en dacht dat ze loog en hoorde dat ze naar bed werd gestuurd om acht uur als een klein kind.... o 't was verschrikkelijk, verschrikkelijk.
Ze wreef haar voorhoofd over 't kussen, nerveus de handen erin gekrampt, heel haar lijfje gespannen. - Haar wangen gloeiden, van de klappen en nu van 't broeien onder de dekens. Ze had opeens een gevoel of ze zou stikken, sloeg het dek weg en voelde de avondkou door de openstaande warande-deuren over haar brandend gezichtje waaien. Na 't woelen en schuiven onder het warme dek, zat ze nu opeens, half overeind, roerloos, met één hand steunend op 't bed, in de andere de weggeslagen dekens. Wat stil was de kamer.... Zoo donker - en met heen-en-weer wuivende schaduwen van de boomen in den tuin. Heel donker.... en stil.... En ze lag hier alleen, in bed, en de anderen zaten boven in de lichte huiskamer en Greet schonk thee en Ru rookte zijn cigaret...
En zachtjes zinkend op haar eene arm, 't donker hoofdje op 't schemerwitte kussen, begon ze te huilen, stilletjes bedroefd.... de heele avond moest ze hier alleen in de donkere kamer in bed liggen.... en wat had ze gedaan? Ze had 't voor Greet gedaan, dat jokken, dat was toch niet erg? Ze jokte zoo dikwijls dat kon niet anders, maar nooit jokte ze oneerlijk. Even welde een golf van boosheid in haar, om die klappen van Ma, maar dan overmeesterde het verdriet weer alles. Ze moest hier in de koude nachtkamer in 't naar-witte bed liggen, terwijl ze allemaal boven in de gezellige huiskamer zaten.... en ze had niets gedaan, ze verdiende 't niet.
Toen ze een poosje gehuild had, ging 't vanzelf weer over en ze kreeg een plezierig-verdrietgevoel. 't Was toch wel mooi, dat ze zoo de straf leed voor Greet. Maar waarom had Greet 't niet gezegd.... dat vond ze
| |
| |
gemeen.... och - maar Greet was vanavond.... zoo raar.... wat leek dat nu lang geleden, dat ze had gezegd van dat verliefd zijn. Was 't vanavond geweest? Ja - vóór ze uitging, Greet had 't gezegd, omdat ze zoo boos was, dat Phil geen zin had die brief te gaan halen. 't Was erg leelijk van Greet om dat te zeggen. Ze wist toch wel, dat Phil tóch zou zijn gegaan, ze had toch altijd al die boodschapjes voor Freddy gedaan....
Gut ja.... 't was uit met Freddy. Zou hij bedroefd zijn? Ze zou wel eens willen weten wat hij schreef, ze had die brief nog in de bloes van haar jurk. Greet zou hem vanavond wel komen halen. Hoe kón Greet hem zoo maar afschepen. Als zij eens verliefd werd.... O! en ze wás verliefd! 't Was eigenlijk toch wel leuk.... 'n beetje griezelig idee, maar - zoo gróót. En 't kon ook eigenlijk best. In Kleine Trees - een prachtig boek vond ze 't - gebeurde 't ook.... en o ja, dat was heerlijk om te gaan bedenken.... op een avond, als ‘meneer boven’ thuis komt, vindt ie kleine Trees in haar nachtjaponnetje op de trap en dan draagt hij haar weer naar bed. Verbeel je, als zij nu eens in haar nachtponnetje op de trap.... door Ru gevonden werd.... nu ja, dat kon niet, want Ru ging altijd 't bordes af, maar als hij nu eens op de fiets kwam en dan 's avonds de trap af moest naar 't fietsen hok.... dan kon 't prachtig. O, ze hoorde 't hem zeggen: ‘Maar Flippie, wat doe je hier, je zal kou vatten’, en dan nam hij haar op en droeg haar naar haar bedje. 't Was heerlijk, om te liggen bedenken.... maar als 't nou eens écht gebeurde? Nee, ze zou toch niet durven.... verbeeld je dat Ma of Greet 't zag.... en voor Ru-zelf ook.... hij zou haar dan misschien opeens weer voor den gek gaan houden.... maar hij was toch erg lief tegen haar den laatsten tijd - verleden Zondag, toen ze naar de Rijsenburgerbosschen waren geweest, hadden ze vreeselijk ver geloopen en op den terugweg toen ze zoo moe was, had ze Ru een arm gegeven en later had hij haar een heel eind gedragen! Ze moest nog lachen als ze dacht aan die wandeling naar le parc enchanté, toen ze zoo boos op Ru was geworden omdat hij haar dragen wou....
Weer zag ze rond in de donkere kamer vol schaduwen. De wind woei haar losse haren heen en weer. Hu, wat was ze koud geworden. En haar arm sliep, ze had er aldoor op gelegen. Ze schoof onderuit, trok 't dek over haar schouders: hè, lekker warm....
‘Phil, slaap je?’ Een hand tastte over 't bed, naar Phil's gezicht.
‘Hè?.... Nee.... Wat is er?’ en Phil draaide zich om en sliep weer in.
‘Phil, word eens even wakker’. De hand had 't gezicht gevonden en wreef het heen en weer. ‘Hung.... schei uit.... ja....’, Phil wou zich weer omdraaien, maar werd nu wakker. ‘Wat is er, had me nou maar laten slapen’....
‘Nee luister es, Phil, ik vond 't zoo naar, dat je naar bed moest vanavond, maar ik kon toch niks zeggen, dat begrijp je wel hè?’
‘Nee, dat begrijp ik niet’, zei Phil, uit 'r humeur.
‘Nou, maar Phil, ik kon toch niet zeggen, dat je een brief van Freddy ging halen voor mij, en 't was de laatste brief, dus 't gebeurt nóoit meer. Ik vond 't zoo lief van je, en echt kranig hoor, om niks te zeggen’.
‘Hm’, bromde Phil. ‘Goeiennacht’.
‘Zeg Phil, je bent toch niet boos?’
Een onaesthetisch snurkje was al antwoord wat Greet kreeg.
En toen Greet naar haar kamer was en alles stil in huis, lag naast de stoel waarop slordig over elkaar de kleeren waren gegooid, de schemerwitte brief, de brief van Freddy, vergeten door Greet.
| |
V.
De zomer was voorbij. Begin October was koud en in de huiskamer brandde al de groote breede haard.
| |
| |
Op een avond, dat Phil terug kwam van muziekles, werd ze verrast door de ongewone toestand der huiskamer. De gordijnen waren dichtgetrokken, op de piano brandde de kelklamp en op de tafel in 't midden de groote schemerlamp. Ma zat in 't crapaudje op 't gevoel af te haken en op den grond, voorover, lagen Greet, Hermien Talden, Ru en Victor, Hermien's broer, eendrachtelijk om den haard.
‘Dag Ma, daàg’, zei Phil tegen 't gezelschap. ‘Zoo Flip, kom je er ook bij?’ en joviaal schoof Ru een plaatsje op, waardoor hij bovenop Greet te land kwam.
‘Zeg Ru, ben je niet wijs, ga weg asjeblief’, zei Greet, hem luidruchtig wegduwend.
‘Nee, ik zit al’, ontweek Phil, en ging op de sofa naast den haard zitten.
‘Jonkvrouw, mag mijn hoofd in uwen schoot rusten?’ citeerde Ru theatraal, terwijl hij naar de sofa schoof en zijn hoofd op Phil's knie deponeerde.
Victor floot Schubert's Mondnacht en Hermien zong neuriënd ‘Leis rudern hier, mein Gondolier’.... en ze staarden allen in 't vlammenspel van den haard.... waarin soms de houtblokken even knapten en dan heller opvlamden....
Phil voelde zich weer in den toovercirkel waarin ze zich niet verroeren dorst. Ru's hoofd lag zoo vreemd dichtbij en zoo zwaar op haar knieën; opeens wendde hij 't half om: ‘Phil!’
‘Ja, wat is er?’ ze fluisterde, zonder te weten waarom.
‘Er zit iets in je oogen’. Phil wreef werktuigelijk erover, vragend: ‘Wat dan?’
‘Iets liefs!’ Zacht lachte Ru.
‘Flauwerd’. Maar Phil werd niet boos. Ze schudde haar hoofdje, al lachend. Een krul viel over haar schouder, op Ru's gezicht, hij greep hem en trok aan dien krul haar hoofd naar beneden, haar vlak in de oogen ziend: ‘'t Is wáár’, fluisterde hij.
‘Phil, steek jij 't gaskomfoor eens aan, dan kunnen we thee gaan zetten’, klonk Ma's stem opeens. Weg was de betoovering. Maar den heelen avond, ook later toen ze allemaal om de tafel zaten en, als kinderen joelend, een spelletje ‘dierengeluiden’ met de kaarten deden, bleef het vreemde heerlijke gevoel, dat Ru zoo lief tegen haar was. En toen ze in bed lag, moest ze aldoor weer denken, hoe hij dat gezegd had, en haar hoofd naar zich toegetrokken.... Ru was steeds liever voor haar geworden en ze hoefde nu niet meer boos tegen hem te doen, want Greet had zelf al lang vrede met Ru gesloten. Hij ging haar wel eens uit college halen, want nu zijn soldaatje spelen gedaan was, lanterfantte hij den heelen dag maar zoo wat rond, en was meer bij hen dan bij hem thuis. Zijn moeder, tante Toos, vond 't maar half aardig, had ze eens tegen Ma gezegd. Phil begreep best, dat Ru 't bij hem thuis niet prettig vond en liever bij hen was: tante Toos was nu bijna 't akeligste mensch dat ze kende, ná Mie, de algebraleerares. Ru leek niets op zijn moeder. Ru was een schát. Greet vond 't ook! Ja, Phil wist 't zeker! Laatst had ze 't gezegd en toen was Greet hard gaan lachen. ‘Vind jij hem soms niet aardig?’ had Phil gevraagd. En toen had Greet nog meer gelachen, maar niets geantwoord. Maar Phil begreep best, dat ze al lang niet meer boos was. En ze hoefde nu ook niet meer naar den Haag of andere uitstapjes, want 't was toch uit met Freddy. Phil vond 't een rust!
Onverwacht kwam een stoornis in het alle-dag leven. Ru had influenza en kwam 14 dagen lang niet bij hen. Nu pas voelden ze allen, hoezeer ze aan Ru's bezoeken gewend waren. Alles was vreemd en leeg. De huiskamer was 's avonds ongezellig zonder Ru's sigaret, zonder zijn fluitje, zonder zijn vroolijke stem. Greet zat lusteloos over haar boeken te staren. Phil wist geen raad met haar natuurkunde-repetitie, ze hadden de valwetten en 't was haar een duistere afgrond! En ook Ma voelde iets van de malaise, toen ze naar de twee afgeloopen gezichten keek aan weerszij van de tafel.
| |
| |
‘Gek, dat Ru er niet is’, zei Phil, toen ze dien Zondag, een stralend-blauwe Octoberdag, het rijtoertje naar Darthuizerberg maakten, wat al lang was afgesproken. ‘Met je drieën in een rijtuig is niks leuk’. Ma had voorgesteld, Hermien of Victor Talden mee te nemen, maar Greet had 't norsch afgeslagen, zeggend, dat ‘die lui’ zoo vervelend waren. Ze liepen 's middags den mooien, nu herfstig rossen weg naar Nellensteyn, klommen op het dak en schreven er hun namen zooals 't behoort, maar een vage melancolie deed hun de buurt van de graftombe weer verlaten en ze dwaalden rond, tot Ma een vriendin ontmoette, mevrouw Fels van der Sloot, waarmee zij de middag thee gingen gebruiken. Phil en Greet wandelden toen samen nog een eindje om, voor ze weer in het rijtuig stapten.
‘Wat is 't hier saai’, vond Phil, ‘al net winter’.
‘Och’, zei Greet.
‘Wat een vreeselijk sterke odeur had Mevrouw Fels op 'r zakdoek, von je niet?’
‘'k Weet 't niet’, zei Greet.
‘Zeg, zullen we dat laantje 's ingaan, daar liggen zooveel blaren, dat is zoo leuk om op te schoppen’.
‘Och, blijf nou maar hier’.
‘Waarom? Hè, je bent net zoo saai als de heele boel hier. 'k Wou, dat Ru er maar was’.
Opeens zweeg Phil. Ze herinnerde zich, hoe Greet vroeger eens had gezegd, dat zij, Phil, verliefd was op Ru. Zou Greet 't nóg vinden? ‘Zeg, luister eens’. Phil stak haar arm door dien van Greet, om een gezellig praatje te hebben. Maar ruw schudde Greet haar arm los en zei: ‘Je hangt als een klis aan me, laat me toch met rust’.
Zóo boos klonk Greet's stem dat Phil een kleur van schrik kreeg. Nog even bleef ze doorloopen, dan - met een ruk - draaide ze zich om en ging terug.
Ze had nog geen twee stappen gedaan of Greet was bij haar en legde haar arm om Phil's schouertjes. ‘Wees maar niet boos, ik heb zoo 't land’, klonk 't.
Phil schaamde zich, dat Greet haar vroeg niet boos te zijn. ‘Ik heb óok 't land, hoor!’ troostte ze, ‘maar Ru zal wel gauw beter zijn’.
‘Och kind, dáarom niet’.
Toen ze 's avonds thuis waren, ging Greet vroeg naar bed. ‘Ze had slaap’. Maar Phil hoorde hoe Greet nog laat op was en in haar schrijftafel rommelde.
Phil kreeg een nul voor haar repetitie. ‘'t Slechtste werk van de heele klas’, zei de leeraar. Toen schreef Phil 's avonds een brief aan Ru, dat hij met of zonder influenza, haar toch asjeblief met haar werk moest komen helpen, want dat ze ‘niets als nullen’ kreeg en 't thuis zoo saai was en Greet uit 'r humeur.
Den volgenden dag kreeg ze een brief van Ru terug. Verbeel je, een brief van Ru voor haar. Hij stond op den schoorsteen toen ze om 4 uur thuis kwam.
‘Lieve Flip’, schreef hij, ‘daar ik mét influenza niet durf, kom ik morgen zónder. We zullen allemaal staarten aan die nullen laten plakken en de heele santekraam zal Flippie in haar eer herstellen. Je moet Greet vertellen, dat ik me erg beroerd heb gevoeld, maar nu beterende ben. Dag Flip, je ridder snelt je binnenkort te hulp, hoor! Ru!
Toen Phil vol trots 't briefje aan Greet liet lezen zag ze, dat Greet een rooie kleur kreeg. ‘Leuk zeg, hij komt morgen weer’. Phil kneep haar zuster van plezier. ‘Vin je 't niet leuk? En wat is hij gauw beter hè? Zeg, vin je 't niet leuk?’
‘O, eh.... 't gaat nogal, heel gewoon’, zei Greet abstract.
Den volgenden middag kwam Greet heel laat uit college terug. Er was al opgedaan, en Ma zei iets van ‘koude soep’. Maar Greet zei niets terug en verslikte zich in haar glas water, zoodat ze aldoor aan 't hoesten bleef met tranen in 'r oogen en rooie wangen.
‘Ru komt vanavond weer’, bedacht Phil
| |
| |
opgewekt. Greet verslikte zich opnieuw en stond op, om een schoone zakdoek te gaan halen.
‘Zeg, wat doe je raar, is er iets?’ vroeg Ma, toen ze terugkwam.
‘Och nee, gezeur met een prof’, zei Greet vaag.
Na 't eten ging Phil in haar kamer een boek halen. Ze hoorde Greet ook naar beneden komen.
‘Zeg’, fluisterde Greet om den hoek van de deur.
‘Ja, wat is er?’ vroeg Phil.
‘Kom 's hier’. Phil ging naar Greet's kamer.
‘Flippie, kan je een heel héel groot geheim bewaren?’
‘Natuurlijk, wat dan?’
‘O, ik stik bijna.... Ru.... verbeel je Flip, Ru houdt van me!’
‘Nou, wat zou dat?’ zei Phil onnoozel. Maar Greet pakte haar om 't lijfje en zoende haar en zei: ‘Jij mag 't 't eerste weten, zie je, hij.... e was niet ziek, maar ik had hem zoo afgesnauwd en toen heeft ie geschreven, dat ie niet kwam, voor ik had gezegd, dat ik 't niet meende. Nou, en dat wou ik niet doen, dat begrijp je, en daarom had ik zoo 't land op Darthuyzen. Maar toen 's avonds heb ik hem geschreven, dat ik 't niet meende, en of ie niet boos wou zijn, en toen schreef hij terug, of hij me vanmiddag spreken mocht. En vanmiddag toen.... nou, toen zei ie 't, zie je’.
‘Wát zei die?’
‘Dat ie dadelijk van me gehouden had en of ik ook een beetje om hem gaf, en waarom ik eerst zoo naar tegen hem was geweest. En toen.... nou, toen was 't in orde natuurlijk.... o Flip’ en Greet smoorde Phil bijna in 'r omhelzing.
‘Gut zeg.... is 't dan.... e.... net als met Freddy?’ Phil zag duizend gevaren in de toekomst.
‘Och, verbeel je Freddy! Dat was een flauwe jongen. Ru is toch heel anders!’
‘Ja, dát is waar. Maar zeg, moet je hem nu óok briefjes schrijven en met hem wandelen?’
‘Nee, we zijn echt geëngageerd. Hij zal er vanavond met Ma over praten. En dan trouwen we, en dan....’
‘Gut zeg, dan wordt Ru mijn broer!’ Phil werd er zenuwachtig van.
‘Ja natuurlijk. Vin je 't niet dol?’
‘Dan.... zég, dan krijg ik nóoit meer 'n nul voor m'n repetitie’. Phil begon al meer en meer de voordeelen van den nieuwen toestand te overzien.
‘Maar Greet!’ Phil schrikte van een nieuw denkbeeld.
‘Wat is er?’
‘Zeg.... e.... weet je nog wel, dat je toen zei, dat ik verliefd was op Ru?’
‘Och, dat zei ik maar om je te plagen’.
Phil stond even te peinzen, het krulkopje opzij gebogen. Ze was er toen zoo van geschrikt. Zij verliefd op Ru! En nu was Ru verliefd op Greet! Zou hij haar nu toch nog met haar werk blijven helpen, en even aardig tegen haar zijn? Voortaan zou hij nu wel naast Greet zitten en zich niet veel meer met het kleine Flippie bemoeien....
‘Wat is er Phil, waar denk je over?’
‘Zou Ru.... zou hij me nu nog wel eens met mijn werk willen helpen, denk je?’ vroeg ze schuchter.
‘Natuurlijk Flip! En als we getrouwd zijn, kom je 's avonds met je werk bij ons’.
‘Hè! Heusch?’ Phil sloeg opeens haar armen om Greet en fluisterde: ‘'k Vind het toch heelemaal leuk’.
‘Phi-hil’, riep Ma's stem.
‘Ja Ma’.
‘Kom dadelijk je werk maken, anders krijg je weer een nul voor je repetitie’.
Maar Phil keek Greet aan met een knipoogje. Ze wist wel beter. Om acht uur kwam Ru!!
|
|